1920

In 1920 behoorde het CBS inmiddels tot het dienstverlenende grootbedrijf. Toen Methorst in 1906 aantrad als directeur had het bureau vijf afdelingen en werkten er ca. 45 mensen. In 1920 had het bureau bijna 240 medewerkers, een begroting van bijna 1 miljoen gulden en was het centraal gehuisvest aan de Oostduinlaan – tot dat moment werkte het personeel verspreid over zeven panden. Het pand stond door zijn omvang, pracht en praal bekend als ‘het statistische paleis’ (een ‘reuzengebouw, gewijd aan Sint Statisticus’ schreef een journalist van het Noord-Hollands Dagblad). De zalen waren ingericht volgens het differentiële-kleurmodel: groene kamers voor de chefs, gele voor de hoofdambtenaren, bruine voor het gewone personeel.

Gegevens voor het eerst machinaal verwerkt

Het verwerken van de ingevulde formulieren gebeurde op de gemeentesecretarieën, buiten de bureau-uren. Gemeenten kregen voor het vele werk een Rijksvergoeding van 12 cent per getelde persoon, waarvan doorgaans de helft, 6 cent, voor de straatteller was. Voor dat bedrag kregen de gemeenten vrijwel geen mensen. De gemeente Wassenaar beloofde het hele budget aan de tellers uit te keren, maar de benodigde tien tellers kreeg de gemeente er toch niet mee op de been. Het was de reden dat het werk vooral aan tijdelijke krachten werd overgelaten, die minder gemotiveerd waren.
De verwerking van de formulieren op het CBS gebeurde in 1920 voor het eerst met een machine, een zogeheten classicompteur, een tafelmodel telmachine met 60 toetsen, met onder elke toets een telwerk. Na elke druk op een toets werd het telwerk met 1 verhoogd. Een dame, mevr. Soissons, kwam over uit Parijs om de vrouwen die de machines bedienden te instrueren.

Bureau toont opiniërende kracht

Bij de publicatie van de tabellen liet het CBS het niet bij het vaststellen van de feiten en het toonde in de verslagen zijn opiniërende kracht. In één van de gepubliceerde tabellen was bijvoorbeeld te zien hoe sinds 1870 door de verbetering van het sterftecijfer, de levensverwachting was toegenomen, van vrouwen meer dan van mannen. Maar het CBS constateerde ook dat die toename sinds de laatste meting in 1909 niet zo hard meer was gegaan. Het bureau aarzelde niet om aan te geven wat het dacht dat de reden daarvoor was: ‘Voor de boven-15-jarigen houdt dit misschien verband met het in grooter mate deelnemen der vrouw aan het bedrijfsleven, waardoor zij aan invloeden werden blootgesteld, die door den man reeds vroeger waren ondervonden.’

Niet alle tabellen werden overigens gepubliceerd. Sinds de volkstelling van 1869 was er gevraagd naar het aantal blinden en doofstommen, maar die tabellen lagen bij het CBS ter inzage. En de vragen over de huisvesting waren zo slecht ingevuld, dat zelfs afgezien is van bewerking.
In het Provinciale verslag van Noord-Holland van 1921 was voor het eerst ook sprake van mensen die principieel weigerden om gegevens af te staan. Het ging om 150 gezinshoofden, veelal intellectuelen, die door de politie gemaand moesten worden hun telkaarten in te vullen. In een enkel geval is proces-verbaal opgemaakt.

20 procent niet-Nederlanders in Amsterdam en Rotterdam

Het aantal niet-Nederlanders (in een vreemd land geboren) was 112 098, waarvan er 23 760 in Zuid-Holland en 16 018 in Noord-Holland woonden. In Amsterdam woonden 11 504 en in Rotterdam 10 404 vreemdelingen. Dat betekent dat ruim een op de vijf mensen die niet in Nederland waren geboren (19,5 procent) in de twee grootste gemeenten woonden.

Bronnen