Auteur: Annemieke Vermeulen

Financiële kengetallen zorginstellingen 2019

Over deze publicatie

Het CBS heeft op verzoek van het ministerie van VWS onderzoek gedaan naar financiële kengetallen van zorginstellingen over het jaar 2019, ingedeeld in decielen. Door vergelijking van de waarde van een zorginstelling met de grenswaarden van deze decielen, kan de financiële positie van deze instelling worden bekeken.

Samenvatting

In dit rapport zijn zorginstellingen op basis van de waarden van een groot aantal financiële kengetallen over het jaar 2019 ingedeeld in 10 gelijke groepen of decielen. Door vergelijking van de waarden van een individuele zorginstelling met de grenswaarden behorende bij deze decielen, kan de financiële positie van deze instelling afgezet worden tegen die van een groep van vergelijkbare instellingen (benchmark). Tevens is een analyse gemaakt van de ontwikkeling van de rentabiliteit, het weerstandsvermogen, de solvabiliteit, de current ratio en de omloopsnelheid kapitaal over de jaren 2015 tot en met 2019. Ook is over deze periode de ontwikkeling van de kosten per arbeidsjaar van zorginstellingen in de care-sector berekend.

Het resultaat uit gewone bedrijfsvoering is bij cure-instellingen iets lager dan bij careinstellingen. Bovendien is bij de ziekenhuizen het verschil in winstpercentage tussen de afzonderlijke instellingen veel kleiner. De grootste spreiding is zichtbaar bij de thuiszorg.

Het gemiddelde resultaat gewone bedrijfsvoering van zorginstellingen daalt van 4,2 procent in 2018 naar 3,1 procent in 2019. Deze ontwikkeling wordt voornamelijk door de care-sector bepaald. Het weerstandsvermogen en de gemiddelde solvabiliteit nemen bij vrijwel alle sectoren toe, zowel in het afgelopen jaar als in de afgelopen 5 jaar. Het Waarborgfonds voor de zorg acht voor de zorginstellingen een weerstandsvermogen van minimaal 15 procent wenselijk. De analyse laat zien dat minimaal 20 procent van alle zorginstellingen deze norm in 2019 niet haalt. Alle sectoren hebben een current ratio van ruim boven de 100 procent, waarmee zij in staat zijn om de kortlopende verplichtingen te betalen. De instellingen in de care-sector hebben gemiddeld een hogere current ratio dan de instellingen in de cure-sector. Dit geldt ook voor de omloopsnelheid kapitaal.

De ontwikkelingen van de bedrijfskosten per arbeidsjaar in care-instellingen laten weinig grote verschuivingen zien. In de gemiddelde bedrijfskosten per arbeidsjaar zijn geen duidelijke ontwikkelingen zichtbaar. De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar binnen de care-sector is tevens het grootst bij thuiszorginstellingen.

1. Inleiding

Voor de beoordeling van de financiële resultaten van individuele zorginstellingen heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) behoefte aan vergelijkingscijfers van de gehele zorgsector en diens deelsectoren, waarmee via een zogenaamde benchmark inzicht kan worden gegeven in de relatieve prestaties.

Het ministerie van VWS heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd de vergelijkingscijfers voor de benchmark te maken op basis van de jaarrekeningen van zorginstellingen over 2019 zoals het CBS dat al eerder heeft gedaan voor de verslagjaren 2009 t/m 2018 (zie literatuur en bronnen).

Aanvullend op de vergelijkingscijfers voor 2019 t.b.v. de benchmark wordt weergegeven hoe de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering, weerstandsvermogen, solvabiliteit, current ratio en omloopsnelheid kapitaal zich ontwikkelen over de periode 2015 tot en met 2019 en wordt er een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de bedrijfskosten per arbeidsjaar in de care-sector.

2. Beschrijving van het onderzoek

2.1 Populatie

Voor de berekening van de vergelijkingscijfers voor de benchmark en de analyse is gebruik gemaakt van de jaarrekeningen 2019 zoals aangeleverd in de web-enquête DigiMV. De vergelijkingscijfers voor de benchmark zijn alleen gebaseerd op zorginstellingen waarvan (gecorrigeerde) DigiMV-data of data ontleend aan jaarrekeningen beschikbaar is.

De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgconcerns die als hoofdactiviteit Geestelijke Gezondheidszorg met overnachting (GGZ), Gehandicaptenzorg (GHZ), Verpleeghuis- en Verzorgingshuiszorg (V&V), Thuiszorg (T) en Ziekenhuiszorg (ZKH) hebben. Hierbij wordt in sommige tabellen de ziekenhuiszorg nog uitgesplitst naar universitaire medische centra (UMC’s), algemene ziekenhuizen en categorale ziekenhuizen inclusief revalidatieinstellingen.

2.2 Onderzoeksmethode

De vergelijkingscijfers voor de benchmark bestaan uit een set grenswaarden van de financiële kengetallen per sector. Hierbij zijn de waarden van de kengetallen van de zorginstellingen per sector gesorteerd van laag naar hoog en vervolgens opgedeeld in 10 gelijke groepen of decielen. De grenswaarden zijn: de hoogste waarden van het 1e, 2e, 5e, 8e en 9e deciel. Ter toelichting; de grenswaarde van het 8e deciel geeft de waarde aan waarbij 80 procent van de instellingen in de sector lager scoort en 20 procent van de instellingen hoger. Het gemiddelde betreft de ongewogen gemiddelde waarde van alle concerns in de sector, waarbij iedere individuele zorginstelling even zwaar meetelt. De mediaan (5e deciel) heeft als voordeel boven het gemiddelde dat deze ongevoelig is voor extreme waarden.

Bij de sectoren UMC’s en categorale ziekenhuizen kunnen niet alle decielscores worden weergegeven. Het CBS publiceert geen informatie die herleidbaar is tot individuele instellingen. Daarom is gekozen voor het publiceren van waarden die gebaseerd zijn op minstens vijf instellingen. Bij de UMC’s en de categorale ziekenhuizen heeft dit tot gevolg dat alleen het gemiddelde wordt weergegeven. In sommige gevallen kan een kengetal door bijvoorbeeld een klein eigen vermogen of door weinig personeel in loondienst, een extreem grote of kleine waarde aannemen. Deze waarden zijn niet in de tabellen meegenomen.

De financiële kengetallen zijn gebaseerd op een benchmarkmodel van VWS (zie bijlage 1). De berekening is als volgt:

2.2.1 Berekening kengetallen, 2019
KengetalBerekening
Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)Resultaat voor belastingen / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Financiële baten en lastenFinancieel resultaat / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Winst voor interest en belastingen (EBIT)Resultaat voor belasting - Financieel resultaat / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Winst voor interest, belastingen en afschrijvingen (EBITDA)(Resultaat voor belasting - Financieel resultaat - Afschrijvingen op vaste activa) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Rendement op geïnvesteerd vermogenOperationele marge x Omloopsnelheid kapitaal
Operationele marge100% - (Operationele kosten + Afschrijvingen)
Operationele kostenKosten personeel in loondienst + Kosten personeel niet in loondienst + Overige kosten
Kosten personeel in loondienst(Totaal arbeidskosten + Overige personeelskosten) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Kosten personeel niet in loondienstKosten uitzendkrachten en overige inleen / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Overige kostenTotaal niet eerder genoemde bedrijfskosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Hotelmatige kostenVoeding- en hotelmatige kosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Algemene kostenAlgemene kosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Cliënt- en bewonergebonden kostenCliënt- en bewonergebonden kosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Onderhoud- en energiekostenOnderhoud- en energiekosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Niet eerder genoemde kosten(Huur en operationele leasing kapitaalgoederen + Andere bedrijfskosten) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
AfschrijvingAfschrijvingen op vaste activa / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Omloopsnelheid kapitaalTotale bedrijfsopbrengsten / Totaal activa
Vaste activa(Immateriële vaste activa + Materiële vaste activa + Financiële vaste activa) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Vlottende activa(Voorraden + Onderhanden werk u.h.v. DBC's + Kortlopende vorderingen + Financieringstekort + Effecten + Liquide middelen) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
WeerstandsvermogenEigen vermogen / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
SolvabiliteitEigen vermogen / Totaal activa * 100%
Quickratio1)(Kortlopende vorderingen + Effecten + Liquide middelen) / Kortlopende schulden * 100%
Currentratio1)(Voorraden + Onderhanden werk u.h.v. DBC's + Kortlopende vorderingen + Effecten + Liquide middelen) / Kortlopende schulden * 100%
RentabiliteitResultaat voor belastingen / Eigen vermogen * 100%

Bron: CBS.

1) Het financieringsoverschot of –tekort is buiten beschouwing gelaten vanwege achterstanden in de afwikkeling van deze posten door de zorgverzekeraars en de zorgkantoren.

2.3 Bronnen

 

2.3.1 Web-enquête DigiMV (CIBG)

Zorginstellingen die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden uit de Zvw of de Wlz (voorheen de AWBZ) moeten vanaf 2007 ieder jaar verantwoording afleggen over de manier waarop zij hun geld besteden. Die verantwoording doen ze aan de hand van de ‘Jaarverantwoording Zorg en Jeugd’, die door het CIBG wordt verzameld. De Jaarverantwoording bestaat o.a. uit een (model)jaarrekening en kwantitatieve variabelen in het portaal DigiMV. DigiMV bevat tevens een sectorspecifieke opvraag (bijv. productiegegevens) en gegevens over langlopende leningen.

2.3.2 Gaafgemaakte DigiMV-data (CBS)

Vanaf 2015 wordt de voormalige AWBZ-zorg gefinancierd uit andere wetten: de Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Jeugdwet. De opbrengstenstructuur van zorginstellingen is daardoor gewijzigd en om die reden is bij de statistiek Zorginstellingen overgegaan op een volledige dekking van de beschouwde populaties inclusief privaatgefinancierde zorg. Van de kleine ondernemingen1) worden vanaf 2015 slechts enkele variabelen omtrent werknemers en zelfstandigen gepubliceerd. Verder worden vanaf 2015 de dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet meer in de statistiek zorginstellingen beschreven, maar meegenomen in de statistiek zorgpraktijken bij het onderdeel praktijken van psychiaters en dagbehandelcenta voor de GGZ. Hierdoor wordt bij de statistiek Zorginstellingen voor de GGZ vanaf 2015 uitsluitend de populatie GGZ met overnachting gevolgd.

Het CBS heeft vanaf 2006 geaggregeerde statistieken samengesteld over zorginstellingen op basis van DigiMV-data (zie literatuur en bronnen). Waar nodig is de data door het CBS op basis van diverse controles gecorrigeerd en/of aangevuld. Zorginstellingen zonder DigiMVopgave zijn in de statistiek verwerkt door ophoging van de beschikbare data. Voor 2015 ging dit op basis van het wettelijk budget, vanaf 2015 gaat dit op basis van de banengegevens van de Polisadministratie van de Belastingdienst en het UWV.

Zorginstellingen worden in de DigiMV-data op concernniveau weergegeven. Naast de hoofdactiviteit van het concern worden ook alle nevenactiviteiten meegenomen in de statistische beschrijving. Dit betekent bijvoorbeeld dat een concern dat naast een ziekenhuis ook een klein verpleeghuis heeft, in zijn geheel op basis van hoofdactiviteit als ziekenhuis is getypeerd.

Bij de indeling naar sectoren wordt uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) zoals die wordt gehanteerd in de StatLinetabel ‘Zorginstellingen; financiën en personeel naar SBI’ (zie literatuur en bronnen). In deze StatLinetabel wordt verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) als één sector gerekend. Om voor dit rapport toch gegevens voor de V&V enerzijds en de thuiszorg anderzijds te berekenen, is deze sector gesplitst. Voor de splitsing in typering van VVT-concerns naar V&V en T wordt in eerste instantie naar de SBI-typering gekeken. Wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van een V&V-concern bij de thuiszorg lag, wordt deze echter gecorrigeerd naar T. En wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van een thuiszorg-concern bij verpleging en verzorging lag, wordt deze gecorrigeerd naar V&V. In enkele gevallen wordt tevens n.a.v. analyse-uitkomst en/of beschikbare aanvullende brongegevens de typering handmatig aangepast.

1) Ondernemingen die geen enkele bedrijfseenheid bevatten met meer dan 10 werknemers en geen enkele bedrijfseenheid met bedrijfsopbrengsten van meer dan 700.000 euro en geen enkele bedrijfseenheid met totaal activa van meer dan 350.000 euro. Dit ter onderscheid van de grote en middelgrote ondernemingen.

3. Benchmark 2019

In dit hoofdstuk worden de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA), rendement op geïnvesteerd vermogen, solvabiliteit en rentabiliteit voor het jaar 2019 beschreven.

De kengetallen van de thuiszorginstellingen zijn vanwege de aard van hun werkzaamheden vaker afwijkend van de waarden in andere sectoren. Doordat de zorg extramuraal wordt geleverd zijn de vaste activa veel lager dan in sectoren met intramurale zorg. Dat geldt ook voor de hotelmatige-, cliëntgebonden-, onderhoud- en energiekosten en de afschrijvingskosten. Daarnaast valt op dat in verhouding met de andere sectoren binnen de care-sector, een relatief groot deel van de thuiszorginstellingen veel gebruik maakt van personeel dat niet in loondienst is (zie ook tabel 7.1.3 en 7.1.4 van de tabellenbijlage).

3.1 Populatie

In tabel 3.1.1 is een overzicht gegeven van het aantal concerns volgens de CBS-statistiek Zorginstellingen en het aantal concerns in de benchmark. In het totaal zijn gegevens van 960 (concerns van) zorginstellingen beschikbaar. Dat is 57,7 procent van de totale populatie die bestaat uit 1 665 instellingen. In termen van de bedrijfsopbrengsten bedraagt de dekking van de benchmark 98,2 procent. Dat wil zeggen dat vooral kleine ondernemingen niet in de benchmark vertegenwoordigd zijn.

3.1.1 Dekking van de benchmark per sector, 2019
Totaal aantal concernsTotaal bedrijfs- opbrengsten (mln euro)Aantal concerns in benchmarkBedrijfs- opbrengsten in benchmark (mln euro)
Zorgsector totaal1 66567 186 96065 993
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw) 8230 451 8230 451
Universitair medische centra 89 544 89 544
Algemene ziekenhuizen 5719 398 5719 398
Categorale ziekenhuizen 171 509 171 509
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)1 58336 735 87835 541
Geestelijke gezondheidszorg 1336 312 986 151
Gehandicaptenzorg 45810 584 25610 418
Verpleging, verzorging en thuiszorg 99219 839
Verpleging en verzorging 33917 576
Thuiszorg 1851 395
Bron: CBS.

3.2 Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)

Het kengetal resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Zorginstellingen hebben traditioneel een relatief lage winstmarge.

3.2.1 Spreiding van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering (EBT) per sector, 2019
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen0,40,81,62,32,6
Geestelijke gezondheidszorg-3,4-0,32,65,79,6
Gehandicapten zorg-2,70,14,27,713,9
Verpleging en verzorging-2,20,02,44,97,9
Thuiszorg-4,4-1,03,79,114,3

In figuur 3.2.1 is de spreiding van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering als percentage van de bedrijfsopbrengsten weergegeven. Opvallend is hier dat de spreiding erg uiteen loopt. Zo heeft 80 procent van de algemene ziekenhuizen in 2019 een resultaat tussen 0,4 en 2,6 procent van de bedrijfsopbrengsten, waar 80 procent van de instellingen binnen de care-sector een resultaat tussen de –2,9 procent en 10,6 procent behalen. Bij thuiszorginstellingen loopt deze marge zelfs van –4,4 tot 14,3 procent.

3.3 Winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA)

Het kengetal winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting minus het financieel resultaat en de afschrijvingen op vaste activa is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Het wordt gebruikt als maatstaf voor de winst die een onderneming maakt met de operationele activiteiten zonder dat hier de opbrengsten en kosten van financiering in verwerkt zitten.

3.3.1 Spreiding van de winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) per sector, 2019
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen6,56,98,610,210,7
Geestelijke gezondheidszorg-0,81,45,88,911,2
Gehandicapten zorg-0,72,48,012,919,1
Verpleging en verzorging0,83,57,411,514,3
Thuiszorg-3,90,14,79,615,2

De spreiding van de winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) als percentage van de bedrijfsopbrengsten laat eenzelfde beeld zien als het resultaat gewone bedrijfsvoering (zie figuur 3.3.1). Wel zijn de afschrijvingen en rentelasten verhoudingsgewijs hoog bij de algemene ziekenhuizen en de V&V-instellingen. De winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) is daar hoger dan het resultaat uit gewone bedrijfsvoering.

3.4 Rendement op geïnvesteerd vermogen

Voor het kengetal rendement op geïnvesteerd vermogen wordt de operationele marge vermenigvuldigd met de omloopsnelheid van het kapitaal. Dit kengetal geeft de mate van efficiency in de bedrijfsvoering aan.

3.4.1 Spreiding van het rendement op geïnvesteerd vermogen per sector, 2019
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen1,52,13,44,35,2
Geestelijke gezondheidszorg-3,60,05,514,521,0
Gehandicapten zorg-5,30,68,716,128,4
Verpleging en verzorging-2,11,14,97,714,8
Thuiszorg-14,6-2,313,228,539,6

Tussen de sectoren bestaan grote verschillen in het rendement op geïnvesteerd vermogen (zie figuur 3.4.1). Bij 80 procent van de algemene ziekenhuizen ligt het rendement op het geïnvesteerde vermogen tussen de 1,5 en 5,2 procent. Bij 80 procent van de instellingen binnen de care-sector ligt dit tussen de –5,7 en 27,2 procent. Ook hier is de spreiding het grootst bij thuiszorginstellingen, waar het rendement op geïnvesteerd vermogen ligt tussen de –14,6 en 39,6 procent.

3.5 Solvabiliteit

Het kengetal solvabiliteit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan de totale verplichtingen te voldoen. De solvabiliteit wordt berekend door het eigen vermogen te delen door het balanstotaal.

3.5.1 Spreiding van de solvabiliteit per sector, 2019
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen21,423,031,439,342,9
Geestelijke gezondheidszorg21,727,846,369,177,8
Gehandicapten zorg19,228,546,171,378,3
Verpleging en verzorging19,828,041,557,868,7
Thuiszorg2,614,432,861,472,1
 

De solvabiliteit van de instellingen in de care-sector is gemiddeld bijna anderhalf keer zo hoog als die van de algemene ziekenhuizen. Klaarblijkelijk hebben instellingen in de care-sector meer mogelijkheden om het eigen vermogen op te bouwen om financiële risico’s op te vangen. Bij de sector GHZ heeft bijvoorbeeld 10 procent van de instellingen een solvabiliteit van meer dan 78,3 procent. Verder heeft de care-sector een grotere spreiding in de solvabiliteit dan de algemene ziekenhuizen.

3.6 Rentabiliteit

Ten slotte geeft het kengetal rentabiliteit aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van het eigen vermogen. Zo geeft de rentabiliteit de verhouding aan tussen het inkomen en het vermogen waarmee dit inkomen is verdiend.

3.6.1 Spreiding van de rentabiliteit per sector, 2019
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen1,53,07,09,611,4
Geestelijke gezondheidszorg-13,0-1,45,933,442,8
Gehandicapten zorg-11,90,229,739,375,6
Verpleging en verzorging-8,40,04,015,637,1
Thuiszorg-39,5-3,837,783,5141,5

Uit figuur 3.6.1 blijkt dat de spreiding van de rentabiliteit relatief gering is bij de algemene ziekenhuizen. Grote variatie in de winstgevendheid is wederom zichtbaar bij de thuiszorginstellingen, waarbij 10 procent van de instellingen een winstmarge heeft kleiner dan –39,5 procent en 10 procent groter dan 141,5 procent.

4. Ontwikkelingen 2015-2019

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), weerstandsvermogen, solvabiliteit, current ratio en omloopsnelheid kapitaal over de jaren 2015 tot en met 2019 beschreven.

4.1 Populatie

De onderzoekspopulatie bestaat uit alle (concerns van) zorginstellingen waarvan de benodigde financiële gegevens zijn aangeleverd via DigiMV. In termen van de totale bedrijfsopbrengsten bedraagt de dekking van de zorginstellingen in deze analyse nagenoeg 100 procent.

4.1.1a Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aantal concerns, 2015-2019
20152016201720182019
Zorgsector totaal 892 844 9181 009 960
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw) 93 88 85 85 82
Universitair medische centra 8 8 8 8 8
Algemene ziekenhuizen 64 61 59 59 57
Categorale ziekenhuizen 21 19 18 18 17
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw) 799 756 833 924 878
Geestelijke gezondheidszorg 160 102 107 108 98
Gehandicaptenzorg 175 172 219 252 256
Verpleging en verzorging 355 311 338 343 339
Thuiszorg 109 171 169 221 185
Bron: CBS.

4.1.1b Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aandeel in de totale bedrijfsopbrengsten, 2015-2019
2015 (%)2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)
Zorgsector totaal100,098,399,098,698,2
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw)100,099,8100,0100,0100,0
Universitair medische centra100,0100,0100,0100,0100,0
Algemene ziekenhuizen100,0100,0100,0100,0100,0
Categorale ziekenhuizen 100,095,899,8100,0100,0
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)100,097,098,197,596,8
Geestelijke gezondheidszorg 100,098,999,499,497,5
Gehandicaptenzorg 99,997,898,698,698,4
Verpleging, verzorging en thuiszorg100,095,997,496,295,6
Bron: CBS.

4.2 Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)

Het kengetal resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Zorginstellingen hebben traditioneel een relatief lage winstmarge.

Tabel 7.2.1 van de tabellenbijlage laat zien dat het gemiddelde resultaat van 2,4 procent in 2015, daalde naar 2,1 procent in 2016, om in 2017 en 2018 weer te stijgen naar respectievelijk 3,7 procent en 4,2 procent en in 2019 weer te dalen naar 3,1 procent. De waarschijnlijke oorzaak van de dip in 2016 is de stijging van de personeelskosten door structurele cao-loonsverhogingen en een nieuwe cao-regeling over de onregelmatigheidstoeslag. Deze regeling is met terugwerkende kracht ingevoerd vanaf 2012, waardoor in 2016 een extra kostenpost is ontstaan. Het resultaat van de careinstellingen kent daarom ook eenzelfde ontwikkeling met 2,5 procent in 2015, een daling naar 2,2 procent in 2016, stijgingen in 2017 en 2018 naar respectievelijk 3,9 procent en 4,5 procent en een daling in 2019 naar 3,2 procent. De sector GGZ laat vanaf 2016 echter een dalende trend zien. Bij de cure-instellingen blijft het gemiddelde resultaat in de jaren 2015 t/m 2019 redelijk gelijk rond de 1,8 procent.

4.2.1 Ontwikkeling van het gemiddelde resultaat (EBT) per sector, 2015-2019
 2015 (%)2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)
Algemene ziekenhuizen1,61,61,71,61,6
Geestelijke gezondheidszorg3,13,63,53,32,6
Gehandicapten zorg5,24,34,55,54,2
Verpleging en verzorging1,3-0,32,43,02,4
Thuiszorg1,13,76,46,13,7

Het gemiddelde resultaat van de cure-instellingen is in 2019 licht gestegen ten opzichte van 2018. Daarentegen is het gemiddelde resultaat van de care-instellingen gedaald ten opzichte van 2018. De instellingen voor gehandicaptenzorg vormen in 2019 de sector met het hoogste gemiddelde resultaat. In 2015 en 2016 was het gemiddelde resultaat van de instellingen voor gehandicaptenzorg ook al het hoogste binnen de zorgsectoren. In 2017 en 2018 was het gemiddelde resultaat van de thuiszorginstellingen het hoogst.

4.3 Weerstandsvermogen

In dit rapport onderscheiden we twee benaderingen voor solvabiliteit. In de zorg wordt de solvabiliteit veelal berekend door het eigen vermogen te delen door de totale bedrijfsopbrengsten. Deze maat, aangeduid met weerstandsvermogen, geeft aan of in geval van faillissement er voldoende eigen vermogen is om de leningen te kunnen aflossen. Het Waarborgfonds voor de zorg (WfZ) acht voor de zorginstellingen een weerstandsvermogen van minimaal 15 procent wenselijk. Minimaal 20 procent van de instellingen voldoet echter niet aan de vermogenseisen van het WfZ (zie ook tabellen 7.2.3 en 7.2.4 van de tabellenbijlage).

4.3.1 Ontwikkeling van het gemiddelde weerstandsvermogen per sector, 2015-2019
 2015 (%)2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)
Algemene ziekenhuizen20,622,023,524,725,7
Geestelijke gezondheidszorg23,224,526,227,628,8
Gehandicapten zorg33,529,434,533,132,5
Verpleging en verzorging32,432,333,434,833,4
Thuiszorg15,313,416,615,614,3

Het gemiddelde weerstandsvermogen van de zorginstellingen is van 2018 op 2019 licht afgenomen van 28,6 procent naar 28,5 procent. Deze daling is voornamelijk terug te vinden bij de care-instellingen. Hier daalt het gemiddelde weerstandsvermogen van de sector GHZ van 33,1 naar 32,5 procent, de sector V&V van 34,8 naar 33,4 procent en de sector thuiszorg van 15,6 naar 14,3 procent. Het gemiddelde weerstandsvermogen van de sector GGZ stijgt daarentegen van 27,6 naar 28,8 procent. Bij de cure-instellingen groeide het gemiddelde weerstandsvermogen van 22,4 procent in 2015 naar 27,1 procent in 2019. Binnen de cure-sector scoren de algemene ziekenhuizen in 2019 gemiddeld 25,7 procent, de categorale ziekenhuizen 29,6 procent en de UMC’s 31,8 procent.

4.4 Solvabiliteit

De tweede manier om solvabiliteit te berekenen is door het eigen vermogen te delen door het balanstotaal. Dit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan haar totale verplichtingen te voldoen. Dit is de definitie die het meest gangbaar is in de bedrijfseconomie en daarom aangeduid wordt met solvabiliteit.

4.4.1 Ontwikkeling van de gemiddelde solvabiliteit per sector, 2015-2019
 2015 (%)2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)
Algemene ziekenhuizen22,425,027,329,531,4
Geestelijke gezondheidszorg34,138,139,043,946,3
Gehandicapten zorg42,140,744,645,146,1
Verpleging en verzorging35,434,937,341,041,5
Thuiszorg26,728,132,232,432,8

We zien in 2019 ten opzichte van 2018 een groei van de solvabiliteit in alle sectoren, waarbij de cure-sector lager scoort dan de care-sector. Binnen de care-sector liggen de gemiddelde waarden in 2019 tussen de 32,8 en 46,3 procent, waar de cure-sector gemiddeld bijna 10 procentpunten lager scoort (zie ook tabellen 7.2.5 en 7.2.6 van de tabellenbijlage).

4.5 Current ratio

Het kengetal current ratio is een maat voor de liquiditeit van een onderneming. De current ratio wordt berekend door de vlottende activa te delen door de kortlopende schulden. Dit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan haar directe verplichtingen te voldoen. Een waarde boven de 100 betekent dat een onderneming de kortlopende verplichtingen kan betalen.

4.5.1 Ontwikkeling van de gemiddelde current ratio per sector, 2015-2019
 2015 (%)2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)
Algemene ziekenhuizen119,2122,8128,2134,3128,6
Geestelijke gezondheidszorg225,4220,6227,8250,0248,6
Gehandicapten zorg245,3222,9258,3262,8241,8
Verpleging en verzorging186,7173,8192,0205,2188,9
Thuiszorg234,7206,0238,2218,8208,4

Alle sectoren hebben een gemiddelde current ratio van ruim boven de 100 procent, bij de care-sector is de gemiddelde current ratio zelfs hoger dan 200 procent. De gemiddelde ratio is gedaald van 229,4 procent in 2018 naar 215,1 procent in 2019. De GGZ-instellingen hebben in 2019 gemiddeld de hoogste current ratio, namelijk 248,6 procent. De algemene ziekenhuizen hebben gemiddeld de laagste ratio, namelijk 128,6 procent in 2019 (zie ook tabellen 7.2.7 en 7.2.8 van de tabellenbijlage).

4.6 Omloopsnelheid kapitaal

Het kengetal omloopsnelheid kapitaal is een maat voor de kapitaalsintensiteit. De omloopsnelheid kapitaal wordt berekend door de bedrijfsopbrengsten te delen door de totale activa. Dit geeft de verhouding tussen de omzet en het geïnvesteerd vermogen in een jaar weer. Hoe hoger de omloopsnelheid kapitaal hoe lager de kapitaalsintensiteit.

4.6.1 Ontwikkeling van de gemiddelde omloopsnelheid kapitaal per sector, 2015-2019
 2015 (%)2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)
Algemene ziekenhuizen113,8117,9119,9123,3124,2
Geestelijke gezondheidszorg197,3186,9188,4211,4217,1
Gehandicapten zorg181,8191,3204,2223,3227,5
Verpleging en verzorging159,2144,7159,7164,6183,2
Thuiszorg340,9345,4358,9374,6381,3

De gemiddelde omloopsnelheid kapitaal is tussen 2015 en 2019 toegenomen van 187,6 procent naar 231,4 procent. De gemiddelde omloopsnelheid kapitaal groeit van 2015 naar 2019 zowel in de cure als in de care-sector. De verschillende sectoren hebben echter een sterk verschillende omloopsnelheid kapitaal. De cure-sector heeft een lagere omloopsnelheid dan de care-sector (121,4 procent versus 241,6 procent), omdat de cure-sector relatief veel vastgoed en apparatuur gebruikt en daardoor een hoge kapitaalsintensiteit heeft. De UMC’s hebben daarom ook gemiddeld de laagste omloopsnelheid kapitaal, namelijk 110,7 procent in 2019. De thuiszorginstellingen hebben in 2019 gemiddeld de hoogste omloopsnelheid kapitaal, namelijk 381,3 procent. Dit komt doordat thuiszorginstellingen een lager aandeel vastgoed hebben dan andere instellingen (zie ook tabellen 7.2.9 en 7.2.10 van de tabellenbijlage).

5. Bedrijfskosten en personeelsomvang van care-instellingen

In dit hoofdstuk worden de kosten van care-instellingen over de periode 2015–2019 gerelateerd aan de personeelsformatie. In tabel 7.3.5 van de tabellenbijlage staat een compleet beeld met kernvariabelen uit de care-sector.

5.1 Bedrijfskosten per arbeidsjaar

In tabel 7.3.1 van de tabellenbijlage is de verdeling gegeven van de totale bedrijfskosten per arbeidsjaar per verslagjaar in decielen. Voor de vergelijkbaarheid zijn de bedragen gecorrigeerd voor inflatie naar het prijspeil van 2019. In de opvolgende tabellen zijn de bedrijfskosten nader gespecificeerd. In tabel 7.3.2 van de tabellenbijlage zijn de arbeidskosten per arbeidsjaar weergegeven, in tabel 7.3.3 van de tabellenbijlage de overige bedrijfskosten en in tabel 7.3.4 van de tabellenbijlage de onderhouds- en energiekosten. Figuur 5.1.1 laat zien dat de hoogste mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar, op prijspeil 2019, zichtbaar zijn bij de GGZ en de laagste waarden bij de thuiszorginstellingen.

5.1.1 Ontwikkeling van de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2015-2019
 2015 (%)2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)82,583,283,082,282,5
Geestelijke gezondheidszorg91,292,494,093,892,0
Gehandicapten zorg84,385,284,784,085,9
Verpleging en verzorging79,682,182,480,880,3
Thuiszorg65,869,569,470,469,2

De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar binnen de sectoren is het grootst bij thuiszorginstellingen. Bij de thuiszorginstellingen heeft 10 procent minder dan 44 933 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2019. Aan de andere kant heeft ook 10 procent van de thuiszorginstellingen meer dan 261 858 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar. Enkele thuiszorginstellingen hebben relatief weinig personeel in loondienst en relatief veel ingehuurd personeel. Hierdoor zijn de (overige) bedrijfskosten per arbeidsjaar voor deze instellingen erg hoog. Voor V&V-instellingen is de spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar het kleinst, daar heeft 80 procent van de instellingen tussen de 68 195 euro en 97 611 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2019.

5.1.2 Spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2019
 1e deciel (x 1 000 euro)2e deciel (x 1 000 euro)5e deciel (x 1 000 euro)8e deciel (x 1 000 euro)9e deciel (x 1 000 euro)
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)59,169,582,599,4123,5
Geestelijke gezondheids zorg70,480,992,0104,3118,8
Gehandicapten zorg65,774,185,9104,7148,5
Verpleging en verzorging68,272,680,389,197,6
Thuiszorg44,951,869,2121,6261,9

6. Conclusie

Benchmarkgegevens zijn nuttig bij het beoordelen van de financiële prestaties van individuele zorginstellingen. Naast de gemiddelde waarden per sector wordt ook de spreiding weergegeven. Dit maakt het tevens mogelijk om de zorgsectoren met elkaar te vergelijken.

Het resultaat uit gewone bedrijfsvoering is bij cure-instellingen iets lager dan bij careinstellingen. Bovendien is bij de ziekenhuizen het verschil in winstpercentage tussen de afzonderlijke instellingen veel kleiner. De grootste spreiding is zichtbaar bij de thuiszorg. De resultaten uit de bedrijfsvoering van de thuiszorginstellingen wijken vaker af van instellingen uit de andere sectoren. Doordat de zorg extramuraal wordt geleverd, zijn de afschrijvingen op vaste activa en kosten ten behoeve van overnachtende patiënten, zoals hotelmatige kosten, veel lager dan in sectoren waar intramurale zorg wordt geleverd.

Voor de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), weerstandsvermogen, solvabiliteit en current ratio is de ontwikkeling in de afgelopen vijf verslagjaren weergegeven. Het gemiddelde resultaat gewone bedrijfsvoering van zorginstellingen daalt van 4,2 procent in 2018 naar 3,1 procent in 2019. Deze ontwikkeling wordt voornamelijk door de care-sector bepaald.

We onderscheiden twee benaderingen van de solvabiliteit van instellingen. Weerstandsvermogen wordt berekend door het eigen vermogen te delen door de totale bedrijfsopbrengsten. Bij solvabiliteit wordt het eigen vermogen gedeeld door het balanstotaal. Voor cure-instellingen leveren beide berekeningswijzen nagenoeg hetzelfde resultaat op. Er is weinig verschil tussen het eigen vermogen in relatie tot de bedrijfsopbrengsten en het eigen vermogen gedeeld door het balanstotaal. Het weerstandsvermogen en de gemiddelde solvabiliteit nemen bij vrijwel alle sectoren toe, zowel in het afgelopen jaar als in de afgelopen 5 jaar. Het Waarborgfonds voor de zorg acht voor de zorginstellingen een weerstandsvermogen van minimaal 15 procent wenselijk. De analyse laat zien dat minimaal 20 procent van alle zorginstellingen deze norm in 2019 niet haalt.

Alle sectoren hebben een current ratio van ruim boven de 100 procent, waarmee zij in staat zijn om de kortlopende verplichtingen te betalen. De instellingen in de care-sector hebben gemiddeld een hogere current ratio dan de instellingen in de cure-sector. Dit geldt ook voor de omloopsnelheid kapitaal.

De ontwikkelingen van de bedrijfskosten per arbeidsjaar in care-instellingen laten weinig grote verschuivingen zien. In de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar zijn geen duidelijke ontwikkelingen zichtbaar. De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar binnen de care-sector is wederom het grootst bij thuiszorginstellingen.

7. Tabellenbijlage

De tabellenbijlage is als Excel bestand te vinden op de doorverwijs-pagina van deze publicatie en bevat onderstaande tabellen.

7.1 Tabellen bij hoofdstuk 3

Tabel 7.1.1 Grenswaarden resultaten voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019*

Tabel 7.1.2 Grenswaarden resultaten voor de Care-sector, 2019*

Tabel 7.1.3 Grenswaarden rendement voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019*

Tabel 7.1.4 Grenswaarden rendement voor de Care-sector, 2019*

Tabel 7.1.5 Grenswaarden ratio’s voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2019*

Tabel 7.1.6 Grenswaarden ratio’s voor de Care-sector, 2019*

7.2 Tabellen bij hoofdstuk 4

Tabel 7.2.1 Grenswaarden resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.2 Grenswaarden resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.3 Grenswaarden weerstandsvermogen voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.4 Grenswaarden weerstandsvermogen voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.5 Grenswaarden solvabiliteit  voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.6 Grenswaarden solvabiliteit voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.7 Grenswaarden current ratio  voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.8 Grenswaarden current ratio voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.9 Grenswaarden omloopsnelheid kapitaal voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2015-2019*

Tabel 7.2.10 Grenswaarden omloopsnelheid kapitaal voor de Care-sector, 2015-2019*

7.3 Tabellen bij hoofdstuk 5

Tabel 7.3.1 Grenswaarden bedrijfskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.3.2 Grenswaarden arbeidskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.3.3 Grenswaarden overige bedrijfskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.3.4 Grenswaarden onderhoud- en energiekosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2015-2019*

Tabel 7.3.5 Kerncijfers zorginstellingen in de Care-sector, 2015-2019*

Bijlagen

Bijlage01

Literatuur en bronnen

Financiële kengetallen zorginstellingen 2009
https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2010/48/analyse-financiele-kengetallen-zorginstellingen-2009

Financiële kengetallen zorginstellingen 2010
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2012/04/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2010

Financiële kengetallen zorginstellingen 2011
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2012/49/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2011

Financiële kengetallen zorginstellingen 2012
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2013/49/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2012

Financiële kengetallen zorginstellingen 2013
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2015/21/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2013

Financiële kengetallen zorginstellingen 2014
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2016/27/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2014

Financiële kengetallen zorginstellingen 2015
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/29/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2015

Financiële kengetallen zorginstellingen 2016
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/08/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2016

Financiële kengetallen zorginstellingen 2017
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/49/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2017

Financiële kengetallen zorginstellingen 2018
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2019/48/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2018

Door CBS geaggregeerde statistieken zorginstellingen o.b.v. DigiMV-data (2006 t/m 2014)
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82796NED/table?dl=5AD5

Door CBS geaggregeerde statistieken zorginstellingen o.b.v. DigiMV-data (vanaf 2015)
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83626NED/table?dl=2E2B8

Begrippenlijst

Afschrijvingen op vaste activa – De waardevermindering van duurzame productiemiddelen, zoals machines, gebouwen, vervoermiddelen en software, als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische veroudering. 

Algemene kosten – Kosten van administratie, communicatie, algemeen beheer, verzekeringen en belastingen en dergelijke.

Andere bedrijfskosten – Alle niet eerder genoemde bedrijfskosten. Exclusief personeelskosten, afschrijvingen, kosten voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein en gebouw gebonden kosten en huur/leasing van kapitaalgoederen.

Arbeidsjaar – Maat voor het arbeidsvolume die wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) in een jaar om te rekenen naar voltijdequivalenten (vte).

Cliënt- en bewonersgebonden kosten – Kosten van onderzoek, behandeling (inclusief medicijnen), verpleging, verzorging, instrumentarium en apparatuur. Exclusief personeelskosten.

Effecten – Beleggingen die op korte termijn in liquide middelen zijn om te zetten en niet bedoeld zijn als deelneming of om invloed uit te oefenen.

Eigen vermogen – Totaal activa minus vreemd vermogen.

Financieel resultaat – De financiële baten minus de financiële lasten. De baten bestaan uit rentebaten, baten uit deelnemingen, ontvangen dividenden, winst op beleggingen en overige financiële baten. De lasten omvatten de rentelasten, de kosten van leningen, het verlies op deelnemingen en het verlies op beleggingen.

Financiële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op financiële kapitaalgoederen zoals deelnemingen in andere ondernemingen, beleggingen in vastgoed of effecten, hypotheken, leningen op schuldbekentenis, bancaire kredietverlening en zaken als vorderingen die op lange termijn aan derden (anders dan uit hoofde van een kapitaaldeelneming) ter beschikking zijn gesteld.

Financieringsverschil – Het financieringsverschil is het geaccumuleerde verschil tussen het wettelijk vastgestelde jaarlijkse budget voor AWBZ- en Zvw-zorg en de daarop ontvangen vergoedingen. In het geval van een negatief financieringsverschil (oftewel meer ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een schuld genaamd ‘financieringsoverschot’. In het geval van een positief financieringsverschil (oftewel minder ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een vordering genaamd ‘financieringstekort’.

Immateriële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op niet-tastbare kapitaalgoederen zoals concessies, vergunningen, octrooien, patenten en goodwill.

Kortlopende schulden – Verplichtingen die in het komende boekjaar moeten worden nagekomen (exclusief schulden uit hoofde van bekostiging).

Kortlopende vorderingen – Vorderingen met een (resterende) looptijd van hoogstens een jaar. Exclusief financieringstekort, kortlopende effecten en liquide middelen.

Kosten uitzendkrachten en overige inleen – Betalingen voor stagiaires, uitzendkrachten en overig ingehuurd personeel. Exclusief vergoedingen (zoals de zogenaamde lumpsum) voor vrijgevestigde medische specialisten praktijk houdend in algemene en categorale ziekenhuizen.

Liquide middelen – Chartaal geld en girale en overige deposito’s.

Materiële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op tastbare kapitaalgoederen zoals gebouwen, terreinen en machines.

Onderhanden werk u.h.v. DBC’s – Onderhanden werk (OHW), oftewel nog niet voltooide productie, uit hoofde van nog niet afgesloten DiagnoseBehandelCombinaties (DBC’s) en DBC-zorgproducten voor medisch specialistische zorg, GGZ en geriatrische revalidatiezorg. Ontvangen middelen die samenhangen met voorschotten of andere OHW-financiering worden op deze balanspost in mindering gebracht. Daarnaast worden te verwachten mogelijke winsten en verliezen die betrekking hebben op het OHW verrekend.

Onderhoud- en energiekosten – Energiekosten en onderhoudskosten van terreinen, gebouwen en installaties. Inclusief dotaties aan onderhoudsvoorzieningen.

Overige bedrijfskosten – Het totaal van betalingen voor stagiaires, uitzendkrachten en overig ingehuurd personeel, overige personeelskosten, kosten van voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein en gebouw gebonden kosten en niet eerder genoemde overige bedrijfskosten.

Overige personeelskosten – Kosten van werving en selectie, opleiding, kleding, kinderopvang en dergelijke voor personeel.

Resultaat voor belastingen – De som van het bedrijfsresultaat, financieel resultaat en saldo buitengewone baten/lasten.

Totaal activa – Totaal van alle bezittingen.

Totaal arbeidskosten – Totaal van de bruto lonen en salarissen van werknemers en de ten
laste van de werkgevers komende sociale premies.

Totale bedrijfsopbrengsten – De opbrengsten uit de eigenlijke bedrijfsvoering, i.c. de verkopen van goederen en diensten, alsmede de waarde van voorraadmutaties, geactiveerde productie voor het eigen bedrijf, subsidies en schade-uitkeringen.

Totaal niet eerder genoemde bedrijfskosten – Overige niet eerder genoemde bedrijfskosten. Som van kosten van voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein- en gebouwgebonden kosten, huur/leasing kapitaalgoederen en andere bedrijfskosten. Exclusief financiële en buitengewone lasten.

Voeding- en hotelmatige kosten – Behalve de kosten van maaltijdverstrekkingen (voeding) zijn er andere hotelmatige kosten zoals kosten van huishouding, linnenvoorziening en vervoer van cliënten

Voorraden – Geproduceerde activa bestaande uit goederen en diensten die zijn ontstaan in de lopende of in een eerdere periode en die worden aangehouden voor verkoop, gebruik in het productieproces of voor ander gebruik in de toekomst.

Afkortingen

AWBZ – Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten – Tot 2015 de wettelijke verzekering voor de kosten van langdurige zorg aan mensen met een ernstige beperking door ouderdom, een chronische ziekte, een handicap of langdurige psychische problemen. Iedereen die in Nederland woonde of werkte, was automatisch verzekerd voor deze zorg. Vanaf 2015 wordt de voormalige AWBZ-zorg gefinancierd uit andere wetten: de Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Jeugdwet.

CIBG – Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg. Het CIBG is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS. De organisatie startte in 1995 en is sinds 2003 een zelfstandige uitvoeringsorganisatie.

GGZ – Geestelijke gezondheidszorg (inclusief verslavingszorg) – Psychiatrische ziekenhuizen, Riagg’s, RIBW’s en geïntegreerde instellingen. Vanaf 2015 wordt uitsluitend de populatie GGZ met overnachting gevolgd.

GHZ – Gehandicaptenzorg – Dagverblijven en tehuizen.

NZa – Nederlandse Zorgautoriteit.

SBI – StandaardBedrijfsIndeling – De SBI is gebaseerd op de indeling van de Europese Unie (Nomenclature statistique des activités économiques dans la Communauté Européenne, afgekort: NACE) en op die van de Verenigde Naties (International Standard Industrial Classification of All Economic Activities, afgekort: ISIC). Deze indelingen worden ongeveer eens in de 15 jaar geactualiseerd. De structuur van de SBI bestaat uit vijf cijfers, waarbij de eerste vier cijfers, op een aantal uitzonderingen na, gelijk zijn aan de NACE. Op het niveau van de afdelingen, aangegeven door twee cijfers, komen SBI en NACE overeen met de ISIC.

UMC – Universitair Medisch Centrum.

VVT – Verpleging, Verzorging en Thuiszorg – Concerns zijn ten behoeve van dit onderzoek in de sector Thuiszorg (T) geplaatst o.b.v. SBI en wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van het concern ligt bij thuiszorg. De overige concerns zijn toegerekend aan de sector V&V.

VWS – Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

V&V – Verpleging en Verzorging.

WfZ – Waarborgfonds voor de Zorg.

Wlz – Wet langdurige zorg – Wettelijke verzekering voor de kosten van langdurige zorg en verblijf voor kwetsbare ouderen en mensen met een beperking. Het gaat om personen die blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig hebben. De Wlz verving per 1 januari 2015 de AWBZ.

ZKH – Ziekenhuizen; Academische, algemene en categorale ziekenhuizen en revalidatieinstellingen.

Zvw – Zorgverzekeringswet – Wet die een verplichte basisverzekering regelt voor kortdurende, op genezing gerichte zorg voor iedereen die rechtmatig in Nederland woont of hier loon- of inkomstenbelasting betaalt. Deze wet is op 1 januari 2006 in werking getreden en vervangt o.a. de Ziekenfondswet (ZFW).