PBL/CBS Regionale prognose 2016-2040: Monitoring

4. Monitoring van de componenten van bevolkingsgroei per gemeente

Levend geboren kinderen

De PBL/CBS Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016–2040 heeft het totaalaantal levend geboren kinderen in de periode 2015–2017 in de meeste gemeenten in Nederland vrij goed ingeschat (kaart 4.1a). In een beperkt aantal gemeenten is er sprake van een wat grotere afwijking van meer dan 150 levend geboren kinderen. Deze overschatting lijkt in lijn met de overschatting van de geboorten in de nationale bevolkingsprognose. De overschatting is voornamelijk gecentreerd in de grote steden, waar minder kinderen ter wereld kwamen dan verwacht. Dit kan mogelijk samenhangen met een uitstroom van jonge stellen (met plannen voor gezinsuitbreiding) uit de grote steden.In de kaart van de relatieve prognosefouten vallen vooral kleinere gemeenten op, zoals bijvoorbeeld de Friese Waddeneilanden Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog (kaart 4.1b).

figuur 4.1 Absolute en relatieve1) fout in de prognose van het aantal levend geboren kinderen
a. absolute fout
b. relatieve fout (%)

Overledenen

Het aantal overledenen in de periode 2015–2017 is in bijna net zoveel gemeenten onderschat als overschat (kaart 4.2a). De grootste absolute afwijkingen komen voor in grote gemeenten. Zo is er een vrij sterke overschatting in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag en een vrij sterke onderschatting in Sittard-Geleen, Maastricht en Heerlen.In enkele grote gemeenten, zoals Utrecht en Amsterdam, is ook de relatieve afwijking beduidend (kaart 4.2b). Aangezien de sterfteprognose vooral een doortrekking van trends uit het verleden behelst, kan dit er op duiden dat de levensverwachting in grote steden zich relatief gunstig heeft ontwikkeld.

figuur 4.2 Absolute en relatieve1) fout in de prognose van het aantal overledenen in 2015–2017
a. absolute fout
b. relatieve fout (%)

Immigranten

Het aantal immigranten in de periode 2015–2017 is vaker over- dan onderschat (kaart 4.3a). Dit is in lijn met de overschatting van de immigratie in de nationale bevolkingsprognose. In Den Haag, Rotterdam en Utrecht zijn minder immigranten gekomen dan verwacht, terwijl zich in Amsterdam juist (veel) meer immigranten hebben gevestigd dan voorzien. Dit kan er op duiden dat de populariteit van de hoofdstad nog steeds toeneemt onder de immigranten en dat dit mogelijk tot minder immigranten kan leiden in de andere grote(re) steden (waaronder Almere). De absolute prognosefouten zijn verder redelijk verdeeld over grote en kleine gemeenten. Ook bij de relatieve afwijking lijkt er sprake te zijn van een vrij evenwichtige verdeling (kaart 4.3b).

figuur 4.3 Absolute en relatieve1) fout in de prognose van het aantal immigranten in 2015–2017 per gemeente
a. absolute fout
b. relatieve fout (%)

Emigranten

Verspreid over het land waren er in de periode 2015–2017 ongeveer evenveel gemeenten waar minder mensen uit Nederland vertrokken dan wel meer mensen het land verlieten dan volgens de prognose het geval zou zijn (kaart 4.4a). Vooral in Amsterdam zijn meer mensen geëmigreerd dan verwacht; dit hangt deels ermee samen dat de immigratie hier is onderschat. Bij een groot deel van de immigranten gaat het om arbeidsmigranten en internationale studenten die na enkele jaren weer terugkeren naar hun herkomstland. In de andere drie grote steden is er juist sprake van een overschatting, parallel aan de overschatting van de immigratie. In relatieve zin deed een sterke over- of onderschatting zich vooral voor in kleinere gemeenten (kaart 4.4b).

4.4 Absolute en relatieve1) fout in de prognose van het aantal emigranten in 2015–2017 per gemeente
a. absolute fout b. relatieve fout (%)

Vestiging (uit binnenlandse migratie)

In lijn met de nationale onderschatting van het aantal verhuizingen is in de regionale prognose in het merendeel van de gemeenten (321) sprake van een onderschatting van het aantal personen dat zich hier over de periode 2015 tot en met 2017 hebben gevestigd vanuit een andere gemeente in Nederland (kaart 4.5a).

Met name naar Amsterdam en Utrecht zijn veel minder mensen getrokken dan verwacht in de regionale prognose. Hier staat tegenover dat in Haarlemmermeer en Almere (buurgemeenten van Amsterdam) en Nieuwegein en Houten (buurgemeenten van Utrecht) zich meer mensen hebben gevestigd dan van te voren was geschat. Enerzijds kan de verklaring hiervoor zijn dat de magneet werking van Amsterdam en Utrecht wat minder sterk was dan verwacht. Mogelijk speelt hierbij een rol dat minder studenten uit huis zijn gegaan als gevolg van de invoering van het studieleenstelsel en er dus ook minder naar deze twee grote steden zijn getrokken. Anderzijds kan het aantrekken van de woningbouw bij het vertrek van jonge stellen een rol spelen; in de nabijgelegen gemeenten zijn er (weer) relatief goedkope gezinswoningen beschikbaar gekomen, terwijl dit in de grote steden minder het geval is, vooral doordat de huizenprijzen hier sterk zijn gestegen. Ook in de Brabantse steden Breda en Tilburg is de vestiging overschat; mogelijk doordat in de regionale prognose werd verwacht dat de woningbouw hier (sterker) zou aantrekken.

In Rotterdam en Den Haag als vertegenwoordigers van de Zuidvleugel van de Randstad was het omgekeerde het geval als bij de twee grote steden van de Noordvleugel. Deze twee steden hadden juist meer vestigers in 2015–2017 dan in de regionale prognose werd verwacht. Ook in Barendrecht (buurgemeente van Rotterdam) en in Rijswijk en Zoetermeer (buurgemeenten van Den Haag) was het aantal vestigers groter dan voorzien. Mogelijk duidt dit op een grotere populariteit van de Zuidvleugel. De woningmarkt is in Rotterdam en Den Haag (nog steeds) minder gespannen dan in de andere twee grote steden, waardoor jongeren en jonge stellen hier nog relatief gemakkelijk een (koop)woning kunnen verwerven.

In kaart 4.5b met de relatieve afwijkingen is vrijwel overal sprake van een onderschatting van de vestiging. Opvallend is dat Amsterdam, Utrecht en de twee Brabantse steden hier (vrijwel) niet meer ‘oplichten’, terwijl volgens de kaart met de absolute afwijkingen deze gemeenten een vrij sterke overschatting kennen.

figuur 4.5 Absolute en relatieve1) fout in de prognose van het aantal vestigers in 2015–2017 per gemeente
a. absolute fout b. relatieve fout (%)

Vertrek (uit binnenlandse migratie)

Op nationaal niveau is het aantal vertrekkers natuurlijk even groot als het aantal vestigers, maar op gemeentelijk niveau zijn ze uiteraard verschillend. Opvallend is echter dat de regionale spreiding van gemeenten waar de vestiging duidelijk is onderschat redelijk correspondeert met de spreiding van gemeenten waar het vertrek ook is onderschat: dit geldt voor 273 gemeenten (kaart 4.6).

In 79 gemeenten is de vestiging overschat en het vertrek juist onderschat, oftewel er vestigden zich minder mensen en er vertrokken er meer dan werd verwacht. Hierdoor was het binnenlands migratiesaldo minder groot dan volgens de regionale prognose het geval zou zijn. Dit geldt met name voor Amsterdam en Utrecht waar om deze reden de bevolkingsgroei in werkelijkheid lager uitviel dan werd voorzien.

In 28 gemeenten is zowel de vestiging als het vertrek onderschat. Vooral door de onderschatting van het vertrek is de bevolkingsgroei van Den Haag volgens de regionale prognose te hoog geraamd. Hoewel er meer mensen naar Den Haag kwamen dan verwacht, nam tegelijkertijd de uitstroom toe waardoor de bevolkingsgroei lager uitviel. Ook in Rotterdam was er sprake van onderschatting van het aantal vertrekkers. Voor beide steden geldt dat de opleving van de woningbouw in buurgemeenten dit vertrek kan hebben gestimuleerd.

figuur 4.6 Absolute en relatieve1) fout in de prognose van het aantal vertrekkers in 2015–2017 per gemeente
a. absolute fout
b. relatieve fout (%)