Een analyse van het verhuisgedrag van zestigers

Achtergrond

De meest voorkomende leeftijd waarop mensen stoppen met werken valt samen met de AOW-leeftijd, maar de spreiding daaromheen is aanzienlijk (CBS, 2019) 1). Van de 60-jarigen behoort nog meer dan 70 procent tot de beroepsbevolking. Daarna neemt dat aandeel ieder jaar af. Van de 69-jarigen behoort nog minder dan 10 procent tot de beroepsbevolking (CBS StatLine, 2019).

Pensionering kan een belangrijke aanleiding zijn om te verhuizen, net als het uit-huis-gaan van het laatste kind, verweduwing of een slechtere gezondheid (Mulder, 1993). Na pensionering hoeven mensen niet meer binnen reisafstand van hun werk te wonen en valt een belemmering weg om naar een andere regio te verhuizen. De motieven om naar een andere regio te verhuizen zijn voor gepensioneerden dan ook andere dan voor jongere mensen (Niedomysl, 2011). Twintigers en dertigers verhuizen voornamelijk vanwege studie- en carrièremogelijkheden (Dieleman en Mulder, 2002). In de levensfase na pensionering zijn twee andere motieven belangrijk: een prettiger leefomgeving (amenity migration) en de nabijheid van familie (kinship migration). Bij hoogbejaarden speelt de behoefte aan intramurale zorg een belangrijke rol (assistance migration) (Litwak & Longino, 1987; Thomas, 2019).

Pensioenmigranten verhuizen dan ook naar andere bestemmingen dan jongere mensen. Twintigers en dertigers verhuizen overwegend naar (studenten)steden en naar regio’s waar veel banen te vinden zijn, zoals de Randstad (Kooiman et al., 2018). Gepensioneerden daarentegen laten in veel landen een voorkeur zien voor minder dichtbevolkte gebieden, een zachter klimaat, goede recreatievoorzieningen of een aantrekkelijke natuur. Ouderen trokken rond de eeuwwisseling vooral vanuit de steden richting de aantrekkelijke en rustige plattelandskernen aan de randen van het land, zoals in Drenthe, Friesland en Zeeland (Fokkema, 1996; Van der Meer, 2006). Migreren vanwege een aantrekkelijker leefomgeving gebeurt vooral door welgestelde, jongere ouderen die nog gezond zijn en een partner hebben (Thomas et al., 2015; Van der Meer, 2006).

Daarnaast verhuizen mensen op latere leeftijd relatief vaak naar gebieden waar zij al bekend mee zijn, bijvoorbeeld omdat zij er een tweede huis hebben of omdat zij er eerder gewoond hebben (Marjavaara & Lundholm, 2016). Van alle 55-plussers die tussen 1999 en 2005 verhuisden keerde 15 procent terug naar de geboorteregio 2) (Smeulders et al., 2009).

Naast een verandering van de leefomgeving kan ook het verkleinen van de afstand tot familieleden rond pensionering een belangrijk motief zijn om te verhuizen. Zestigers hebben relatief veel uitwonende familieleden: kinderen, jonge kleinkinderen en soms nog ouders (Mulder en Kalmijn, 2006). Nabijheid van familie maakt frequent face-to-face contact eenvoudiger en daarmee ook de uitwisseling van praktische en emotionele hulp en steun tussen generaties (Knijn & Liefbroer, 2006). Als zestigers nog ouders hebben, zijn deze laatsten hoogbejaard. Veel ouders van zestigers zullen daarom behoefte krijgen aan praktische hulp of steun. De kinderen van veel zestigers bevinden zich in de fase van gezinsvorming, die eveneens kan resulteren in een hulpvraag. In Nederland ontvangt meer dan 40 procent van de ouders minimaal een paar keer per maand praktische steun van hun ouders, vaak in de vorm van oppassen op de kleinkinderen (Doorten & Bucx, 2011).

De geografische afstanden tussen familieleden zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw toegenomen (Mulder & Kalmijn, 2006). Volwassen kinderen zijn in Nederland ruimtelijk mobieler dan hun ouders maar verhuizen niet vaak in de richting van hun ouders. Ouders verhuizen minder vaak dan hun volwassen kinderen, maar áls zij verhuizen, vestigen zij zich relatief vaak in de buurt van hun kinderen (Smits, 2010). Ouders verhuizen vooral richting hun kinderen als zij kleinkinderen hebben en veel minder omdat zij zelf zorg nodig hebben (Van Diepen & Mulder, 2009).

De wens om naar een andere regio te verhuizen moet sterk zijn omdat deze moet opwegen tegen het verlies van het lokale sociale netwerk dat mensen in hun woonomgeving hebben opgebouwd. Net zoals een verhuiswens kan voortkomen uit de wens om dichter bij familie of vrienden te wonen, kan de nabijheid van deze contacten de drempel ook verhogen om naar een andere regio te verhuizen (Mulder & Malmberg, 2014). Verhuiswensen vanwege studie of werk wegen vaker op tegen het verlies van het vertrouwde sociale netwerk en resulteren daardoor vaker in een daadwerkelijke verhuizing dan verhuiswensen vanwege de omgeving (Coulter & Scott, 2015).
1) In 2018 was 38 procent van de werknemers die stopten met werken 66 jaar, 20 procent was 65 jaar en bijna 30 procent was tussen 60 en 64 jaar.
2)
Een geboorteregio werd in de studie van Smeulders et al. (2009) gedefinieerd als een straal van 15 kilometer om het middelpunt van de geboortegemeente.