Auteur: Carin Reep
Financiële schade van criminaliteit tegen burgers

7. Conclusie

7.1 Samenvatting

Met deze analyse brengt het CBS voor het eerst de totale financiële schade door criminaliteit tegen burgers in beeld. Het gaat daarbij alleen om de directe schade van vermogens-, en vernielingscriminaliteit. Indirecte schade zoals eventuele kosten die slachtoffers hebben gemaakt aan bijvoorbeeld alternatief vervoer, of tijd voor het oplossen van hun problemen is niet meegerekend. Alle cijfers zijn verkregen via enquêtering.

In 2021 zijn 3,2 miljoen vermogensdelicten en 1 miljoen vernielingen gepleegd. 39 procent van deze 4,2 miljoen delicten werd online gepleegd, 35 procent bij online handel. De totale financiële schade van deze criminaliteit bedroeg 2,5 miljard euro. Een kwart hiervan betrof online criminaliteit, een kwart diefstal van voertuigen, een kwart diefstal van ander goed en een kwart werd veroorzaakt door vernieling. Verbijzonderd naar specifieke typen van delicten veroorzaakten vernieling van auto's en fietsdiefstal de grootste schade, op de voet gevolgd door fraude bij online aankopen.. 

Van de totale schade kregen de slachtoffers 0,8 miljard euro terug van financiële dienstverleners. Slachtoffers van autodiefstal, diefstal van auto-onderdelen en bancaire fraude kregen, uitgedrukt in een percentage van de schade, het meeste vergoed. Voor de financiële dienstverleners vormden voertuigdiefstal en vernielingen de grootste schadeposten. In totaal werd hiervoor respectievelijk 235 en 188 miljoen euro aan schade uitgekeerd. Meer specifiek troffen fietsdiefstal en vernieling van auto’s de financiële dienstverleners het hardst: voor beide afzonderlijk werd ongeveer 130 miljoen euro geclaimd.

Fraude in het betalingsverkeer werd vaak veroorzaakt door spoofing. Hierbij doet de oplichter zich voor als iemand anders. 97 duizend personen werden slachtoffer van spoofing; drie kwart van hen maakte zelf het geld over naar de crimineel. In 2021 veroorzaakte spoofing 11 procent van de totale criminaliteitsschade. Slachtoffers kregen bijna de helft van de schade terug, van de financiële dienstverleners of van de dader. Slachtoffers van bankspoofing kregen verreweg het vaakst (een deel van) hun geld terug; in totaal werd 74 procent van de schade terugbetaald.

De meeste delicten werden niet aangegeven bij de politie. Dit is wel sterk afhankelijk van het type delict en van de hoogte van de schade. 

Van de in totaal 4,2 miljoen delicten werden 3 miljoen personen slachtoffer: een tiende van de slachtoffers gaf aan financiële problemen te hebben (gehad) als gevolg van wat hen overkomen is. 

7.2 Kanttekeningen

Dit onderzoek beoogt een best mogelijke schatting te geven van de financiële schade van de criminaliteit tegen burgers in de privésetting. Er zijn nauwelijks andere bronnen die informatie hierover kunnen verschaffen. Schattingen uit (slachtoffer)enquêtes zoals de Veiligheidsmonitor vallen meestal hoger uit dan registercijfers zoals die van de Politie. Hiervoor zijn enkele verklaringen.

De informatie in de Veiligheidsmonitor is verkregen op basis van een steekproef van personen uit de bevolking van Nederland die bereid waren mee te werken aan de enquête. Sommige groepen doen meer mee dan andere. Voor deze selectiviteit in de respons op bekende achtergrondkenmerken zoals geslacht en leeftijd is gecorrigeerd door middel van weging. Daarna is het responsbestand opgehoogd naar de totale bevolking van 15 jaar en ouder. 

Schattingen op basis van enquêtering van een steekproef van de bevolking hebben een bepaalde mate van onnauwkeurigheid: ze kennen altijd een zekere foutmarge, en vooral bij slachtofferenquêtes spelen verder enkele specifieke problemen die invloed hebben op de hoogte van de schattingen. 

Ten eerste is bekend dat affiniteit met het onderwerp van een onderzoek invloed heeft op de bereidheid om mee te doen aan het onderzoek. Bekend is dat slachtoffers van criminaliteit relatief vaker meedoen dan degenen die geen slachtoffer zijn geweest en dit geeft een overschatting van slachtofferschap en de daarbij behorende schade.

Ten tweede vereist het schatten van informatie over zeldzame fenomenen op basis van enquête-onderzoek een zeer grote steekproef. De Veiligheidsmonitor is weliswaar een van de grootste slachtofferenquêtes ter wereld (Woods and Walter, 2022; De Waard, 2022) maar sommige delicten komen zo weinig voor, en binnen eenzelfde type delict is de variëteit in schade vaak zo groot, dat niet voor alle delicten betrouwbare schattingen gegeven kunnen worden. Zo kunnen enkele hoge uitschieters in door respondenten gerapporteerde schadebedragen door het ophogen van deze cijfers naar de totale bevolking een grote invloed hebben op de schattingen van de schade6)

Ten derde zal de door respondenten ingevulde informatie inhoudelijk niet altijd kloppen. Het verschijnsel ‘telescoping’ is hierbij waarschijnlijk het grootste probleem. In de enquête wordt een beroep gedaan op het geheugen van de respondenten. Mensen moeten terugdenken in de tijd en rapporteren soms dat ze in het referentiejaar (de afgelopen 12 maanden) een delict hebben meegemaakt dat in werkelijkheid langer geleden gebeurd is. Dit hoeft niet per se een geheugeneffect te zijn. Slachtofferschap is vaak een ingrijpende gebeurtenis, mensen zijn boos, zullen dat willen uiten en daardoor soms tóch een delict rapporteren ook al weten ze dat het eigenlijk langer geleden gebeurd is. Deels daarmee samenhangend speelt bij strikt persoonsgebonden delicten dat sommigen rapporteren slachtoffer te zijn geweest van een delict, terwijl feitelijk iemand anders (bijvoorbeeld een huisgenoot) het slachtoffer was. Verder komt het voor dat respondenten de vraag soms niet goed lezen of begrijpen, waardoor ze bijvoorbeeld ook andere voorvallen tot het bevraagde delict rekenen. En er zijn ook mensen die de vragen bewust niet naar waarheid invullen of bij de schadevragen bijvoorbeeld de bedragen sterk overdrijven7) of typefouten maken. Met name bij weinig voorkomende delicten kunnen enkele fouten, zeker als het veel te hoge bedragen zijn, grote invloed hebben op de schattingen. 

Bovengenoemde problemen leiden tot een overschatting van het aantal delicten en van de daarbij behorende schadebedragen. Andere problemen daarentegen kunnen juist voor een ónderschatting zorgen. Zo zijn er ook slachtoffers die denken dat een delict langer geleden gebeurde dan in werkelijkheid het geval was, en zijn er slachtoffers die zich niet realiseren of niet kunnen weten dat ze slachtoffer zijn geweest van een delict (denk aan nepboetes of giften aan zogenaamde goede doelen, of kleine bedragen die van de rekening worden afgeschreven). Ook zijn er slachtoffers die te lage schadebedragen invullen. 

Voor eerdere edities van de Veiligheidsmonitor zijn verschillende foutenbronnen zoals de selectiviteit in responderen, telescoping, het zich onterecht toe-eigenen van slachtofferschap en foute interpretatie van vraagstellingen in kaart gebracht (Reep 2011, 2012, 2013, 2014, 2017). Op basis van de bevindingen die hieruit naar voren kwamen mag verondersteld worden dat de onderrapportage van slachtofferschap en daarmee waarschijnlijk ook de onderschatting van de schade niet opwegen tegen de overrapportage van slachtofferschap en de overschatting van schade in dit onderzoek. Specifiek onderzoek naar overschatting van schadebedragen in de Veiligheidsmonitor is nog niet verricht. Enkele opvallend hoge bedragen zijn weliswaar gecorrigeerd (zie technische toelichting) maar er zullen zeker ook gerapporteerde bedragen zijn meegeteld die waarschijnlijk te hoog zijn, maar waarvan niet bepaald kan worden of ze realistisch zijn. 

Het corrigeren van de foutenbronnen is moeilijk. De mate waarin ze optreden verschilt per type delict (Reep, 2014), per jaar (Reep, 2012, 2017), per enquêteversie (Reep, 2012) en hangt ook af van de wijze van enquêteren (Reep, 2013).  Aangezien de vragenlijst van de Veiligheidsmonitor in 2021 grondig is herzien en het onderzoek alleen nog via internet wordt uitgevoerd, hoeven de eerdere bevindingen over de mate van selectiviteit in respons, telescoping etc. dus niet te gelden voor deze nieuwe editie van de VM. 

Dat meetfouten zeker nog spelen blijkt uit het grote verschil in het geschatte aantal aangiftes van delicten op basis van de Veiligheidsmonitor en het aantal aangiftes dat in het politieregister is geregistreerd. Deze meetfouten kunnen niet voor alle delicten die in de Veiligheidsmonitor zijn bevraagd gekwantificeerd worden. De politieregisters zijn de enige koppelbare bron waarmee vergelijkingen kunnen worden gemaakt voor de aangegeven delicten, maar de politie hanteert niet altijd dezelfde afbakening van de delicten als in dit onderzoek, en specifiek voor schadeonderzoek geldt dat bij vermogensdelicten waarbij spullen zijn gestolen niet altijd door de Politie een schadebedrag bij een aangifte geregistreerd zal zijn. 

Naast bovengenoemde foutenbronnen zijn er ook nog andere factoren die tot meetfouten (kunnen) leiden. In het onderzoek zijn noodzakelijkerwijs bij het imputeren van ontbrekende gegevens over bijvoorbeeld schadebedragen enkele aannames gemaakt. En verder zijn er enkele onvolkomenheden in de vraagstellingen geconstateerd die invloed hebben op de schattingen (zie technische toelichting). Bekeken wordt of deze onvolkomenheden in de volgende versie van de Veiligheidsmonitor kunnen worden hersteld.

6) De verhouding gemiddelde/mediaan geeft inzicht in de scheefheid. Bij diefstal vanaf de auto, overige diefstal en vernieling van de tuin is deze scheefheid het hoogst (boven de 4, zie bijlagetabel B1) en de betrouwbaarheid het laagst.
7) Victims may be angry, and when offered an opportunity to complain be tempted to over-state rather than under-state their true losses (Florêncio en Cormac, 2012).