Een analyse van het verhuisgedrag van zestigers

Conclusie

In het jaar dat zestigers stoppen met werken verhuizen zij 2,5-maal zo vaak over langere afstand als zestigers die nog betaald werk hebben. In de jaren na pensionering neemt de ruimtelijke mobiliteit van zestigers weer af. Drenthe, de Veluwe, de Achterhoek en Zeeland trekken naar verhouding de meeste zestigers aan. Uit de Randstad trekken zij hoofdzakelijk weg. De zestigers die over langere afstanden verhuizen zijn vaak al eerder in hun leven naar een andere provincie verhuisd, zijn betrekkelijk welgesteld, hebben vaak geen migratieachtergrond en hebben meestal geen thuiswonende kinderen (meer).

Toch is het juist de lage verhuismobiliteit van zestigers die het meest in het oog springt. Vergeleken met andere leeftijdsgroepen verhuizen zestigers maar weinig. De verhuisstromen van zestigers vanuit de Randstad naar regio’s aan de randen van Nederland zijn dan ook veel minder omvangrijk dan die van jongvolwassenen in omgekeerde richting. Dat neemt niet weg dat de instroom van zestigers in sommige regio’s en dorpen substantieel kan zijn en belangrijk voor het behoud of zelfs uitbreiding van bepaalde voorzieningen.

Een belangrijke reden voor de lage verhuismobiliteit van zestigers is hun sterke binding met hun lokale omgeving. Zestigers zijn sterker dan jongeren gehecht aan hun woning, hun woonplaats en vooral aan hun buurt. Die sterke verbondenheid met de woonomgeving staat los van de tijd die zij al op het huidige adres wonen. Een sterke binding met de woonomgeving verkleint de kans aanzienlijk dat mensen naar een andere woonplaats willen verhuizen.

Uitwonende familieleden spelen een belangrijke rol in de keuze van zestigers om al dan niet te verhuizen. Gemiddeld hebben zestigers meer uitwonende familieleden dan andere leeftijdsgroepen. De meeste zestigers hebben uitwonende kinderen. Vaak wonen zij dichtbij, wat de kans verkleint dat zestigers over lange afstand verhuizen. Zestigers van wie de kinderen verder weg wonen verhuizen juist vaker dan zestigers zonder uitwonende kinderen over lange afstand. In de meeste gevallen is dit in de richting van de kinderen. Vooral als er kleinkinderen zijn is de nabijheid van de kinderen belangrijk voor het verhuisgedrag van zestigers. Ook zijn er duidelijke tekenen dat de nabijheid van ouders wordt meegewogen in verhuisbeslissingen van zestigers. Ongeveer een op de acht zestigers heeft nog één of beide ouders.

Tot slot valt op dat vrouwen meer dan mannen hun verhuisgedrag afstemmen op de locatie van familieleden, vooral de kinderen. Vrouwen verhuizen minder vaak bij hun uitwonende kinderen vandaan en juist vaker in hun richting. Dit patroon past in de rol die vrouwen vervullen als kinkeepers en sluit aan bij eerdere bevindingen in Nederland (Smits, 2010).