Hoe kan de Landelijke Jeugdmonitor bijdragen aan het monitoren van kansenongelijkheid?

2. Factoren die samenhangen met kansenongelijkheid

In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de literatuurverkenning naar factoren die positief of negatief samen kunnen hangen met de kansenongelijkheid van kinderen in de basisschoolleeftijd (4 tot 12 jaar). De focus ligt in dit artikel op de thuissituatie van het kind, maar ook andere factoren, zoals de buurt en schoolomgeving, komen aan bod.

2.1 Factoren in de thuissituatie

In deze paragraaf worden een aantal factoren in de thuissituatie genoemd die van invloed kunnen zijn op de kansenongelijkheid van kinderen in de basisschoolleeftijd. In principe kan elk van de benoemde factoren bij omkering ook een beschermende factor zijn. Andere beschermende factoren die in de literatuur genoemd worden, zijn bijvoorbeeld de steun van ouders en broers en zussen (Badou & Day, 2021).

Hoogst behaald onderwijsniveau ouders/verzorgers

Uit diverse onderzoeken blijkt dat het onderwijsniveau van de ouders een belangrijke rol speelt bij de onderwijsresultaten van kinderen in het basisonderwijs (Mesman, 2010; Mulder et al., 2014; Van Spijker et al., 2017; Inspectie van het onderwijs, 2019; Badou & Day, 2021; Van Noije et al., 2021). Dit verschil naar onderwijsniveau is voor verschillende aspecten van de ontwikkeling, zoals taal en rekenen maar ook werkhouding, al voor de basisschool aanwezig en blijft gedurende de bassischoolloopbaan bestaan (Zumbuehl & Dillingh, 2020). Daarnaast blijkt dat kinderen van ouders met maximaal een mbo-2-opleiding lagere adviezen krijgen van de leraar op basis van de eindtoets dan kinderen van ouders met een hbo-master- of wo-diploma, ook als rekening wordt gehouden met persoonskenmerken (Inspectie van het onderwijs, 2019).

Huishoudinkomen en recent arbeidsverleden

Ook het opgroeien in een gezin met een laag inkomen is een kenmerk dat kansengelijkheid negatief kan beïnvloeden. Het risico op een laag inkomen is groter als ouders/verzorgers in het huishouden niet werken. Uit het rapport Ongelijkheid van het jonge kind van het Centraal Planbureau (Zumbuehl & Dillingh, 2020) blijkt dat kinderen uit een gezin met een laag inkomen, ook na controle voor enkele andere (persoons)kenmerken, al voor de basisschoolleeftijd een achterstand hebben met rekenen en taal ten opzichte van kinderen met ouders met een hoog inkomen. Dit verschil wordt tijdens de basisschooltijd niet ingehaald. Ook een bundeling van onderzoeken uitgevoerd in EU- en OESO-landen ondersteunt de hypothese dat een hoger huishoudinkomen een positief effect heeft op de ontwikkeling van kinderen, in het bijzonder op cognitieve vaardigheden en schooluitkomsten (Cooper & Stewart, 2021).

Armoede kan lijden tot stress in het gezin, wat vervolgens kinderen kan beïnvloeden in hun ontwikkeling en een negatief effect kan hebben op hun onderwijsresultaten (Engle & Black, 2008; Masarik & Conger, 2017). Het armoederisico is kleiner naarmate er meer verdieners zijn in een huishouden. Zo liep nog geen 1 procent van de tweeverdieners in 2020 risico op armoede. Bij eenverdieners was dat 6 procent en bij niet-werkenden die in hoofdzaak afhankelijk zijn van een uitkering 14 procent (CBS, 2021). Behalve het risico op armoede verlaagt een langdurige periode van niet-werkzaam zijn ook de kans om werk te vinden (CBS, 2023). Bij kinderen die opgroeien in een bijstandsgezin komt een opeenstapeling van risicofactoren relatief vaak voor. Ook zijn het vooral de kinderen uit bijstandsgezinnen die geen kansrijke start beleven in hun eerste duizend dagen (Veer et al., 2023).

Herkomst

Herkomst kan op verschillende manieren een rol spelen bij kansenongelijkheid. Zo kan het verschil in taal leiden tot achterstanden in cognitieve vaardigheden als taal en rekenen. Maar ook blijkt dat kinderen met een bepaalde buitenlandse herkomst vaker lagere schooladviezen krijgen dan kinderen met een Nederlandse achtergrond. De rapportage Integratie en Samenleven van het CBS (2022b) laat zien dat het verschil in onderwijsniveau tussen herkomstgroepen weliswaar afneemt, maar dat er nog wel verschillen zijn. Zo hebben in het buitenland geboren leerlingen ook na controle voor geslacht en huishoudinkomen een significant kleinere kans op havo/vwo-advies dan leerlingen met een Nederlandse herkomst. Dat geldt ook voor leerlingen met een Turkse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst.

Uit ander onderzoek blijkt dat kinderen met een niet-westerse herkomst al op vroege leeftijd een achterstand in cognitieve vaardigheden als taal en rekenen hebben. Tijdens de basisschoolleeftijd nemen deze verschillen af. In het voortgezet onderwijs neemt het verschil in taal verder af, maar wordt dat in rekenen weer groter (Zumbuehl & Dillingh, 2020, Verstraten et al., 2021). Ook onderzoek van het CBS (2022) bevestigt dat tussen herkomstgroepen in het voortgezet onderwijs geringe verschillen zijn in het eindcijfer voor Nederlands. Aangezien er ook verschillen kunnen bestaan tussen verschillende herkomstgroepen is het belangrijk om de groep kinderen met een herkomst buiten Nederland niet als een homogene groep te bekijken maar ook verder te onderscheiden (Driessen, 2001).

Stabiliteit van de gezinssituatie

Als kinderen opgroeien in een stabiele gezinssituatie kan dit het welbevinden van kinderen vergroten. Het welbevinden wordt wel gezien als een belangrijke voorwaarde voor het bevorderen van gelijke kansen voor alle kinderen. Leerlingen die goed in hun vel zitten, zijn namelijk beter in staat hun volledige potentie te benutten (Pharos, 2023). Er zijn verschillende factoren die een stabiele gezinssituatie kunnen verstoren. Onderstaande kenmerken worden in de literatuur regelmatig vermeld.

  • Mentale gezondheid en verslavingsproblematiek
    Psychische problemen bij ouders kunnen de ontwikkeling van kinderen op sociaal-emotioneel en cognitief vlak negatief beïnvloeden. Voornamelijk de mentale gezondheid van de moeder heeft dit effect (Solis et al., 2012; Masarik & Conger, 2017). Jongeren functioneren dan vaak minder goed op school en verzuimen vaker door de problemen thuis en door ervaren overbelasting (Solis et al., 2012). Ook lieten Mensah en Kiernan (2010) zien dat kinderen met ouders met een grote mate van psychische stress minder goed scoren op schooltoetsen dan kinderen met ouders met minder psychische stress.
  • Huiselijk geweld en kindermishandeling
    Een instabiele thuissituatie kan ook ontstaan wanneer sprake is van partnergeweld tussen de ouders. Wanneer kinderen hieraan worden blootgesteld, dan kan dit negatieve gevolgen hebben voor hun ontwikkeling, bijvoorbeeld door het krijgen van aanpassingsproblemen of andere gedragsproblemen (Evans et al., 2008; Holt et al., 2008; Vu et al., 2016). Tussen onderzoeken variëren de uitkomsten omtrent het effect van het meemaken van partnergeweld op gedragsproblemen, van klein tot gemiddeld. Ook mishandeling van kinderen door hun ouders kan impact hebben. Zo hebben deze kinderen een groter risico op het verkrijgen van verschillende mentale problemen (Jaffee, 2017) en kan het een negatief effect hebben op cognitieve vaardigheden (Strathearn et al., 2020). Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van huiselijk geweld en kindermishandeling op de ontwikkeling van kinderen, maar minder is bekend over de effecten op de schoolprestaties. Wel laat een literatuuronderzoek en een meta-analyse van het effect van een bredere vorm van geweld bij kinderen (waaronder pesten, huiselijk geweld en kindermishandeling) zien dat geweld bij kinderen een negatief effect heeft op verscheidene schoolprestaties (Fry et al., 2018).
  • Ingrijpende gebeurtenissen
    De stabiliteit van een gezin kan ook afnemen door ingrijpende gebeurtenissen en/of de afwezigheid van een ouder. Een ouder kan afwezig zijn door overlijden of na een echtscheiding, of het verblijven in de gevangenis. Dat laatste hangt negatief samen met verschillende aspecten van de ontwikkeling van kinderen, zoals schoolprestaties en de mentale gezondheid (Poehlmann-Tynan & Turney, 2020). Uit de Gezondheidsmonitor van de GGD Rotterdam-Rijnmond (2017) blijkt dat jongeren die het overlijden van een gezinslid of een echtscheiding hebben meegemaakt, een slechtere lichamelijke en psychosociale gezondheid hebben dan jongeren die dit nooit hebben meegemaakt. Ook vonden Prevoo en ter Weel (2015) dat kinderen die opgroeien in een ‘stabiele’ gezinssituatie, zich beter ontwikkelen dan kinderen die voor hun zestiende een scheiding of het overlijden van een van de ouders meemaken. Kinderen uit eenoudergezinnen of nieuw samengestelde gezinnen behalen over het algemeen minder goede schoolresultaten dan kinderen uit tweeoudergezinnen. Ze kunnen zich bijvoorbeeld minder goed concentreren in de klas, dagdromen meer en vertonen meer problematisch gedrag op school (Van Peer, 2007).

2.2 Factoren buiten de thuissituatie

Woonomgeving

Uit de literatuur blijkt dat kinderen die opgroeien in arme buurten als volwassenen later ook veelal in gelijksoortige buurten wonen en lagere inkomens hebben. Amerikaans onderzoek (Chetty & Hendren, 2018) liet zien dat de omgeving waarin kinderen opgroeien uitmaakt voor het inkomen dat ze later verdienen. Ook in Nederland zijn regionale verschillen tussen het latere inkomen en waar kinderen opgroeien, maar minder groot dan in Amerika (Muilwijk-Vriend et al., 2019). De Kansenatlas, van SEO Economisch Onderzoek, toont de omgeving waar kinderen opgroeien en het inkomen dat ze op latere leeftijd verdienen. De invloed van de buurt heeft onder andere te maken met beperkte publieke voorzieningen, een tekort aan sociale rolmodellen, sociale uitsluiting, buurtnormen, sociale controle en groepsdruk (Omlo et al., 2021).

In de buurt waar kinderen opgroeien kan ook sprake zijn van segregatie naar sociaaleconomische kenmerken, zoals onderwijsniveau, inkomen en herkomst. Deze buurtsegregatie kan lijden tot onderwijssegregatie waardoor leerlingen met veelal vergelijkbare sociaaleconomische achtergronden op dezelfde school komen. Hoewel de segregatie naar herkomst in het primair onderwijs in een groot aantal steden tussen 2017 en 2021 afnam, geldt dat niet voor de segregatie naar onderwijsniveau en inkomen van de ouders (Inspectie van het onderwijs, 2022).

Kwaliteit van onderwijs

De kwaliteit van de school heeft invloed op de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden van jonge kinderen (Borghans et al., 2015). De kwaliteit wordt voor een groot deel bepaald door leraren en schoolleiders. Volgens de Inspectie van het Onderwijs (2022) leidt het huidige lerarentekort tot problemen die gevolgen kunnen hebben voor kansenongelijkheid, zoals een te hoge werkdruk, leraren die niet altijd de benodigde vaardigheden hebben en groei van het privaat en aanvullend onderwijs. Het lerarentekort in het basisonderwijs is niet overal even groot. In 2022 was het tekort in de vijf grote gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere (G5) hoger dan daarbuiten. Daarnaast blijkt ook dat hoe hoger de complexiteit van de leerlingenpopulatie, hoe groter het lerarentekort is. Dit betekent dat het tekort groter is op scholen waar meer leerlingen uit sociaaleconomisch zwakkere milieus onderwijs volgen (Adriaens et al., 2022; Inspectie van het Onderwijs, 2022).

2.3 Selectie van indicatoren

Aan de hand van de in paragraaf 2.2 beschreven factoren is een vertaalslag gemaakt naar de data die beschikbaar zijn in de Landelijke Jeugdmonitor of bij het CBS en die door de tijd heen gevolgd kunnen worden. Daaruit is een selectie gemaakt van zeven indicatoren die op basis van de literatuur naar verwachting samenhangen met kansenongelijkheid en die in de Landelijke Jeugdmonitor gebruikt zouden kunnen worden om de thuissituatie van kinderen te monitoren. In de literatuur wordt herkomst ook genoemd als relevant kenmerk. Dit is echter een vaststaand persoonskenmerk waar wel rekening mee gehouden kan worden in beleid, maar dat zelf niet veranderd kan worden door beleid. Daarom is deze niet in de selectie van de indicatoren en de beschrijving daarvan opgenomen. Ook de woonomgeving en de kwaliteit van het onderwijs zijn in deze selectie buiten beschouwing gelaten, zodat de indicatoren goed aansluiten bij de Landelijke Jeugdmonitor, waar de focus ook op de thuissituatie ligt. De onderstaande indicatoren zijn daarmee niet uitputtend, maar bieden wel een globaal beeld van ontwikkelingen en regionale verschillen.

Beschikbaar in de Landelijke Jeugdmonitor:

  • Huishoudinkomen. Indicator: Minderjarige kinderen in een huishouden met inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum.
  • Eenouderhuishouden. Indicator: Minderjarige kinderen in een eenouderhuishouden.

Beschikbaar bij het CBS:

  • Onderwijsniveau ouders/verzorgers. Indicator: Hoogst behaald onderwijsniveau van ouders/verzorgers is vmbo of mbo-1.
  • Huishoudinkomen. Indicator: Kinderen in een huishouden met in de afgelopen vier jaar een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum.
  • Recent arbeidsverleden. Indicator: In de afgelopen vier jaar zijn de ouders/verzorgers in het huishouden niet-werkzaam geweest.
  • Wisseling bij ouders/verzorgers. Indicator: In de afgelopen vier jaar te maken gehad met een wisseling bij ouders/verzorgers in het huishouden.
  • Mentale gezondheid ouders/verzorgers. Indicator: In de afgelopen vier jaar ouders/verzorgers in het huishouden die gebruik hebben gemaakt van ggz-zorg of ggz-medicijnen verstrekt hebben gekregen.
  • Ouders/verzorgers geregistreerd als verdachte. Indicator: In de afgelopen vier jaar ouders/verzorgers in het huishouden die geregistreerd zijn als verdachte van een misdrijf.