4. Conclusie en discussie
In 2024 zaten werknemers op een gemiddelde werkdag 4,5 uur tijdens het werk en 1,0 uur tijdens het woon-werkverkeer (exclusief fietsen). Sinds 2017 is het aantal zituren op het werk en tijdens het woon-werkverkeer grotendeels stabiel gebleven. Werknemers tussen de 25 en 45 jaar en ongehuwde stellen zonder kinderen zitten gemiddeld het meest tijdens het werk. Ook werknemers uit stedelijke gebieden, evenals degenen met een havo-, vwo-, mbo-, hbo- of universitaire opleiding, brengen gemiddeld meer tijd zittend door tijdens werktijd. Daarentegen zitten 15- tot 25-jarigen, alleenstaande ouders, werknemers uit niet stedelijke gebieden en werknemers met alleen basisonderwijs of een vmbo-diploma het minst tijdens het werk. Het zitgedrag op het werk verschilt sterk per beroep en hangt samen met factoren zoals thuiswerken, beeldschermgebruik en de arbeidsduur, waarbij met name meer uren beeldschermwerk samenhangt met meer uren zitten tijdens werktijd.
Vervolgens is aandacht besteed aan de hoeveelheid vrije tijd die werknemers op een werkdag zittend doorbrengen, uit welke activiteiten het zitgedrag bestaat en de verschillen tussen beroepen en de invloed van werkgerelateerde factoren en achtergrondkenmerken van werknemers op het aantal zituren in de vrije tijd. In hun vrije tijd zaten werknemers in 2024 gemiddeld 3,3 uur per werkdag, een toename vergeleken met 2017. Wat betreft zitten in de vrije tijd, blijkt leeftijd de meest bepalende factor: werknemers tussen de 35 en 45 jaar zaten het minst lang op een werkdag, 15- tot 25-jarige werknemers en 65- tot 75-jarige werknemers juist het langst. Werknemers die alleen wonen en werknemers in meer stedelijke gebieden zaten ook relatief lang in hun vrije tijd. Wanneer wordt gekeken naar beroep, zitten ICT’ers gemiddeld de meeste uren in hun vrije tijd. Wat betreft het soort zitactiviteiten in de vrije tijd blijkt dat oudere werknemers meer uren zittend voor de televisie doorbrengen dan jongeren. Jongere werknemers zitten juist langer door het gebruik van een computer of smartphone.
Tenslotte is het verband tussen het aantal zituren op het werk en in de vrije tijd op werkdagen onderzocht waarbij ook werd gekeken naar het verschil tussen beroepen en de invloed van werkgerelateerde factoren. Over het algemeen blijkt er weinig samenhang te zijn tussen zitgedrag op het werk en zitgedrag in de vrije tijd op een werkdag. Werkgerelateerde factoren zoals thuiswerken, beeldschermwerk en arbeidsduur hebben slechts een beperkte samenhang met zitgedrag in de vrije tijd. Ook zijn er weinig verschillen in het aantal zituren in de vrije tijd tussen beroepen waarin veel of juist weinig wordt gezeten. Dit suggereert dat werknemers met veel zituren op het werk niet compenseren door minder uren te zitten in hun vrije tijd tijdens een werkdag, of andersom.
Dit onderzoek bouwt voort op eerder onderzoek over het zitgedrag van werknemers op een werkdag. Daarbij is specifiek gekeken naar de invloed van verschillende werkgerelateerde factoren en achtergrondkenmerken van werknemers op het aantal zituren tijdens werktijd, vrije tijd en de relatie tussen beide. Deze aanpak kent ook beperkingen. Zo richt het onderzoek zich uitsluitend op werknemers: informatie van bijvoorbeeld zelfstandigen is niet meegenomen. Daarnaast is het aantal zituren beperkt tot een werkdag en wordt het zitgedrag op niet-werkdagen buiten beschouwing gelaten. Verder is gewerkt met gegevens over het gemiddelde aantal zituren op een werkdag, maar kan op basis van de NEA niet vastgesteld worden hoeveel uren werknemers daadwerkelijk werken per werkdag. De totale arbeidsduur en het aantal werkdagen per week zijn weliswaar bekend, maar het is niet bekend (zeker bij wisselende werkuren per werkdag) op welke specifieke werkdag de werknemer zich baseert bij het rapporteren van het aantal zituren.
Voor toekomstig onderzoek is het wenselijk om meer informatie te verzamelen over het aantal zituren. Daarbij zou niet alleen het absolute aantal zituren moeten worden meegenomen, maar ook het aandeel zituren ten opzichte van het aantal gewerkte uren per dag, evenals het zitgedrag in de vrije tijd op niet-werkdagen. Daarnaast zou het interessant zijn om te onderzoeken of het aantal zituren binnen bestaande beroepen in de loop van de tijd verandert (bijvoorbeeld meer zittend/administratief werk binnen het beroep verpleegkundigen) of dat het aantal beroepen waarbij veel wordt gezeten toeneemt. Tenslotte is toekomstig onderzoek naar de relatie tussen zitgedrag, gezondheid en mogelijke interventies wenselijk. Zoals in de inleiding beschreven, worden de negatieve gevolgen van langdurig zitten vaak pas op de lange termijn zichtbaar, onder andere in de vorm van leefstijlgerelateerde aandoeningen. Het zou daarom waardevol zijn om verder te onderzoeken wat de langetermijneffecten zijn van minder zitten en meer bewegen op de gezondheid van werknemers in Nederland, met inachtneming van bijkomende en interacterende biopsychosociale factoren zoals voeding en mentaal welzijn.