Auteur: Niels Kooiman

Een analyse van het verhuisgedrag van zestigers

Over deze publicatie

Zestigers verhuizen weinig. Maar kort na pensionering komen de verhuizingen op gang. Vooral Drenthe, Gelderland en Zeeland trekken zestigers aan, al zijn de aantallen betrekkelijk klein. Dat zestigers zo weinig verhuizen komt vooral omdat zij sterk gehecht zijn aan hun woonomgeving, in het bijzonder aan hun buurt. De nabijheid van familie speelt eveneens een belangrijke rol.

Inleiding

Zodra mensen met pensioen gaan vervalt de noodzaak om dicht bij het werk te wonen. Hierdoor wordt het mogelijk om naar een andere regio te verhuizen en eventueel lang gekoesterde woonwensen te realiseren, zoals wonen in een rustige, groene omgeving of juist in een stadsappartement op loopafstand van een breed scala aan culturele voorzieningen.

De meeste mensen in Nederland stoppen met werken als zij in de 60 zijn. De meeste zestigers hebben geen kinderen meer thuis en zijn ongebonden. Zij zijn nog in goede gezondheid (CBS StatLine, 2018) en kunnen verwachten langer van hun pensioen te genieten dan eerdere generaties zestigers. Op 65-jarige leeftijd kunnen mannen inmiddels gemiddeld nog 19 jaar en vrouwen nog 21 jaar verwachten te leven, waarvan ongeveer twee derde in goede gezondheid (CBS StatLine, 2017). Ook hebben zestigers van nu gemiddeld meer financiële armslag om eventuele woonwensen te realiseren (CBS, 2017). Onderzoek toonde echter aan dat ouderen in Nederland maar weinig over langere afstand verhuizen, onder andere omdat zij tevreden zijn met hun woonomgeving (Fokkema, 1996).

Voor gebieden waar de bevolkingsgroei stagneert of krimpt, bijvoorbeeld doordat jongeren wegtrekken, kan pensioenmigratie een belangrijke tegenstroom zijn. Vooral de regio’s aan de randen van Nederland zien veel jongeren vanwege studie of werk naar de Randstad vertrekken (Kooiman et al., 2018). De toestroom van zestigers kan van belang zijn om voorzieningen op peil te houden, zeker als de nieuwkomers relatief welgesteld zijn. Rond de eeuwwisseling is de term drentenieren symbool komen te staan voor de trek van welgestelde ouderen vanuit stedelijke gebieden naar het rustige platteland. Destijds trokken Drenthe en Zeeland naar verhouding de meeste gepensioneerden aan (Fokkema, 1996; Van der Meer, 2006). Veel gemeenten richten zich in hun beleid dan ook expliciet op het aantrekken van gepensioneerden uit de Randstad of op de terugkeer van ouderen die eerder vanwege werk naar het westen zijn verhuisd (Verwest en Van Dam, 2010).

Dit artikel beschrijft de huidige patronen van binnenlandse migratie rond pensionering. Hierbij staan de volgende vragen centraal:
1) In welke mate verhuizen recentelijk gepensioneerde zestigers naar een andere woonplaats of regio?
2) Welke regio’s trekken naar verhouding de meeste recentelijk gepensioneerden aan?
3) Welke onlangs gepensioneerden verhuizen relatief vaak naar een andere regio?

Achtergrond

De meest voorkomende leeftijd waarop mensen stoppen met werken valt samen met de AOW-leeftijd, maar de spreiding daaromheen is aanzienlijk (CBS, 2019) 1). Van de 60-jarigen behoort nog meer dan 70 procent tot de beroepsbevolking. Daarna neemt dat aandeel ieder jaar af. Van de 69-jarigen behoort nog minder dan 10 procent tot de beroepsbevolking (CBS StatLine, 2019).

Pensionering kan een belangrijke aanleiding zijn om te verhuizen, net als het uit-huis-gaan van het laatste kind, verweduwing of een slechtere gezondheid (Mulder, 1993). Na pensionering hoeven mensen niet meer binnen reisafstand van hun werk te wonen en valt een belemmering weg om naar een andere regio te verhuizen. De motieven om naar een andere regio te verhuizen zijn voor gepensioneerden dan ook andere dan voor jongere mensen (Niedomysl, 2011). Twintigers en dertigers verhuizen voornamelijk vanwege studie- en carrièremogelijkheden (Dieleman en Mulder, 2002). In de levensfase na pensionering zijn twee andere motieven belangrijk: een prettiger leefomgeving (amenity migration) en de nabijheid van familie (kinship migration). Bij hoogbejaarden speelt de behoefte aan intramurale zorg een belangrijke rol (assistance migration) (Litwak & Longino, 1987; Thomas, 2019).

Pensioenmigranten verhuizen dan ook naar andere bestemmingen dan jongere mensen. Twintigers en dertigers verhuizen overwegend naar (studenten)steden en naar regio’s waar veel banen te vinden zijn, zoals de Randstad (Kooiman et al., 2018). Gepensioneerden daarentegen laten in veel landen een voorkeur zien voor minder dichtbevolkte gebieden, een zachter klimaat, goede recreatievoorzieningen of een aantrekkelijke natuur. Ouderen trokken rond de eeuwwisseling vooral vanuit de steden richting de aantrekkelijke en rustige plattelandskernen aan de randen van het land, zoals in Drenthe, Friesland en Zeeland (Fokkema, 1996; Van der Meer, 2006). Migreren vanwege een aantrekkelijker leefomgeving gebeurt vooral door welgestelde, jongere ouderen die nog gezond zijn en een partner hebben (Thomas et al., 2015; Van der Meer, 2006).

Daarnaast verhuizen mensen op latere leeftijd relatief vaak naar gebieden waar zij al bekend mee zijn, bijvoorbeeld omdat zij er een tweede huis hebben of omdat zij er eerder gewoond hebben (Marjavaara & Lundholm, 2016). Van alle 55-plussers die tussen 1999 en 2005 verhuisden keerde 15 procent terug naar de geboorteregio 2) (Smeulders et al., 2009).

Naast een verandering van de leefomgeving kan ook het verkleinen van de afstand tot familieleden rond pensionering een belangrijk motief zijn om te verhuizen. Zestigers hebben relatief veel uitwonende familieleden: kinderen, jonge kleinkinderen en soms nog ouders (Mulder en Kalmijn, 2006). Nabijheid van familie maakt frequent face-to-face contact eenvoudiger en daarmee ook de uitwisseling van praktische en emotionele hulp en steun tussen generaties (Knijn & Liefbroer, 2006). Als zestigers nog ouders hebben, zijn deze laatsten hoogbejaard. Veel ouders van zestigers zullen daarom behoefte krijgen aan praktische hulp of steun. De kinderen van veel zestigers bevinden zich in de fase van gezinsvorming, die eveneens kan resulteren in een hulpvraag. In Nederland ontvangt meer dan 40 procent van de ouders minimaal een paar keer per maand praktische steun van hun ouders, vaak in de vorm van oppassen op de kleinkinderen (Doorten & Bucx, 2011).

De geografische afstanden tussen familieleden zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw toegenomen (Mulder & Kalmijn, 2006). Volwassen kinderen zijn in Nederland ruimtelijk mobieler dan hun ouders maar verhuizen niet vaak in de richting van hun ouders. Ouders verhuizen minder vaak dan hun volwassen kinderen, maar áls zij verhuizen, vestigen zij zich relatief vaak in de buurt van hun kinderen (Smits, 2010). Ouders verhuizen vooral richting hun kinderen als zij kleinkinderen hebben en veel minder omdat zij zelf zorg nodig hebben (Van Diepen & Mulder, 2009).

De wens om naar een andere regio te verhuizen moet sterk zijn omdat deze moet opwegen tegen het verlies van het lokale sociale netwerk dat mensen in hun woonomgeving hebben opgebouwd. Net zoals een verhuiswens kan voortkomen uit de wens om dichter bij familie of vrienden te wonen, kan de nabijheid van deze contacten de drempel ook verhogen om naar een andere regio te verhuizen (Mulder & Malmberg, 2014). Verhuiswensen vanwege studie of werk wegen vaker op tegen het verlies van het vertrouwde sociale netwerk en resulteren daardoor vaker in een daadwerkelijke verhuizing dan verhuiswensen vanwege de omgeving (Coulter & Scott, 2015).
1) In 2018 was 38 procent van de werknemers die stopten met werken 66 jaar, 20 procent was 65 jaar en bijna 30 procent was tussen 60 en 64 jaar.
2)
Een geboorteregio werd in de studie van Smeulders et al. (2009) gedefinieerd als een straal van 15 kilometer om het middelpunt van de geboortegemeente.

Resultaten

Verhuizen mensen rond pensionering vaker naar een andere regio?

In Nederland is van een verhuispiek rond de pensioenleeftijd nauwelijks sprake (figuur 1). In 2017 was de helft van de werknemers die stopten met werken op dat moment 65 jaar (CBS, 2019). Vlak na die leeftijd is er een zeer geringe verhoging te zien in de verhuismobiliteit. Dat er van een piek nauwelijks sprake is, kan te maken hebben met de spreiding van de leeftijd waarop mensen met pensioen gaan (Komp et al., 2010). Bij paren kan bovendien meespelen dat de partner nog werkt, waardoor er nog steeds een binding is met een woonlocatie.

1. Binnenlandse verhuizingen en emigratie, 2017
LeeftijdVerhuisd binnen gemeente (% van gemiddelde bevolking)Verhuisd tussen gemeenten (% van gemiddelde bevolking)Emigratie (% van gemiddelde bevolking)
07,325,800,86
18,586,241,01
28,656,080,97
38,025,330,93
47,554,760,82
57,204,010,88
66,853,580,75
76,513,340,64
86,263,020,59
95,872,820,52
105,472,630,50
115,112,410,42
124,892,520,38
134,562,410,38
144,372,330,35
154,052,570,31
163,892,760,30
173,823,400,32
185,136,880,50
196,219,360,94
207,8210,321,62
219,6111,372,88
2210,8712,023,41
2312,7412,973,41
2413,8213,453,56
2514,2213,033,50
2614,1712,153,20
2713,6711,132,96
2812,9210,202,77
2911,959,262,54
3011,228,572,33
3110,408,112,16
329,897,451,93
339,316,951,78
348,816,451,67
358,255,981,56
367,715,511,40
377,445,051,29
387,034,671,16
396,634,411,11
406,263,981,02
415,943,700,94
425,693,450,91
435,193,190,83
444,923,050,77
454,572,850,64
464,262,730,59
474,002,610,58
483,822,450,53
493,512,430,52
503,362,400,48
513,252,300,46
523,022,250,41
532,912,230,44
542,822,190,39
552,702,150,38
562,612,090,34
572,531,990,36
582,411,840,31
592,341,760,29
602,241,800,30
612,191,690,27
622,161,640,25
632,131,570,24
642,121,610,23
652,181,620,21
662,221,690,32
672,151,540,23
682,111,470,19
692,111,420,17
702,241,330,16
712,181,270,12
722,161,220,11
732,191,200,11
742,211,200,10
752,361,190,11
762,541,190,10
772,701,200,10
782,741,180,07
792,951,230,07
803,151,300,09
813,481,370,08
823,741,470,06
834,001,530,04
844,421,720,04
854,732,010,05
865,082,150,03
875,572,350,05
886,022,630,02
896,562,850,02
906,762,960,04

De verhuismobiliteit is het hoogst bij jonge twintigers en neemt daarna snel af met de leeftijd. Het dieptepunt van de verhuismobiliteit ligt tussen 60 en 75 jaar. Van de zestigers verhuisde in 2017 minder dan 4 procent, van wie iets minder dan de helft naar een andere gemeente. Emigratie komt evenmin veel voor: 0,2 procent van de zestigers vertrok in 2017 naar het buitenland 3). Bij verhuizingen naar een andere gemeente ligt het dieptepunt nog wat later in de levensloop, tussen 75 en 80 jaar. Bij hoogbejaarden neemt de verhuismobiliteit weer toe. Dat betreft voor een belangrijk deel verhuizingen richting zorginstellingen.

De geringe verhuismobiliteit onder zestigers hoeft niet per definitie te betekenen dat zestigers ook niet graag zouden willen verhuizen. Immers, uit eerder onderzoek van het CBS bleek dat ouderen (65-plussers) hun verhuiswensen iets minder vaak realiseren binnen één jaar dan mensen tussen 20 en 65 jaar (Gielen et al., 2018). Daarom is op basis van het Woononderzoek Nederland (WoON) uit 2015 (zie kader) nagegaan hoe de wens om te verhuizen verschilt tussen leeftijdsgroepen. Het blijkt dat zestigers minder vaak dan mensen jonger dan 60 jaar aangeven dat zij binnen twee jaar willen verhuizen. Daarnaast is de urgentie van de verhuiswens bij zestigers gering. Minder dan 4 procent van de zestigers wil beslist verhuizen. Een veel groter deel, ruim 19 procent van alle zestigers, wil eventueel of misschien verhuizen. Nog eens 2 procent zou wel willen verhuizen, maar kan niet een geschikte woning vinden (figuur 2). Van de zestigers met een concrete verhuiswens wil ongeveer 30 procent naar een andere woonplaats verhuizen. In dat opzicht verschillen zestigers nauwelijks van jongere leeftijdsgroepen. Mensen boven de 70 jaar willen vooral binnen de eigen woonplaats verhuizen. In vergelijking met jongere leeftijdsgroepen willen zestigers wel iets vaker binnen de eigen buurt verhuizen.

2. Binnen 2 jaar verhuizen, leeftijd, 2015
 Eventueel wel, misschien (% van gemiddelde bevolking)Zou wel willen, kan niets vinden (% van gemiddelde bevolking)Beslist wel (% van gemiddelde bevolking)Reeds huisvesting/woning gevonden (% van gemiddelde bevolking)Weet niet (% van gemiddelde bevolking)
18 tot 30323,3223,90,3
30 tot 4028,24,113,92,90,5
40 tot 5023,42,96,81,30,3
50 tot 6021,52,850,70,3
60 tot 7019,323,80,50,5
70 jaar of ouder13,71,52,60,60,8
Bron: CBS, BZK, WoON 2015

Om beter te kunnen bepalen of de ruimtelijke mobiliteit van mensen toeneemt vlak na pensionering is een longitudinaal perspectief nodig waarbij de positie op de arbeidsmarkt en het moment van stoppen met werken worden gerelateerd aan verhuiskansen. Die analyse is uitgevoerd aan de hand van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (voor meer informatie, zie kader). Uit de analyse blijkt dat zestigers inderdaad meer verhuizen als zij recent gestopt zijn met werken (figuur 3). Dit geldt alleen voor verhuizingen over langere afstanden. Van de zestigers die in 2016 stopten met werken verhuisde 1 procent in dat jaar over een afstand van meer dan 25 kilometer. Dat is 2,5-maal zo vaak als zestigers die aan het eind van 2016 nog betaald werk hadden en tweemaal zo vaak als zestigers die al minstens vier jaar geen betaald werk hadden. Zestigers verhuizen vooral vlak na hun pensionering relatief vaak naar een andere regio. Naarmate zestigers langer gestopt zijn met werken daalt hun verhuismobiliteit weer. Ten opzichte van werkende en langdurig gepensioneerde zestigers verhuizen zestigers die 1 tot 3 jaar geleden zijn gestopt met werken ook vaker over langere afstand, maar de verschillen zijn dan aanmerkelijk kleiner. Verhuizingen binnen een straal van 5 kilometer komen ongeveer even veel voor bij onlangs gepensioneerde zestigers, zestigers met betaald werk en zestigers die al langdurig niet meer werken. Dit komt waarschijnlijk omdat dergelijke verhuizingen over korte afstand geen gevolgen hebben voor de reistijd naar het werk.

3. Verhuismobiliteit en arbeidssituatie, 60- tot 70-jarigen, 2016
 Korter dan 5 km (% )5 tot 25 km (% )Langer dan 25 km (% )
Betaald werk1,760,740,41
Langdurig zonder betaald werk1,960,720,52
Gepensioneerd in 2013-20151,950,830,67
Gepensioneerd in 20162,030,940,96

Waar verhuizen zestigers naartoe?

De richting van de verhuizingen van zestigers wordt beschreven aan de hand van verhuizingen die gedurende 2017 plaatsvonden. In dat jaar verhuisden bijna 80 duizend personen tussen 60 en 70 jaar. Iets minder dan de helft van die groep verhuisde naar een andere gemeente.

Met de term drentenieren wordt de trek aangeduid van vooral welgestelde onlangs gepensioneerden vanuit de steden of de Randstad naar het rustige en groene platteland in het oosten en noorden van Nederland, met uitzondering van het uiterste noorden. Drenthe trekt in verhouding tot het aantal zestigers dat er al woont de meeste nieuwe zestigers aan. In 2019 kwamen er door binnenlandse verhuizingen in Drenthe per saldo bijna 500 nieuwe zestigers bij. Dat zijn er 7 per duizend van de zittende zestigers. Na Drenthe trokken Gelderland en Zeeland per saldo relatief de meeste zestigers. Zestigers die naar Zeeland verhuizen vestigen zich vooral op Schouwen-Duiveland, Walcheren en Beveland, maar veel minder in Zeeuws-Vlaanderen. Binnen Gelderland zijn vooral de Achterhoek en de Veluwe populaire woonbestemmingen. Ook enkele locaties aan de Noordzeekust zoals Bergen en Texel trekken veel zestigers aan. Uit de noordvleugel van de Randstad vertrekken naar verhouding de meeste zestigers. Dit geldt bijvoorbeeld voor Groot-Amsterdam, de IJmond, de Gooi- en Vechtstreek en Utrecht. Ook uit de regio’s van Rotterdam en Den Haag vertrekken relatief veel zestigers. In Noord-Brabant en Limburg zijn er betrekkelijk weinig verschuivingen in het aantal zestigers als gevolg van binnenlandse verhuizingen.

4. Saldo binnenlandse verhuizingen van zestigers, 2019 (per 1 000)
coropnaamcoropcode
Oost-Groningen 0,41
Delfzijl en omgeving -1,75
Overig Groningen -2,27
Noord-Friesland 1,63
Zuidwest-Friesland 5,87
Zuidoost-Friesland 3,91
Noord-Drenthe 5,16
Zuidoost-Drenthe 8,05
Zuidwest-Drenthe 8,64
Noord-Overijssel 1,74
Zuidwest-Overijssel 5,13
Twente 1,80
Veluwe 4,68
Achterhoek 6,08
Arnhem/Nijmegen 0,75
Zuidwest-Gelderland 3,57
Utrecht -2,79
Kop van Noord-Holland 0,73
Alkmaar en omgeving 1,85
IJmond 3,31
Agglomeratie Haarlem -4,40
Zaanstreek -5,57
Groot-Amsterdam -7,00
Het Gooi en Vechtstreek -6,00
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek 0,81
Agglomeratie 's-Gravenhage -2,61
Delft en Westland -1,28
Oost-Zuid-Holland -1,36
Groot-Rijnmond -2,11
Zuidoost-Zuid-Holland -1,79
Zeeuwsch-Vlaanderen -2,76
Overig Zeeland 5,57
West-Noord-Brabant 0,44
Midden-Noord-Brabant 1,07
Noordoost-Noord-Brabant 2,29
Zuidoost-Noord-Brabant -0,87
Noord-Limburg 0,60
Midden-Limburg 2,61
Zuid-Limburg 0,44
Flevoland -1,07

Welke zestigers verhuizen naar een andere regio?

Een gebrek aan financiële middelen kan ervoor zorgen dat de wens om naar een andere regio te verhuizen niet kan worden gerealiseerd. Zestigers die in 2016 over een afstand van meer dan 25 kilometer naar een andere provincie verhuisden zijn dan ook bovengemiddeld welvarend: 24 procent van deze groep behoorde tot de meest welvarende 20 procent van de bevolking, 17 procent behoorde tot het laagste kwintiel (figuur 5). Minder welvarende zestigers verhuizen vaker over korte afstand. Voor alle provincies geldt dat de binnenlandse migranten vaker tot de 20 procent meest welvarenden behoren dan degenen die niet over lange afstand verhuisden. Van de drie provincies die per saldo de meeste zestigers aantrekken heeft Drenthe de minst welvarende instroom. Van de nieuwkomers in Drenthe behoort 21 procent tot het hoogste kwintiel. In Gelderland en Zeeland is dat 28 procent. Ook in Limburg en Overijssel valt op dat de nieuwkomers aanzienlijk vaker tot de meest welvarende groep behoren dan de mensen die al in die provincies woonden en niet verhuisden. Flevoland trekt naar verhouding weinig zestigers aan en het doorsnee welvaartsniveau van de zestigers die er over langere afstand naartoe verhuizen ligt relatief laag.

5. Zestigers, welvarendste 20 procent, 2016
 Blijvers (% )Nieuwkomers (% )
Groningen14,618,5
Fryslân15,221,5
Drenthe17,120,6
Overijssel18,325,4
Flevoland14,016,1
Gelderland20,927,6
Utrecht27,228,2
Noord-Holland22,326,5
Zuid-Holland20,222,6
Zeeland21,127,5
Noord-Brabant22,323,4
Limburg16,025,2
Nederland20,024,4

Met behulp van een multinomiaal logistisch regressiemodel is onderzocht welke factoren samenhangen met de waarschijnlijkheid dat zestigers over korte afstand (minder dan 5 km), middellange afstand (5 tot 25 km) of lange afstand (meer dan 25 km) verhuizen. 

Het blijkt dat zestigers zonder betaald werk vaker over lange afstand verhuizen, vooral als zij recent zijn gepensioneerd. De samenhang tussen pensionering en verhuizingen over kortere afstand is minder sterk. Alleenstaanden verhuizen vaker dan zestigers met een partner, over zowel korte als lange afstand. Als er nog minderjarige kinderen thuis wonen is de kans dat zestigers verhuizen kleiner, zeker over langere afstand. Gezinnen met kinderen verhuizen niet vaak naar een andere regio omdat zij door school en sociale netwerken meer aan de regio zijn verbonden (Fischer en Malmberg, 2001).

Alleenstaanden die gaan samenwonen verhuizen logischerwijs relatief vaak. Samenwonen vergroot de kans om over lange afstand te verhuizen het sterkst. Ook de migratieachtergrond van zestigers speelt een rol. Degenen met een migratieachtergrond, vooral een niet-westerse, hebben een lagere verhuismobiliteit. Dit geldt voor verhuizingen over korte afstand, maar sterker voor verhuizingen over langere afstand. Zestigers met een migratieachtergrond verhuizen dus minder vaak naar een andere regio in Nederland.

Binnen de groep zestigers geldt dat de verhuismobiliteit met de leeftijd afneemt. De verhuisgeschiedenis van zestigers speelt eveneens een belangrijke rol. Zestigers die in een andere provincie wonen dan hun geboorteprovincie zijn eerder in hun leven al eens over langere afstand verhuisd en hebben mogelijk minder lokale banden opgebouwd dan zestigers die in hun geboorteprovincie wonen. Degenen die niet meer in hun geboorteprovincie wonen hebben een aanzienlijk grotere kans om over lange afstand te verhuizen dan degenen die wel in de provincie wonen waar zij zijn geboren. Die laatste groep verhuist juist wat vaker over korte afstand. Ook zestigers die in de jaren ervoor al waren verhuisd, verhuisden vaker, zowel over korte als lange afstand.

Uit de analyse blijkt dat zestigers die in het westen van Nederland wonen vaker over lange afstand verhuizen dan zestigers uit andere delen van het land. Dit is in lijn met de beschrijvende resultaten per regio. Zestigers die in een stedelijke gemeente wonen, verhuizen bovendien wat vaker over lange afstand dan zestigers uit landelijke gemeenten. Ook dit geeft aan dat de dominante verhuisstroom van zestigers gaat van de stad naar een meer landelijke woonomgeving.

Ook speelt het eigendom van de woning een rol. Zestigers met een huurwoning in de private sector verhuizen het vaakst, gevolgd door degenen met een koopwoning. Zestigers in een sociale huurwoning verhuizen aanzienlijk minder vaak naar een andere regio. Hoewel welvarende zestigers het vaakst over lange afstand verhuizen (zie figuur 5) valt deze samenhang weg als met andere kenmerken, zoals het eigendom van de woning en de verhuisgeschiedenis, rekening wordt gehouden.

Ten slotte is gekeken naar de rol van uitwonende familieleden. De resultaten van de regressieanalyse bevestigen het belang van familieleden buiten het huishouden in het verhuisgedrag van zestigers. De kans dat zestigers over lange afstand verhuizen is aanzienlijk kleiner als hun ouders en/of kinderen in de buurt wonen (figuur 6). Zestigers van wie de ouders binnen een straal van 10 kilometer wonen, realiseren hun verhuiswensen vaak op korte afstand: zij verhuizen vaker over korte afstand en minder vaak over lange afstand dan zestigers van wie beide ouders reeds zijn overleden. Voor zestigers van wie de ouders verder weg wonen geldt het tegenovergestelde: zij verhuizen minder vaak over korte en vaker over langere afstand dan zestigers zonder ouders. Als zestigers ver van hun ouders wonen en over lange afstand verhuizen, blijkt de verhuizing bovendien in de meeste gevallen in de richting van de ouders te zijn.

Het effect van dichtbij wonende kinderen is sterker dan van dichtbij wonende ouders. Zestigers met een kind binnen 10 kilometer afstand verhuizen bijna vier keer minder vaak over een afstand van 25 kilometer of meer dan zestigers zonder uitwonende kinderen. Als het dichtstbij wonende kind verder weg woont vergroot dit juist de kans dat zestigers over langere afstand verhuizen. In meerderheid gaan deze verhuizingen, net als bij zestigers met verder weg wonende ouders, in de richting van het kind. 

6. Verhuisgedrag van zestigers, afstand tot dichtstbij wonende ouder en kind, 2016
 Korter dan 5 km (% )5 tot 25 km (% )Langer dan 25 km (% )
Ouder
Geen1,910,750,53
Minder dan 10 km2,020,630,23
Meer dan 10 km1,710,95
Kind
Geen2,30,890,72
Minder dan 10 km1,880,570,2
Meer dan 10 km1,571,141,27

Vrouwen lijken in hun locatiekeuze wat meer rekening te houden met de woonlocatie van hun kinderen dan mannen. Een uitwonend kind binnen een straal van 10 kilometer verkleint de kans op een verhuizing over lange afstand bij vrouwen meer dan bij mannen. Als het dichtstbij wonende kind meer dan 10 kilometer bij de ouder vandaan woont, is dit voor vrouwen eveneens een belangrijke reden dan voor mannen om 5 kilometer of meer in de richting van het kind te verhuizen. Ook vormt dat voor vrouwen een sterkere drempel om nog verder (meer dan 5 km) van het kind te gaan wonen (figuur 7, tabel B4).

7. Zestigers die verhuizen van en naar dichtstbij wonende kind, 2016
 Mannen (% )Vrouwen (% )
Minder dan 5 km gewijzigd2,061,85
Meer dan 5 km van kind vandaan0,790,67
Meer dan 5 km in richting kind1,171,38
 

Dichter bij de kinderen als er kleinkinderen zijn

De aanwezigheid van kleinkinderen speelt eveneens een rol in het verhuisgedrag van zestigers. Als het dichtstbij wonende kind zelf een of meer kinderen heeft, is de kans kleiner dat zestigers bij hen vandaan verhuizen en is de kans groter dat zij in hun richting verhuizen.

Mede hierdoor wonen zestigers gemiddeld dichter bij hun kinderen indien deze zelf ook kinderen hebben. Als het dichtstbij wonende kind wel een partner heeft maar geen kinderen, is de afstand tot het volwassen kind gemiddeld meer dan 18 kilometer. Met een partner en met een of meer kleinkinderen is dat gemiddeld 12 kilometer. Indien het dichtstbij wonende kind alleenstaande ouder is, is de afstand gemiddeld 10 kilometer. Dit is mogelijk te verklaren doordat de behoefte aan hulp en steun bij alleenstaande ouders het grootst is.

Dichterbij familie en vrienden

In het WoON is aan mensen die willen verhuizen gevraagd of de wens om dichterbij familie of vrienden te gaan wonen een reden kan zijn om te verhuizen. Van de zestigers die bij voorkeur naar een andere woonplaats willen verhuizen, geeft iets meer dan een kwart aan dat bij vrienden of familie in de buurt wonen hiervoor de belangrijkste reden is, nog eens 6 procent noemt dit als een van de redenen. Bij andere leeftijdsgroepen wordt dichter bij familie of vrienden wonen minder vaak als belangrijkste reden voor de verhuiswens gegeven. Voor jongere leeftijden vormen studie, werk, de woning, uit-huis-gaan, samenwonen of scheiden vaker dan voor zestigers de belangrijkste reden om naar een andere woonplaats te willen verhuizen.

Bij zestigers en zeventigplussers is het verschil tussen mannen en vrouwen opvallend. Van de vrouwen van 60 tot 70 jaar die naar een andere woonplaats willen verhuizen wil ruim een derde dat vooral om dichter bij familie of vrienden te wonen. Van de mannen uit deze leeftijdsgroep is dit maar 18 procent (figuur 8).

8. Dichter bij familie of vrienden willen wonen 1), 2015
 Mannen (% )Vrouwen (% )
18 tot 3010,310,1
30 tot 4014,512,9
40 tot 50810,5
50 tot 6012,214,2
60 tot 7018,634
70 jaar of ouder15,329,9
Bron: CBS, BZK, WoON 2015
1) Als belangrijkste reden om te verhuizen.
 

Verbondenheid met de woonomgeving

Zestigers wonen vaak al lang op dezelfde plek. Meer dan 55 procent van de zestigers woont al twintig jaar of langer op hetzelfde adres, bijna een derde zelfs dertig jaar of langer (figuur 9). Slechts 13 procent van de zestigers woont korter dan tien jaar op het huidige adres. Het is niet verwonderlijk dat zestigers vaak langer op het huidige adres wonen dan jongeren omdat hun wooncarrière verder gevorderd is.

9. Aantal jaren op hetzelfde woonadres, 2015
 korter dan 5 jaar (%)5 tot 10 jaar (%)10 tot 20 jaar (%)20 tot 30 jaar (%)30 jaar of langer (%)
18 tot 3077,717,42,920
30 tot 403641,920,90,60,6
40 tot 5016,527,543,6111,4
50 tot 6011,315,833,327,412,2
60 tot 708,212,723,622,832,6
70 jaar of ouder7,512,723,516,539,8
Bron: CBS, BZK, WoOn 2015

Ouderen zijn sterker dan jongeren gehecht aan hun woning, hun buurt en hun woonplaats (figuur 10). Vooral de buurt vinden zij erg belangrijk. Van de zestigers geeft ruim twee derde aan (zeer) gehecht te zijn aan de buurt. Van de dertigers is dit minder dan de helft en van de twintigers minder dan 40 procent. Van de zestigers geeft 81 procent aan (zeer) gehecht te zijn aan de woonplaats, 85 procent is (zeer) gehecht aan de huidige woning. Die percentages liggen bij jongere leeftijden lager, maar de verschillen zijn kleiner dan bij de hechting aan de buurt. De cijfers wijzen er dus op dat vooral de mate waarin mensen georiënteerd zijn op hun buurt toeneemt met de leeftijd. Dit blijkt ook uit het feit dat 85 procent van de zestigers aangeeft zich (zeer) thuis te voelen in de buurt. Van de twintigers voelt twee derde zich (zeer) thuis in de buurt.  

10. Gehecht aan woning, buurt en woonplaats, naar leeftijd, 2015
 18 tot 30 (%)30 tot 40 (%)40 tot 50 (%)50 tot 60 (%)60 tot 70 (%)70 jaar of ouder (%)
(Zeer) gehecht aan woonplaats69,873,775,176,580,684,8
(Zeer) gehecht aan buurt35,246,153,659,16674,9
(Zeer) gehecht aan huidige woning67,972,378,180,384,887,1
Bron: CBS, BZK, WoON 2015

De sterke gehechtheid van zestigers aan hun woning, buurt en woonplaats gaat samen met een sterke mate van tevredenheid met de woonsituatie. Een zeer ruime meerderheid van de zestigers is (zeer) tevreden met de woning (91 procent), de woonomgeving (85 procent) en de streek waarin zij wonen (91 procent). Bij jongeren liggen die percentages lager. Zestigers zijn daarmee niet alleen meer gehecht aan hun woonsituatie, maar er ook vaker tevreden mee dan jongeren.

Mensen die een sterke binding hebben met de eigen woning of de woonomgeving willen minder vaak verhuizen, ongeacht of dit binnen de woonplaats is of naar een andere woonplaats. Er bestaat geen verband tussen de binding met de woonomgeving en de wens om binnen de woonplaats te verhuizen, maar mensen die een sterke binding hebben met hun woonomgeving willen, zoals verwacht, wel aanzienlijk minder vaak naar een andere woonplaats verhuizen. Bovendien zorgt een sterke verbondenheid met de woonomgeving er bij zestigers sterker dan bij jongeren voor dat zij niet naar een andere woonplaats willen verhuizen. Zestigers voelen zich dus niet alleen vaak verbonden met hun woonomgeving, deze verbondenheid speelt ook een belangrijker rol in hun verhuiswensen dan bij jongeren.

3) Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de internationale mobiliteit zal worden onderschat omdat mensen een (tweede) woning in het buitenland kunnen betrekken terwijl zij in Nederland blijven ingeschreven in de Basisregistratie Personen. In die gevallen wordt emigratie niet waargenomen.

Conclusie

In het jaar dat zestigers stoppen met werken verhuizen zij 2,5-maal zo vaak over langere afstand als zestigers die nog betaald werk hebben. In de jaren na pensionering neemt de ruimtelijke mobiliteit van zestigers weer af. Drenthe, de Veluwe, de Achterhoek en Zeeland trekken naar verhouding de meeste zestigers aan. Uit de Randstad trekken zij hoofdzakelijk weg. De zestigers die over langere afstanden verhuizen zijn vaak al eerder in hun leven naar een andere provincie verhuisd, zijn betrekkelijk welgesteld, hebben vaak geen migratieachtergrond en hebben meestal geen thuiswonende kinderen (meer).

Toch is het juist de lage verhuismobiliteit van zestigers die het meest in het oog springt. Vergeleken met andere leeftijdsgroepen verhuizen zestigers maar weinig. De verhuisstromen van zestigers vanuit de Randstad naar regio’s aan de randen van Nederland zijn dan ook veel minder omvangrijk dan die van jongvolwassenen in omgekeerde richting. Dat neemt niet weg dat de instroom van zestigers in sommige regio’s en dorpen substantieel kan zijn en belangrijk voor het behoud of zelfs uitbreiding van bepaalde voorzieningen.

Een belangrijke reden voor de lage verhuismobiliteit van zestigers is hun sterke binding met hun lokale omgeving. Zestigers zijn sterker dan jongeren gehecht aan hun woning, hun woonplaats en vooral aan hun buurt. Die sterke verbondenheid met de woonomgeving staat los van de tijd die zij al op het huidige adres wonen. Een sterke binding met de woonomgeving verkleint de kans aanzienlijk dat mensen naar een andere woonplaats willen verhuizen.

Uitwonende familieleden spelen een belangrijke rol in de keuze van zestigers om al dan niet te verhuizen. Gemiddeld hebben zestigers meer uitwonende familieleden dan andere leeftijdsgroepen. De meeste zestigers hebben uitwonende kinderen. Vaak wonen zij dichtbij, wat de kans verkleint dat zestigers over lange afstand verhuizen. Zestigers van wie de kinderen verder weg wonen verhuizen juist vaker dan zestigers zonder uitwonende kinderen over lange afstand. In de meeste gevallen is dit in de richting van de kinderen. Vooral als er kleinkinderen zijn is de nabijheid van de kinderen belangrijk voor het verhuisgedrag van zestigers. Ook zijn er duidelijke tekenen dat de nabijheid van ouders wordt meegewogen in verhuisbeslissingen van zestigers. Ongeveer een op de acht zestigers heeft nog één of beide ouders.

Tot slot valt op dat vrouwen meer dan mannen hun verhuisgedrag afstemmen op de locatie van familieleden, vooral de kinderen. Vrouwen verhuizen minder vaak bij hun uitwonende kinderen vandaan en juist vaker in hun richting. Dit patroon past in de rol die vrouwen vervullen als kinkeepers en sluit aan bij eerdere bevindingen in Nederland (Smits, 2010).

Literatuur

CBS (2017). Ontwikkeling inkomen en vermogen 65-plussers na ’95

CBS StatLine (2017). Gezonde levensverwachting; vanaf 1981

CBS StatLine (2018). Gezondheid en zorggebruik; persoonskenmerken 

CBS (2019). Werknemers in 2018 gemiddeld 65 jaar bij pensionering

CBS StatLine (2019). Arbeidsdeelname; ouderen

Coulter, R., & Scott, J. (2015). What motivates residential mobility? Re-examining self-reported reasons for desiring and making residential moves. Population, Space and Place, 21, 354–371.

Dieleman, F.M. & Mulder, C.H. (2002). The geography of residential choice. In Aragonés, J., G. Francescato, & T. Gärling, Residential environments: choice, satisfaction and behaviour. Bergin and Garvey, Westport, CT. Doorten, I., & Bucx, F. (2011). Steun voor ouders bij de opvoeding: de rol van sociale netwerken, instanties en de buurt. In F. Bucx (Ed.), Gezinsrapport 2011: een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 180–196.

Fischer, P.A. & Malmberg, G. (2001). Settled people don’t move: on life course and (im-)mobility in Sweden. International Journal of Population Geography, 7, 335–371.

Fokkema, C. M. (1996). Residential moving behavior of the elderly. Thesis Publishers: Amsterdam.

Gielen, W., Herbers, D. en Hitzert, F. (2018). Verhuizingen van oudere huishoudens. Statistische Trends, augustus, 1–18. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Knijn, T.C.M., & Liefbroer, A.C. (2006). More kin than kind: instrumental support in families. In Dykstra, P., M. Kalmijn, T.C.M. Knijn, A.E. Komter, A.C. Liefbroer & C.H. Mulder (Eds.), Family solidarity in the Netherlands. Amsterdam: Dutch University Press.

Komp, K.T., Van Tilburg, T. & Broese van Groenou, M. (2010). Paid work between age 60 and 70 years in Europe: a matter of socio-economic status? International Journal of Ageing and Later Life, 5(1), 45–75.

Kooiman, N., Latten, J.J. & Bontje, M. (2018). Human capital migration: a longitudinal perspective. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 109(5), 644–660.

Litwak, E. en Longino, C.F. (1987). Migration patterns among the elderly: a developmental perspective. The Gerontologist, 27(3), 266–272.

Marjavaara, R. & Lundholm, E. (2016). Does second-home ownership trigger migration in later life? Population, Space and Place, 22, 228–240.

Mulder, C.H., & Kalmijn, M. (2006). Geographical distances between family members. In Dykstra, P.A., M. Kalmijn, T.C.M. Knijn, A.E. Komter, A.C. Liefbroer & C.H. Mulder (Eds.), Family solidarity in the Netherlands. Amsterdam: Dutch University Press, 43–62.

Mulder, C.H. & Malmberg, G. (2014). Local ties and family migration. Environment and Planning A, 46(9), 2195–2211.

Mulder, C.H. (1993). Migration dynamics: a life course approach. Thesis: Amsterdam.

Niedomysl, T. (2011). How migration motives change over migration distance: evidence on variation across socio-economic and demographic groups. Regional Studies, 45(6), 843–855.

Smeulders, E., Mulder, C.H. en Latten, J. (2009). Terugkeer van ouderen naar hun geboorteregio. Bevolkingstrends, 2e kwartaal. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Smits, A. (2010). Moving close to parents and adult children in the Netherlands: the influence of support needs. Demographic Research, 22, 985–1012.

Thomas, M.J., Stillwell, J. & Gould, M. (2015). Modelling multilevel variations in distance moved between origins and destinations in England and Wales. Environment and Planning A, 47(4), 996–1014.

Thomas, M.J. (2019). Employment, education, and family: revealing the motives behind internal migration in Great Britain. Population, Space and Place.

Van der Meer, M.J. (2006). Older adults and their socio-spatial integration in the Netherlands. Universiteit van Amsterdam.

Van Diepen, A.M.L., & Mulder, C.H. (2009). Distance to family members and relocations of older adults. Journal of Housing and the Built Environment, 24(1), 31–46.

Verwest, F. en Van Dam, F. (2010). Van bestrijden naar begeleiden: demografische krimp in Nederland. Beleidsstrategieën voor huidige en toekomstige krimpregio’s. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.

Gegevens en methode

De gegevens die voor dit onderzoek zijn gebruikt komen uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) en het Woon Onderzoek Nederland (WoON) uit 2015. Uit het SSB is een bestand samengesteld van alle personen die op 1 januari 2016 60 tot 70 jaar waren. Dit bestand beslaat met jaarlijkse peilmomenten de periode van 31 december 2012 tot en met 31 december 2016. Alleen de zestigers die gedurende de gehele waarnemingsperiode in Nederland woonden, zijn in de analyses opgenomen (N = 2 032 750). Het bestand bevat op persoonsniveau gegevens over onder andere de huishoudenssituatie, de arbeidsloopbaan, het welvaartsniveau, de migratieachtergrond, de woning, de geboortegemeente en de x- en y-coördinaten van de woonlocatie. De woonlocaties en de huishoudenssituaties van de juridische ouders en kinderen van de zestigers zijn eraan gekoppeld. Hiermee zijn voor alle peilmomenten de hemelsbrede afstanden tussen de zestigers en hun ouders en kinderen berekend. In de analyses is steeds uitgegaan van de afstand tot het dichtstbij wonende, uitwonende kind en de dichtstbij wonende, uitwonende ouder. Bijna 80 procent van de 60- tot -70-jarigen had aan het einde van 2016 uitwonende kinderen in Nederland, van 13 procent leefde nog één of beide ouders. Zestigers met uitwonende kinderen wonen gemiddeld ruim 14 kilometer van hun dichtstbij wonende kind. Bijna drie kwart van hen woont binnen 10 kilometer. Zestigers wonen gemiddeld 27 kilometer van hun ouders, ongeveer 55 procent woont binnen 10 kilometer.

Op basis van dit SSB-bestand is door middel van multinomiale logistische regressieanalyse onderzocht welke kenmerken van zestigers van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat zij gedurende 2016 over bepaalde afstanden verhuisden. Hiermee is onderzocht wat het effect is van pensionering en de afstand tot eventuele ouders en uitwonende kinderen. Voor de subpopulaties van zestigers met uitwonende kinderen zijn aanvullende analyses uitgevoerd, eveneens door middel van multinomiale logistische regressieanalyse. Voor zestigers met een uitwonend kind binnen 10 kilometer afstand op 31 december 2015 is onderzocht welke kenmerken van zestigers en hun kinderen de kans vergroten of verkleinen dat zij gedurende 2016 over lange afstand verhuizen. Voor zestigers van wie het dichtstbij wonende kind op 31 december 2015 verder weg woonde dan 10 kilometer is onderzocht welke kenmerken van henzelf en hun kinderen de kans beïnvloeden dat zij gedurende 2016 met een verhuizing de afstand tot dit kind met ten minste 5 kilometer vergrootten of juist verkleinden. Beschrijvende statistieken van de variabelen die zijn opgenomen in deze modellen zijn weergegeven in tabel B1.

Het WoON is een grootschalig, representatief vragenlijstonderzoek waarmee om de drie jaar informatie wordt verzameld over allerlei onderwerpen die te maken hebben met wonen en woonwensen. In 2015 bevatte het WoON bijna 9 duizend zelfstandig wonende respondenten van 60 tot 70 jaar. Gebaseerd op deze bron wordt beschreven in welke mate zestigers willen verhuizen en binding hebben met hun woning en met hun woonomgeving, ook in vergelijking met andere leeftijdsgroepen. Voor zowel de binding met de woning als de binding met de woonomgeving is op basis van respectievelijk twee en zeven vragen uit de vragenlijst een schaalscore berekend. De schaalscore van de binding met de woning (Cronbach’s Alpha = .706) is bepaald aan de hand van antwoorden op de volgende vragen:
1) Hoe tevreden bent u met uw huidige woning?
2) Hoe gehecht bent u aan uw huidige woning?

De schaalscore van de binding met de woonomgeving (Cronbach’s Alpha = .788) is bepaald op basis van antwoorden op de volgende vragen en stellingen:
1) Hoe tevreden bent u met uw huidige woonomgeving?
2) In welke mate bent u gehecht aan uw woonplaats?
3) Hoe tevreden bent u met de streek waarin u woont?
4) Ik ben gehecht aan deze buurt.
5) Ik voel me thuis in deze buurt.
6) Ik heb veel contact met mijn directe buren.
7) Ik heb veel contact met overige buurtbewoners.
Door middel van een multinomiale logistische regressieanalyse is achterhaald in hoeverre de wens om binnen de woonplaats te verhuizen of naar elders te verhuizen wordt beïnvloed door de binding met de woning en de woonomgeving en in hoeverre dit effect verschilt tussen leeftijdsgroepen. Beschrijvende statistieken van de variabelen die zijn opgenomen in deze modellen zijn weergegeven in tabel B2.

Tabellenbijlage

Tabel B1. Frequentieverdeling van de variabelen (op basis van 2 043 547 waarnemingen), opgenomen in de modellen 1, 2 en 3
%
Verhuisd in 2016Niet96,8
Verhuisd in 2016Minder dan 5 km1,9
Verhuisd in 20165 tot 25 km0,8
Verhuisd in 201625 km of meer0,5
LeeftijdGemiddeld63,4
GeslachtMan50,4
GeslachtVrouw49,6
Plaats in het huishoudenAlleenstaand20,1
Plaats in het huishoudenPartner zonder kinderen63,6
Plaats in het huishoudenPartner met kinderen12,3
Plaats in het huishoudenAlleenstaande ouder2,2
Plaats in het huishoudenOverig1,8
Huishoudenstransities 2013-2015Gaan samenwonen2,2
Huishoudenstransities 2013-2015Gescheiden2,2
Huishoudenstransities 2013-2015Verweduwd1,5
Huishoudenstransities 2016Gaan samenwonen0,9
Huishoudenstransities 2016Gescheiden0,9
Huishoudenstransities 2016Verweduwd0,6
ArbeidssituatieBetaald werk op 31-12-201630
ArbeidssituatieGeen betaald werk in periode 2013-201648,3
ArbeidssituatieGestopt met betaald werk in 2013-201516,5
ArbeidssituatieGestopt met werken in 20165,2
Welvaart (vermogen en inkomen)Kwintiel 120
Welvaart (vermogen en inkomen)Kwintiel 220
Welvaart (vermogen en inkomen)Kwintiel 320
Welvaart (vermogen en inkomen)Kwintiel 420
Welvaart (vermogen en inkomen)Kwintiel 520
MigratieachtergrondGeen84,8
MigratieachtergrondWesters9,6
MigratieachtergrondNiet-westers5,6
Eigendom woningKoop68,2
Eigendom woningPrivate huur6,5
Eigendom woningWoningcorporatie25,3
Stedelijkheid woongemeenteZeer sterk stedelijk17,9
Stedelijkheid woongemeenteSterk stedelijk30,5
Stedelijkheid woongemeenteMatig stedelijk18,2
Stedelijkheid woongemeenteWeinig stedelijk23,3
Stedelijkheid woongemeenteNiet stedelijk10,1
Woonregio West-Nederland45,1
Woonregio Noord-Nederland10,8
Woonregio Oost-Nederland21,1
Woonregio Zuid-Nederland23
Woont niet in geboorteprovincie 37,3
Verhuisd 2013-2015 7,4
Dichtstbij wonende uitwonende ouderGeen87,3
Dichtstbij wonende uitwonende ouderAfstand minder dan 10 km7
Dichtstbij wonende uitwonende ouderAfstand 10 km of meer5,7
Dichtstbij wonende uitwonende kindGeen21,2
Dichtstbij wonende uitwonende kindAfstand minder dan 10 km58,1
Dichtstbij wonende uitwonende kindAfstand 10 km of meer20,7
Meer dan één uitwonend kind 59,2

Tabel B2. Frequentieverdeling van de variabelen opgenomen in model 4 (N = 53.596) 1)
%
Verhuiswens (binnen twee jaar): Geen (niet concreet)75,9
Verhuiswens (binnen twee jaar): Liefst binnen woonplaats14
Verhuiswens (binnen twee jaar): Liefst naar elders10,1
Leeftijd: 18 tot 30 jaar9,5
Leeftijd: 30 tot 40 jaar14,7
Leeftijd: 40 tot 50 jaar18,3
Leeftijd: 50 tot 60 jaar20,1
Leeftijd: 60 tot 70 jaar19,5
Leeftijd: 70 jaar en ouder17,9
Man46,2
Vrouw53,8
Plaats in huishouden: Alleenstaand31,2
Plaats in huishouden: Partner zonder kinderen33,1
Plaats in huishouden: Partner met kinderen27,2
Plaats in huishouden: Alleenstaande ouder6
Overig2,5
Onderwijsniveau: Laag34,1
Onderwijsniveau: Midden32,8
Onderwijsniveau: Hoog33,1
Eigendom woning: Koopwoning63,3
Eigendom woning: Sociale huur27,8
Eigendom woning: Private huur8,9
Ligging buurt: Centrum-stedelijk6,3
Ligging buurt: Buiten centrum39,6
Ligging buurt: Groen-stedelijk11,3
Ligging buurt: Centrum-dorps32,3
Ligging buurt: Landelijk10,5

Bron: WoON 2015.
1) De gemiddelde woonduur in jaren 16,1 (range 0 - 91)
Binding met woning (schaalscore) (gemiddelde (range)) 4,2 (1,5 - 5)
Binding met woonomgeving (schaalscore) (gemiddelde (range)) 3,7 (1,1 - 5)


Tabel B3. Model 1. Multinomiale regressieanalyse van verhuisgedrag in 2016, 60- tot 70-jarigen, referentiecategorie = niet verhuisd, relative risk ratio's
Model 1Model 1Model 1
Verhuisd < 5 kmVerhuisd 5-25 kmVerhuisd >= 25 km
Constante0.029*0.026*0.011*
Leeftijd in jaren0.993*0.981*0.979*
ManRef.Ref.Ref.
Vrouw1.0520.9720.955
Plaats in het huishouden: Partner zonder kinderenRef.Ref.Ref.
Plaats in het huishouden: Alleenstaand1.194*1.212*1.201*
Plaats in het huishouden: Partner met kinderen0.941*0.789*0.636*
Plaats in het huishouden: Alleenstaande ouder1.386*1.360*0.960
Plaats in het huishouden: Overig1.536*1.186*0.858
Huishoudenstransities 2013-2015: Gaan samenwonen0.763*0.843*0.898
Huishoudenstransities 2013-2015: Gescheiden1.259*1.126*0.883*
Huishoudenstransities 2013-2015: Verweduwd1.401*1.249*1.354*
Huishoudenstransities 2016: Gaan samenwonen6.591*11.291*18.936*
Huishoudenstransities 2016: Gescheiden14.156*15.900*15.700*
Huishoudenstransities 2016: Verweduwd1.700*1.694*1.428*
Arbeidssituatie: Betaald werk op 31-12-2016Ref.Ref.Ref.
Arbeidssituatie: Geen betaald werk in periode 2013-20161.112*1.090*1.583*
Arbeidssituatie: Gestopt met betaald werk in 2013-20151.091*1.151*1.722*
Arbeidssituatie: Gestopt met werken in 20161.169*1.332*2.438*
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 1Ref.Ref.Ref.
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 20.909*0.907*1.016
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 30.852*0.872*1.009
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 40.811*0.862*1.074
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 50.784*0.733*0.969
Migratieachtergrond: GeenRef.Ref.Ref.
Migratieachtergrond: Westers0.916*0.928*0.790*
Migratieachtergrond: Niet-westers0.804*0.748*0.516*
Eigendom woning: KoopRef.Ref.Ref.
Eigendom woning: Private huur1.974*1.691*1.427*
Eigendom woning: Woningcorporatie0.826*0.648*0.627*
Stedelijkheid woongemeente: Zeer sterk stedelijkRef.Ref.Ref.
Stedelijkheid woongemeente: Sterk stedelijk1.044*0.898*1.124*
Stedelijkheid woongemeente: Matig stedelijk1.0110.9311.062*
Stedelijkheid woongemeente: Weinig stedelijk0.913*1.0680.977
Stedelijkheid woongemeente: Niet stedelijk0.777*1.248*0.951
Woonregio: West-NederlandRef.Ref.Ref.
Woonregio: Noord-Nederland0.9770.853*0.892*
Woonregio: Oost-Nederland1.0070.827*0.704*
Woonregio: Zuid-Nederland0.9980.824*0.666*
Woont niet in geboorteprovincie0.958*1.0432.416*
Verhuisd 2013-20152.217*2.708*2.297*
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: geenRef.Ref.Ref.
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: afstand < 10 km1.080*0.842*0.639*
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: afstand >= 10 km0.888*1.164*1.182*
Dichtstbij wonende uitwonende kind: geenRef.Ref.Ref.
Dichtstbij wonende uitwonende kind: afstand < 10 km0.584*0.556*0.270*
Dichtstbij wonende uitwonende kind: afstand >= 10 km0.558*1.0431.177*
Meer dan één uitwonend kind1.747*1.476*1.589*
Interactie geslacht en afstand ouder: Vrouw * ouder < 10 km0.9721.0840.938
Interactie geslacht en afstand ouder: Vrouw * ouder >= 10 km0.9871.164*1.013
Interactie geslacht en afstand kind: Vrouw*kind binnen 10km0.9570.9010.743*
Interactie geslacht en afstand kind: Vrouw*kind verder dan 10km0.884*1.0011.148*
Nagelkerke Pseudo R20.081

Tabel B4. Model 2 en 3: Multinomiale regressieanalyse van verhuisgedrag van 60-69-jarigen met het dichtstbij wonende kind binnen een straal van 10 km (model 2) en het dichtstbij wonende kind op meer dan 10km afstand (model 3), 2016, referentie in beide modellen = niet verhuisd, relative risk ratio’s
Model 2 1)Model 2 1)Model 2 1)Model 3 2)Model 3 2)Model 32)
Verhuisd <5 kmVerhuisd 5-25 kmVerhuisd >25 km<5 km gewijzigd>5 km van kind af>5 km naar kind
Constante0.045*0.017*0.006*0.053*0.039*0.017*
Leeftijd in jaren0.986*0.987*0.969*0.988*0.971*0.985*
ManRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Vrouw0.9750.866*0.750*0.875*0.841*1.109*
Plaats in het huishouden: Partner zonder kinderenRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Plaats in het huishouden: Alleenstaand1.345*1.536*1.707*1.374*1.341*1.228*
Plaats in het huishouden: Partner met kinderen0.794*0.744*0.771*0.735*0.671*0.457*
Plaats in het huishouden: Alleenstaande ouder1.289*1.349*1.220*0.9650.9740.541*
Plaats in het huishouden: Overig0.831*0.597*0.374*1.0520.8830.464*
Huishoudenstransities 2013-2015: Gaan samenwonen0.858*1.0121.2590.9391.0990.967
Huishoudenstransities 2013-2015: Gescheiden1.218*1.0020.750*1.315*0.9101.306*
Huishoudenstransities 2013-2015: Verweduwd1.243*0.9710.8121.0931.0001.540*
Huishoudenstransities 2016: Gaan samenwonen6.092*12.761*36.888*6.746*14.472*7.407*
Huishoudenstransities 2016: Gescheiden13.493*16.993*16.949*13.876*16.158*13.971*
Huishoudenstransities 2016: Verweduwd1.676*1.497*0.8121.539*1.0742.176*
Arbeidssituatie: Betaald werk op 31-12-2016Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Arbeidssituatie: Geen betaald werk in periode 2013-20161.119*1.0481.547*1.0821.458*1.329*
Arbeidssituatie: Gestopt met betaald werk in 2013-20151.098*1.117*1.853*1.119*1.550*1.379*
Arbeidssituatie: Gestopt met werken in 20161.186*1.334*2.553*1.156*2.239*1.745*
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 1Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 20.9680.9301.1040.897*0.9660.965
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 30.888*0.885*1.0460.9091.0150.921
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 40.866*0.8981.2060.819*0.9910.883
Welvaart (vermogen en inkomen): Quintiel 50.842*0.789*1.1010.797*0.8640.700*
Migratieachtergrond: GeenRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Migratieachtergrond: Westers0.873*0.9110.8660.9470.835*0.806*
Migratieachtergrond: Niet-westers0.705*0.542*0.330*0.695*0.621*0.857
Eigendom woning: KoopRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Eigendom woning: Private huur2.155*1.783*1.419*2.106*1.755*1.611*
Eigendom woning: Woningcorporatie0.855*0.669*0.646*0.9200.700*0.722*
Stedelijkheid woongemeente: Zeer sterk stedelijkRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Stedelijkheid woongemeente: Sterk stedelijk1.0400.777*1.0281.0391.0030.929
Stedelijkheid woongemeente: Matig stedelijk0.9880.788*0.9671.0201.0240.943
Stedelijkheid woongemeente: Weinig stedelijk0.874*0.9330.767*0.880*0.8901.026
Stedelijkheid woongemeente: Niet stedelijk0.710*1.0480.615*0.880*0.9581.116
Woonregio: West-NederlandRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Woonregio: Noord-Nederland1.0110.9210.838*0.9120.719*0.815*
Woonregio: Oost-Nederland0.9830.848*0.650*0.9730.673*0.807*
Woonregio: Zuid-Nederland0.9540.834*0.469*0.896*0.601*0.872*
Woont niet in geboorteprovincie1.0151.209*2.536*0.9611.802*1.395*
Verhuisd 2013-20151.965*2.303*1.902*2.313*2.036*1.971*
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: GeenRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: <10 km1.0340.9120.733*0.9370.8160.601*
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: 10-25 km0.862*1.346*1.0320.8551.0491.129
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: 25-50 km0.9551.2661.4200.9191.0311.187
Dichtstbij wonende uitwonende ouder: >50 km0.9221.0011.437*0.9091.0341.086
Dichtstbij wonende uitwonende kind: 10-25 km Ref.Ref.Ref.
Dichtstbij wonende uitwonende kind: 25-50 km 1.0130.9641.239*
Dichtstbij wonende uitwonende kind: 50-100 km 0.9870.792*1.508*
Dichtstbij wonende uitwonende kind: >100 km 0.9030.473*2.196*
Leeftijdsverschil zestiger en kind in jaren0.993*0.9931.0040.989*0.987*0.991*
Geslacht kind: ManRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Geslacht kind: Vrouw1.0160.9381.0520.9510.9281.065
Plaats huishouden kind: AlleenstaandRef.Ref.Ref.Ref.Ref.Ref.
Plaats huishouden kind: Partner zonder kinderen0.9611.0550.9191.0121.0161.066
Plaats huishouden kind: Partner met kinderen0.9990.905*0.718*1.0090.878*1.357*
Plaats huishouden kind: Alleenstaande ouder1.0751.0330.7931.0460.8561.440*
Plaats huishouden kind: Overig1.0091.280*1.0041.0070.9001.112
Kind verhuisd in 20161.281*1.365*1.287*1.158*1.323*1.122*
Nagelkerke Pseudo R20.060 0.077
1) Kind < 10 km (N=1.170.838)
2) Kind > 10 km (N=417.093)

Tabel B5. Model 4: multinomiale logistische regressieanalyse van de waarschijnlijkheid dat personen binnen de woonplaats of naar elders willen verhuizen (referentiecategorie = geen verhuiswens)
Model 4Model 4
Binnen woonplaats Naar elders
Leeftijd: 18 tot 30 jaarRef.Ref.
Leeftijd: 30 tot 40 jaar0.343-0.095
Leeftijd: 40 tot 50 jaar-0.347-0.920**
Leeftijd: 50 tot 60 jaar-0.423-0.637*
Leeftijd: 60 tot 70 jaar-1.053***-0.705*
Leeftijd: 70 jaar en ouder-2.577***-2.683***
ManRef.Ref.
Vrouw0.041-0.053
Plaats in huishouden: AlleenstaandRef.Ref.
Plaats in huishouden: Partner zonder kinderen0.062*-0.065
Plaats in huishouden: Partner met kinderen-0.237***-0.541***
Plaats in huishouden: Alleenstaande ouder0.092-0.091
Plaats in huishouden: Overig-0.035-0.050
Onderwijsniveau: LaagRef.Ref.
Onderwijsniveau: Midden0.129***0.377***
Onderwijsniveau: Hoog0.418***0.797***
Eigendom woning: KoopwoningRef.Ref.
Eigendom woning: Sociale huur0.017-0.360***
Eigendom woning: Private huur0.462***0.262***
Ligging buurt: Centrum-stedelijkRef.Ref.
Ligging buurt: Buiten centrum-0.167***-0.222***
Ligging buurt: Groen-stedelijk-0.259***-0.206***
Ligging buurt: Centrum-dorps-0.372***-0.221***
Ligging buurt: Landelijk-0.658***0.064
Woonduur in jaren0.016***0.004
Binding met woning (schaalscore)-1.293***-1.120***
Binding met woonomgeving (schaalscore)0.023-1.115***
Interactie leeftijd en binding woning: 18 tot 30 jaarRef.Ref.
Interactie leeftijd en binding woning: 30 tot 40 jaar-0.151*0.071*
Interactie leeftijd en binding woning: 40 tot 50 jaar-0.0550.164**
Interactie leeftijd en binding woning: 50 tot 60 jaar-0.0190.227***
Interactie leeftijd en binding woning: 60 tot 70 jaar0.1350.337***
Interactie leeftijd en binding woning: 70 jaar en ouder0.394***0.423
Interactie leeftijd en binding woonomgeving: 18 tot 30 jaarRef.Ref.
Interactie leeftijd en binding woonomgeving: 30 tot 40 jaar0.023-0.100
Interactie leeftijd en binding woonomgeving: 40 tot 50 jaar-0.060-0.076
Interactie leeftijd en binding woonomgeving: 50 tot 60 jaar-0.143-0.255**
Interactie leeftijd en binding woonomgeving: 60 tot 70 jaar-0.151-0.383***
Interactie leeftijd en binding woonomgeving: 70 jaar en ouder-0.109-0.198
Constante4.051***7.006***
Pseudo R2.171