PBL/CBS Regionale prognose 2016-2040: Monitoring

7. Conclusies en evaluatie

Bij het opstellen van een nieuwe editie van de regionale prognose is het nuttig om na te gaan hoe goed de toekomst is geprognosticeerd door de vorige edities. In dit kader is in dit artikel de PBL/CBS Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016–2040, die in september 2016 is gepubliceerd, gemonitord.

In de nationale CBS Bevolkingsprognose 2015–2060 is de bevolking per 1 januari 2018 in lichte mate overschat. Door te kijken naar de componenten van de bevolkingsgroei komt naar voren dat de immigratie en geboorte wat te hoog zijn geprognosticeerd ten opzichte van de realisatie. Bij de regionale prognose zit de grootste onzekerheid bij de binnenlands emigratie en hiermee samenhangend de (netto) woningbouw. Het aantal verhuizingen in de periode 2015–2017 viel in werkelijkheid veel hoger uit dan in de prognose werd verwacht.De opgaande trend na 2013 is dus de afgelopen jaren niet afgezwakt. Verhuizingen worden voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat nieuw gebouwde woningen worden betrokken en dit leidt op haar beurt dan tot extra huishoudens. Opmerkelijk genoeg is de fout in de prognose van de toename van het aantal huishoudens aanzienlijk groter dan die in de prognose van de (netto) uitbreiding van woningvoorraad.

Hoewel verondersteld mag worden dat de groei van het aantal huishoudens zeker op de langere termijn in lijn zal zijn met de toename van de woningvoorraad, hoeft dit op de korte termijn niet zo te zijn. Ook in de jaren 2015–2017 overtrof de huishoudensgroei de (netto) toename van de woningvoorraad: namelijk 19 duizend tegen 15 duizend. Dit zou kunnen betekenen dat het moeilijker is om de huishoudensgroei goed te prognosticeren dan de woningbouw.

Ook op gemeentelijk niveau geldt dat de prognosefouten bij de woningbouw doorgaans kleiner zijn dan die bij de huishoudensontwikkeling, althans voor de korte termijn. Bij alle vier grote steden is de huishoudensgroei overschat, terwijl de woningbouw vrij accuraat was ingeschat (met uitzondering van Utrecht). Nadere analyse wees uit dat in diverse grote en/of studentensteden een opgaande trend in de gemiddelde huishoudensgrootte tot 2016 niet of minder sterk is verder gegaan dan werd verwacht in de regionale prognose. Dit was aanleiding om in de regionale prognose van 2019 de veronderstelling over de ontwikkeling van de gemiddelde huishoudensgrootte voor diverse steden aan te passen. Voor Amsterdam wordt bijvoorbeeld in de nieuwe prognose ervan uitgegaan dat de gemiddelde huishoudensgrootte min of meer stabiel blijft (en niet meer verder zal stijgen, zoals in de prognose van 2016 was verondersteld), terwijl voor Den Haag en Rotterdam een mindersterke stijging wordt voorzien. Voor Utrecht wordt de veronderstelling van de vorige prognose gehandhaafd, aangezien hier de prognosefout werd veroorzaakt door een foutieve inschatting van de woningbouw. Er werd namelijk veel meer gebouwd dan verwacht. Ook voor diverse andere grote steden en/of studentensteden is de veronderstelling over de gemiddelde huishoudensgrootte naar beneden bijgesteld, zoals voor Nijmegen, Groningen, Leiden en Eindhoven.

Tegenover de onderschatting in diverse grote steden van de groei van het aantal huishoudens staat een overschatting van de toename van het inwonertal. Dit geldt vooral voor Amsterdam en Den Haag. Deze overschatting is vooral toe te schrijven aan de onderschatting van het vertrek. De grote steden zijn erg in trek bij jongeren, die hier komen voor studie en er dan een baan vinden, en immigranten, waarbij het de laatste jaren veelal om arbeidsmigranten en internationale studenten gaat. Dit was in de regionale prognose van 2016 ook verwacht, maar in werkelijkheid overtrof de immigratie de verwachting,terwijl de binnenlandse vestiging juist lager uitpakte dan verwacht, dit mede doordat er minder studenten kwamen wonen, mogelijk als gevolg van de invoering van het studieleenstel. Wat niet was voorzien in de prognose van 2016 was de vrij sterke (toename van de) uitstroom. Deze uitstroom (van jonge stellen) was vooral georiënteerd op de randgemeenten, waar de woningbouw weer op gang kwam. Hierbij kunnen de fors gestegen huizenprijzen in de grote steden een rol hebben gespeeld. Voor de meeste stellen met plannen voor gezinsuitbreiding is een gezinshuis (in een groene omgeving) veelal niet betaalbaar, ze wijken daarom uit naar randgemeenten waar dit nog wel binnen hun budget past. De immigranten die naar de grote steden komen, bestaan deels uit expats die wel een dure woning kunnen betalen of bij wie de werkgever dit (deels) financiert. Inde prognose van 2019 is verondersteld dat de immigratie naar de grote steden blijft stijgen en dat dit leidt tot een hoger buitenlands migratiesaldo. Tegelijkertijd gaat dit samen meteen negatief binnenlands migratiesaldo, meer vertrek dan vestiging dus. Tussen 2008 en 2013, ten tijde van de economische crisis, was er nog sprake van een positief binnenlands migratiesaldo, maar in een paar jaar tijds is dit omgeslagen naar een negatief saldo. Het gevolg van deze veronderstelling (een hoger buitenlands migratiesaldo en een lager binnenlands migratiesaldo) is dat in de nieuwe prognose diverse randgemeenten(aanzienlijk) sterker groeien dan in de prognose van 2016 was verwacht. Dit was trouwens ook zichtbaar in de monitoring: grote steden zijn doorgaans minder snel gegroeid dan verwacht en hun buurgemeenten juist sneller.