Opleiding en werk: twee generaties vrouwen vergeleken

5. Conclusie

Het werkende leven van de 30- tot 35-jarige vrouwen geboren tussen 1975 en 1980 is opeen aantal punten wezenlijk anders dan dat van hun moeders, geboren tussen 1955 en 1960. Deels komt dat door technologische veranderingen die invloed hebben gehad op de arbeidsmarkt voor zowel mannen als vrouwen. Tegelijkertijd zijn er ook ontwikkelingen die specifiek voor vrouwen gelden. Zo is het onderwijsniveau van vrouwen sterk toegenomen,waardoor het aandeel hoogopgeleide vrouwen is uitgestegen boven het aandeel mannen.In het onderwijs is niet alleen het diplomaniveau van vrouwen snel gestegen, ook de onderwijsrichting die vrouwen kiezen is veranderd. Nog steeds zijn vrouwen oververtegenwoordigd in opleidingen op het terrein van zorg en maatschappij, maar het aandeelvrouwen dat een diploma haalde in economisch/juridische opleidingen en binnen het technische onderwijs is toegenomen. Vrouwen zijn binnen de technische opleidingen desalniettemin veel minder sterk vertegenwoordigd dan mannen.

Daarnaast is ook de arbeidsparticipatie tussen beide generaties vrouwen sterk veranderd.Vooral moeders zijn niet alleen vaker gaan werken, maar ze zijn ook meer uren gaan werken. Tegelijkertijd heeft de meerderheid van de werkende vrouwen nog steeds een parttime aanstelling, waarbij het zwaartepunt wel ligt bij de grote deeltijdbanen van drie tot vier dagen per week. Onder mannen zijn er op deze punten nauwelijks veranderingen te zien, ook niet voor werkende vaders. Het beroepsniveau van vrouwen is tussen beide generaties toegenomen. Steeds meer vrouwen werken op het hoogste beroepsniveau. Voorde jongste generatie ligt dat aandeel onder vrouwen zelfs hoger dan onder mannen. Ook de economische zelfstandigheid van vrouwen is toegenomen, maar ligt nog altijd duidelijk onder die van mannen.

De jongste generatie vrouwen in dit artikel (1975–1980) werkte rond hun dertigste niet alleen vaker, maar ook in grotere banen en op een hoger niveau dan het oudere cohort.Die verschillen zijn met name van toepassing op de moeders in beide cohorten, voorvrouwen zonder kinderen is de arbeidspositie veel minder veranderd. Voor de oudstegeneratie was werken én kinderen hebben zeker nog niet de norm. Ongeveer de helft van deze vrouwen werkte. Hadden zij kinderen dan werkte een groot deel maar een beperkt aantal uren. Moeder zijn en werken is in de jongere generatie wel gebruikelijk, en vrouwen met kinderen werken ook meer uren. Toch is het aandeel vrouwen met kinderen dat voltijd werkt niet toegenomen en werken moeders nog altijd minder dan vaders. En hoewel blijkt dat steeds minder vrouwen stoppen met werken of minder gaan werken als er kinderen komen, is een aanzienlijk deel van de mannen én vrouwen nog altijd van mening dat zorgtaken meer bij een vrouw passen dan bij een man, vooral wanneer het gaat om jonge kinderen.

Voor toekomstige generaties lijkt die opvatting nog niet te veranderen. Ook voor de jongste generaties meisjes geldt dat zij, denkende aan een gezin met kinderen, aanzienlijk minderuren verwachten te gaan werken dan wanneer ze geen kinderen hebben. Gaan de kinderen naar school dan verwacht de jongste generatie meisjes wel meer te gaan werken,maar nog altijd minder dan wanneer ze geen kinderen hebben. Jongens verwachten aanzienlijk meer uren te gaan werken vergeleken met meisjes en hoewel ook zij minderuren denken te gaan werken met jonge kinderen, is dat verschil een stuk kleiner dan onder meisjes. Dat sluit aan bij de conclusie van Portegijs (2018) dat maar een beperkt aantal mannen en vrouwen als er kinderen komen om de keukentafel gaat zitten om de toekomstige taakverdeling te bespreken, maar dat deze doorgaans vanzelfsprekend tot stand komt. Uit haar onderzoek blijkt dat vrouwen wanneer ze samenwonen en zeker wanneer ze kinderen hebben het minder belangrijk vinden om financieel op eigen benen te staan. Vrouwen én mannen vinden gelijkwaardigheid wel belangrijk, maar niet in strikte financiële zin. Beiden moeten evenveel bijdragen aan het gezin, waarbij de zorgtaak evenzeer meeweegt als de inbreng van inkomen.

Is hiermee het plafond van de arbeidsdeelname van vrouwen bereikt? Zijn vrouwen (en mannen) tevreden met waar de emancipatie van de afgelopen decennia ze gebracht heeft?Uit het onderzoek Emancipatie-Opinies blijkt dat 80 procent van de vrouwen die in deeltijdwerken onder voorwaarden best meer zouden willen werken, maar dat er belemmeringen zijn die hen daarvan weerhouden (Van Thor, Portegijs en Hermans, 2018). Voor ongeveer een op de vijf vrouwen blijkt de mogelijkheid om werk en zorg beter te kunnen combineren, bijvoorbeeld door thuis te kunnen werken, een voorwaarde. Daarnaast worden mantelzorgtaken genoemd als een beperkende factor om meer te kunnen werken en geeft 15 procent van de vrouwen aan dat goede en goedkope kinderopvang een voorwaarde zou zijn om meer te willen werken.