Auteur(s): Daniëlle Groffen, Hans Schmeets

Vrijwilligerswerk 2024

Over deze publicatie

In dit rapport staat het verrichten van vrijwilligerswerk door de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder centraal. In 2024 gaf 50 procent aan zich in de afgelopen twaalf maanden ten minste één keer als vrijwilliger te hebben ingezet voor een organisatie of vereniging. Hiermee is het aandeel vrijwilligers vergelijkbaar met dat van 2023 en weer terug op het niveau van voor 2017. Vanaf 2017 liet het aandeel vrijwilligers een lichte daling zien, gevolgd door een sterke daling tijdens de coronapandemie. In de (corona-)jaren 2020-2022 deed gemiddeld 41 procent vrijwilligerswerk. Bevolkingsgroepen verschillen in het doen van vrijwilligerswerk. Er zijn bovengemiddeld veel vrijwilligers onder hbo- en universitair geschoolden, hogere inkomens, zelfstandigen, gepensioneerden, en mensen in de leeftijd van 35 tot 55 jaar en van 65 tot 75 jaar. Vrijwilligers doen gemiddeld 4,4 uur per week werkzaamheden voor de organisaties. Dat is vergelijkbaar met 2023, maar iets minder dan in 2022. 65-plussers spenderen meer uren aan vrijwilligerswerk dan vooral de 25- tot 35-jarigen.

1. Inleiding

Dit rapport gaat in op het verrichten van vrijwilligerswerk door de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder in 2024. 

Een samenleving zonder vrijwilligers is vrijwel ondenkbaar. Talloze verenigingen en organisaties steunen op de inzet van vrijwilligers. Nederland behoort binnen Europa tot de top-5 landen met de meeste vrijwilligers (Schmeets et al., 2016). Het gaat hierbij om werkzaamheden die ‘in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald worden verricht ten behoeve van anderen of de samenleving’ (CRM, 1980). Dat zijn bijvoorbeeld activiteiten voor een school, de sportvereniging, de kerk, de muziek- of de buurtvereniging, en in de verzorging. 

Vrijwilligerswerk is om diverse redenen belangrijk. Met het doen van dergelijke vrijwillige activiteiten tonen burgers verbondenheid met de samenleving en betrokkenheid bij de maatschappij. Het is een vorm van geven aan anderen, zonder dat daar een materiële beloning tegenover staat en een manier om bij te dragen aan de samenleving. Vrijwilligerswerk heeft ook een sociale functie. Door het verrichten van activiteiten voor een organisatie kunnen immers sociale contacten en daarmee sociale netwerken ontstaan die van belang zijn voor de sociale cohesie in de samenleving (Arts & Te Riele, 2010). Vrijwilligerswerk is een essentieel onderdeel van sociale netwerken in de samenleving met gemeenschappelijke waarden, ook wel aangeduid als ‘sociaal kapitaal’ (Van Beuningen & Schmeets, 2013). Dit sociaal kapitaal is van belang voor het goed functioneren van de samenleving: het is de smeerolie die de samenleving draaiende houdt en zorgt voor de sociale cohesie. Sociaal kapitaal heeft niet alleen een positief effect op de economie, maar ook op het welzijn van de bevolking (Kroll, 2011; Portela et al., 2013; Matsushima & Matsunaga, 2015; Schmeets & Arends, 2020). 

Vrijwilligerswerk is niet alleen belangrijk voor het functioneren van de samenleving, het is ook relevant voor het welzijn van de vrijwilliger zelf (Arends & Schmeets, 2018, p. 19). Voor Nederland is aangetoond dat vrijwilligers, vergeleken met mensen die geen vrijwilligerswerk doen, zeggen gelukkiger te zijn. Ook zijn ze meer tevreden met hun eigen leven, met hun sociale contacten en met hun psychische gezondheid (Schmeets & Arends, 2017). Meer dan de helft van de vrijwilligers geeft als reden aan dat ze zich inzetten voor een organisatie omdat ze dat leuk vinden (Arends, 2024). 

Dit rapport gaat in op de mate waarin mensen in Nederland als vrijwilliger werk verrichten voor organisaties. Vrijwilligerswerk is sinds 2012 een onderdeel van het CBS-onderzoek Sociale samenhang en welzijn (SSW). Jaarlijks wordt informatie verzameld over het aandeel vrijwilligers in 13 soorten organisaties en de hoeveelheid tijd die ze daaraan besteden. Daarnaast is in 2024 op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), in overleg met de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) een aantal verdiepende vragen aan het SSW-onderzoek toegevoegd. Zo is een vraag gesteld over de deelname aan sociale initiatieven met een maatschappelijk doel zonder hulp van de overheid of een organisatie. Ook is aan degenen die vrijwilligerswerk deden, gevraagd in hoeverre de organisatie waarvoor vrijwilligerswerk werd gedaan flexibel is en kon omgaan met veranderingen, of er sprake is geweest van een sociaal onveilige situatie bij deze organisatie en, als dat zo was, om welke situatie dit dan ging. Dit rapport beschrijft de ontwikkelingen in de periode 2012 tot en met 2024 van het vrijwilligerswerk voor de 13 soorten organisaties, en gaat in op de verdiepende onderdelen van 2024. 

2. Vrijwilligerswerk: het reguliere deel

2.1 Ontwikkelingen in vrijwilligerswerk 

In 2024 hebben 7 557 mensen van 15 jaar of ouder meegedaan aan het onderzoek Sociale samenhang en welzijn (SSW). Hiervan heeft 50 procent aangegeven in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk verricht te hebben voor één of meer organisaties of verenigingen. Hiermee is het aandeel vrijwilligers vergelijkbaar met dat van 2023 en terug op het niveau van voor 2017. Tussen 2012 en 2016 deed gemiddeld 49 procent vrijwilligerswerk. Vanaf 2017 daalde het aandeel vrijwilligers licht tot 47 procent in 2019. In de (corona-)jaren 2020, 2021 en 2022 deed gemiddeld 41 procent vrijwilligerswerk. In 2023 herstelde het aandeel vrijwilligers zich weer naar 49 procent. 

In 2024 geeft 31 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder aan zich in de vier weken voorafgaand aan het interview ingezet te hebben als vrijwilliger voor een organisatie of vereniging. Dit aandeel bleef vrij stabiel in de periode 2012-2019 (30 procent), maar daalde wel fors in 2020 en 2021 (naar respectievelijk 21 en 22 procent). In 2022 was er een toename (naar 27 procent), die zich in 2023 en 2024 heeft voortgezet.

2.1.1 Vrijwilligerswerk
 Afgelopen 12 maanden (% personen van 15 jaar of ouder)Afgelopen 4 weken (% personen van 15 jaar of ouder)
201250,530,7
201349,130,0
201448,029,5
201548,731,1
201649,730,3
201748,529,8
201847,629,9
201946,730,5
202043,820,9
202138,922,3
202241,226,7
202348,729,9
202449,531,2

In 2024 hebben zich, net als in voorgaande jaren, relatief veel mensen ingezet als vrijwilliger bij sportverenigingen (16 procent). Iets minder groot is de vrijwillige inzet voor scholen, buurt en hobbyverenigingen (10 à 11 procent), en voor organisaties die zich richten op verzorging of gezondheidszorg en voor levensbeschouwelijke organisaties (8 à 9 procent). Zeven procent van de bevolking doet vrijwilligerswerk voor jeugd- of buurthuiswerk. Dit is een significante stijging ten opzichte van het voorafgaande jaar, toen dit nog 4 procent was. Vrijwilligerswerk voor culturele verenigingen of organisaties doet 6 procent en 5 procent doet dat voor milieu-, natuur of dierenbescherming. Voor arbeids- en politieke organisaties, sociale hulpverlening en voor vluchtelingenwerk is 2 à 4 procent actief. Vrijwilligerswerk voor een ‘andere organisatie’, zoals de vrijwillige brandweer, collecteren, of vrijwillig werken in een winkel, de horeca of toerisme, doet 10 procent. 

2.1.2 Percentage personen van 15 jaar of ouder dat vrijwilligerswerk doet voor een organisatie
2012201320142015201620172018201920202021202220232024
OrganisatiesSportvereniging15,814,815,114,515,314,514,615,213,011,713,415,716,2
OrganisatiesSchool11,811,110,811,511,611,310,210,68,36,17,410,59,8
OrganisatiesBuurt5,25,25,14,75,34,75,65,74,54,27,110,510,0
OrganisatiesVerzorging of gezondheidszorg9,28,68,68,39,58,78,87,87,36,36,88,79,0
OrganisatiesLevensbeschouwelijke organisatie8,38,37,78,17,67,47,66,76,35,96,47,58,3
OrganisatiesHobby- of gezelligheidsvereniging5,54,94,54,95,34,54,54,74,33,96,410,510,9
OrganisatiesCulturele vereniging5,55,44,85,05,45,05,24,84,83,75,26,16,5
OrganisatiesJeugd- of buurthuiswerk7,78,18,38,58,28,58,78,47,46,04,44,47,0
OrganisatiesSociale hulpverlening1,61,81,71,82,02,01,91,91,61,83,44,23,7
OrganisatiesMilieu, natuur of dierenbescherming..........3,54,75,1
OrganisatiesVluchtelingenwerk, mensenrechten..........2,72,92,4
OrganisatiesArbeids- of politieke organisatie..........1,82,32,2
OrganisatiesAndere organisatie7,37,26,47,07,16,67,27,16,55,68,911,110,3
OrganisatiesWonen2,22,02,11,92,01,82,22,21,62,0...
OrganisatiesVakbond of bedrijfsorganisatie2,52,52,42,12,82,22,22,72,12,2...
OrganisatiesPolitieke organisatie1,51,31,41,41,51,21,31,31,11,1...

Mensen kunnen voor één of meer organisaties of verenigingen vrijwilligerswerk doen. In 2024 deed 23 procent vrijwilligerswerk voor één organisatie of vereniging, 13 procent voor twee, 7 procent voor drie en 7 procent voor vier of meer organisaties of verenigingen. Dit verschilt niet met 2023. 

Er is ook variatie in de mate waarin mensen vrijwilligerswerk doen voor specifieke organisaties of verenigingen in de vier weken voorafgaand aan het interview. In 2024 heeft 9 procent van de bevolking zich in de vier weken voorafgaand aan het interview ingezet als vrijwilliger voor sportverenigingen. Minder vaak, met zo’n 4 tot 6 procent, is men als vrijwilliger actief voor scholen, buurt- of wijkverenigingen, voor levensbeschouwelijke organisaties, voor verzorging en gezondheidszorg, en voor hobbyverenigingen. Nog minder (1 procent) vrijwilligers zijn te vinden bij arbeids- of politieke organisaties en bij vluchtelingenwerk (1 procent). Daarnaast is nog in totaal 7 procent actief voor ‘andere organisaties’. 

2.1.3 Vrijwilligerswerk per organisatie, 2024
 Afgelopen 12 maanden (% personen van 15 jaar of ouder)Afgelopen 4 weken (% personen van 15 jaar of ouder)
Sportvereniging16,28,5
Hobby- of gezelligheidsvereniging10,95,4
Andere organisatie10,36,8
Buurt10,04,4
School9,84,0
Verzorging of gezondheidszorg9,05,3
Levensbeschouwelijke organisatie8,34,8
Jeugd- of buurthuiswerk7,03,2
Culturele vereniging6,53,4
Milieu, natuur of dierenbescherming5,11,9
Sociale hulpverlening3,71,8
Vluchtelingenwerk, mensenrechten2,41,0
Arbeids- of politieke organisatie2,21,1

2.2 Frequentie van en tijd besteed aan het vrijwilligerswerk 

Vrijwilligers onderscheiden zich in de mate waarin ze actief zijn voor organisaties. Aangezien gevraagd is naar de frequentie per soort organisatie zijn veel combinaties mogelijk. Zo kan een vrijwilliger zich wekelijks inzetten voor de sportclub, maandelijks iets doen voor de fanfare, soms meedoen met een werkzaamheid voor het buurthuis en een keer per jaar helpen bij de organisatie van een schoolfeest.

In 2024 deed 40 procent van alle vrijwilligers wekelijks vrijwilligerswerk voor minstens één organisatie. Daarnaast was 29 procent maandelijks actief voor een of meer organisaties. Verder deed bijna de helft soms een activiteit voor een organisatie en 23 procent gaf aan dat dit beperkt is gebleven tot een éénmalige activiteit binnen een jaar. 

Er zijn weinig verschuivingen in de frequentie zichtbaar ten opzichte van 2023, maar wel met 2022. In 2022 waren de vrijwilligers iets actiever: 44 procent deed een wekelijkse en 30 procent een maandelijkse activiteit. Daar staat tegenover dat de groep met een lagere frequentie kleiner was: 45 procent deed soms vrijwilligerswerk en 17 procent éénmalig. 

Dat valt ook af te lezen in onderstaande grafiek, waarbij de mensen zijn samengevoegd die voor ten minste één organisatie of vereniging wekelijks of maandelijks een activiteit doen, tegenover de mensen die zich in alle gevallen soms of éénmalig hebben ingezet. Daaruit komt naar voren dat in 2024 60 procent wekelijks of maandelijks voor minstens één organisatie vrijwilligerswerk deed. Dit is vergelijkbaar met de verdeling in 2023, maar betekent wel een verschuiving ten opzichte van 2022, toen nog 65 procent regelmatig actief was (zie figuur 2.2.1). 

2.2.1 Vrijwiligerswerk: incidenteel of regelmatig?
 Regelmatig (% vrijwilligers)Incidenteel (% vrijwilligers)
202460,339,7
202359,540,5
202265,434,6

In figuur 2.2.2 is het aandeel dat regelmatig (wekelijks of maandelijks) of incidenteel (af en toe of eenmalig) vrijwilligerswerk doet voor de 13 soorten organisaties weergegeven. Bij 5 van de 13 soorten vrijwilligerswerk geeft meer dan de helft van de vrijwilligers aan het vrijwilligerswerk regelmatig te doen. Dit geldt vooral voor vrijwilligerswerk in de verzorging of gezondheidszorg, waarbij 47 procent het vrijwilligerswerk wekelijks en 16 procent maandelijks doet. Ook voor sportverenigingen, levensbeschouwelijke organisaties, culturele verenigingen en voor andere organisaties doen mensen vaker regelmatig dan incidenteel vrijwilligerswerk. Voor buurt- of wijkverenigingen, school, milieu-, natuur- of dierenbescherming, sociale hulpverlening, vluchtelingenwerk en arbeids- of politieke organisaties is de inzet vaker incidenteel dan regelmatig. Voor hobby- en gezelligheidsverenigingen en jeugd- of buurthuiswerk is er nauwelijks verschil tussen het aandeel regelmatige en incidentele vrijwilligers. 

In vergelijking met 2022 zijn mensen in 2023 en 2024 voor bijna alle soorten verenigingen of organisaties minder vaak regelmatig vrijwilligerswerk gaan doen. Dit geldt het sterkst voor arbeids- of politieke organisaties, de verzorging of gezondheidszorg en voor de buurt. Voor school en jeugd- of buurthuiswerk zijn mensen juist vaker regelmatig vrijwilligerswerk gaan doen in 2023 en 2024. 

2.2.2 Frequentie van vrijwilligerswerk, 2024
 Wekelijks (% vrijwilligers)Maandelijks (% vrijwilligers)Af en toe (% vrijwilligers)Eenmalig (% vrijwilligers)
Verzorging of gezondheidszorg46,816,325,911,1
Sportvereniging34,2193511,8
Jeugd- of buurthuiswerk30,618,638,312,5
Hobby- of gezelligheidsvereniging29,619,437,113,9
Culturele vereniging28,523,333,115,1
Sociale hulpverlening28,514,634,722,3
Vluchtelingenwerk, mensenrechten26,318,632,123,1
Levensbeschouwelijke organisatie25,227,835,711,3
Arbeids- of politieke organisatie23,624,535,916
Milieu, natuur of dierenbescherming21,614,840,223,5
School17,817,645,119,5
Buurt16,416,848,218,6
Andere organisatie37,124,225,513,1

In 2024 besteedden vrijwilligers gemiddeld 4,4 uur per week aan vrijwilligerswerk. De grootste groep vrijwilligers, 41 procent, geeft daarbij aan minder dan één uur per week vrijwilligerswerk te doen. Dit zijn vooral mensen die een paar uur per jaar actief zijn als vrijwilliger. Verder is 21 procent van de vrijwilligers 1 tot 3 uur per week actief, 22 procent 3 tot 8 uur, 12 procent 8 tot 20 uur en 4 procent 20 uur of meer. De meeste uren per week worden besteed aan verzorging of gezondheidszorg, gevolgd door vrijwilligerswerk voor hobbyverenigingen en de restgroep van ‘andere organisaties’. De minste uren worden verricht voor buurt- of wijkverenigingen en voor scholen. 

De vergelijking met 2022 leert dat destijds vrijwilligers meer uren actief waren: gemiddeld 4,8 uur per week. In 2022 waren dus aanmerkelijk minder mensen vrijwilliger, maar de vrijwilligers spendeerden daar wel meer tijd aan. Dat spoort met de verschuiving naar meer incidenteel vrijwilligerswerk en is ook af te lezen uit onderstaande figuur. De groep die minstens 1 uur per week actief is, was in 2023 en 2024 met 59 procent iets kleiner dan in 2022 toen nog 61 procent minimaal 1 uur vrijwilligerswerk deed. Daar staat een iets grotere groep met minder dan 1 uur in 2023 en 2024 (41 procent) dan in 2022 (39 procent) tegenover. Deze verschuiving naar meer sporadische werkzaamheden is overigens al langer zichtbaar: in de periode 2017 tot en met 2021 was 32 tot 37 procent minder dan 1 uur actief. 

2.2.3 Uren per week besteed aan vrijwilligerswerk
 Minder dan 1 uur (% vrijwilligers)1 tot 3 uur (% vrijwilligers)3 tot 8 uur (% vrijwilligers)8 tot 20 uur (% vrijwilligers)20 uur of meer (% vrijwilligers)
202441,320,821,911,84,2
202341,720,921,711,04,7
202238,622,122,612,24,5

Voor bijna alle soorten organisaties of verenigingen zijn mensen vaker minder dan 1 uur per week aan vrijwilligerswerk gaan besteden ten opzichte van 2022. Dit geldt het sterkst voor arbeids- of politieke organisaties, de verzorging of gezondheidszorg en voor de buurt. Voor scholen besteden mensen juist vaker ten minste 1 uur per week.

2.3 Duur vrijwilligerswerk en toekomstplannen 

De duur van het vrijwilligerswerk verschilt naar het soort organisatie waarvoor activiteiten worden gedaan. Het kortst durend zijn de activiteiten voor vluchtelingenwerk: een kleine meerderheid van 54 procent is daar een jaar of langer voor actief. Dat loopt op naar 72 procent bij de levensbeschouwelijke organisaties, en 73 procent bij ‘andere organisaties’. Dat is vergelijkbaar met 2023. 

2.3.1 Duur vrijwilligerswerk naar organisatie, 2024
 Meer dan een jaar (% vrijwilligers)Minder dan een jaar (% vrijwilligers)Minder dan een half jaar (% vrijwilligers)Minder dan een maand (% vrijwilligers)
Andere organisatie73,510,37,29,0
Levensbeschouwelijke organisatie72,310,04,912,8
Sportvereniging70,612,27,010,2
Arbeids- of politieke organisatie70,012,110,57,4
Culturele vereniging64,210,56,518,7
Jeugd- of buurthuiswerk63,810,28,817,2
Verzorging of gezondheidszorg62,113,810,713,4
Buurt61,610,89,817,8
Hobby- of gezelligheidsvereniging60,512,88,817,8
Milieu, natuur of dierenbescherming59,413,89,217,6
Sociale hulpverlening55,015,07,123,0
Vluchtelingenwerk, mensenrechten54,018,211,916,0
School51,216,49,822,7

Er is ook gevraagd of men van plan was om het vrijwilligerswerk voor de organisatie over een jaar nog steeds te doen. In 2024 gaf 69 procent aan dat van plan te zijn. 

De belangstelling om als vrijwilliger ook op langere termijn actief te zijn, varieert per soort organisatie. Is dat een levensbeschouwelijke organisatie of ‘andere organisatie’, dan zegt 70 procent zich ook het volgend jaar hiervoor te willen inzetten. Dat neemt af naar 51 procent bij de sociale hulpverlening en iets minder dan de helft bij vluchtelingenwerk. Bij sociale hulpverlening (18 procent) en vluchtelingenwerk (14 procent) wordt ook het vaakst aangegeven dat men niet van plan is om het vrijwilligerswerk volgend jaar nog steeds te doen. Bij vluchtelingenwerk (18 procent) wordt het vaakst aangegeven al gestopt te zijn. Vrijwilligers bij milieu-, natuur- of dierenbeschermingsorganisaties geven het vaakst aan dat zij niet weten of ze dit vrijwilligerswerk volgend jaar nog doen (27 procent). 

2.3.2 Van plan om vrijwilligerswerk over een jaar nog te doen, 2024
 Ja (% vrijwilligers)Nee (% vrijwilligers)Al gestopt (% vrijwilligers)Weet het niet (% vrijwilligers)
Levensbeschouwelijke organisatie70,55,67,016,9
Andere organisatie70,58,07,713,8
Arbeids- of politieke organisatie65,010,810,313,9
Sportvereniging64,97,710,816,6
Culturele vereniging63,910,79,316,0
Jeugd- of buurthuiswerk61,59,010,618,9
Buurt58,79,88,523,0
Milieu, natuur of dierenbescherming56,27,09,827,0
School56,011,911,620,5
Verzorging of gezondheidszorg54,87,612,625,0
Hobby- of gezelligheidsvereniging54,712,510,822,0
Sociale hulpverlening50,917,911,519,7
Vluchtelingenwerk, mensenrechten46,814,317,821,1

2.4 Verschillen in vrijwilligerswerk tussen bevolkingsgroepen

Leeftijd en geslacht

Het vrijwilligerswerk varieert tussen de leeftijdsgroepen. In 2024 deden 65- tot 75-jarigen (53 procent) en 35- tot 55-jarigen (52 procent) het vaakst vrijwilligerswerk, gevolgd door jongeren tussen 15 en 25 jaar. Personen tussen 25 en 35 jaar (43 procent) en van 75 jaar of ouder (46 procent) zetten zich het minst vaak in als vrijwilliger. Ten opzichte van 2023 en 2022 zijn de verschillen tussen leeftijdsgroepen kleiner geworden. Vooral jongeren van 15 tot 25 jaar zijn vaker vrijwilligerswerk gaan doen. 

2.4.1 Vrijwilligerswerk naar leeftijd
 2024 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden)2023 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden)2022 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden)
15 tot 25 jaar51,146,441,0
25 tot 35 jaar43,241,034,2
35 tot 45 jaar52,156,144,6
45 tot 55 jaar51,653,144,6
55 tot 64 jaar49,246,340,1
65 tot 75 jaar52,954,648,4
75 jaar of ouder46,443,034,5

Ook het soort vrijwilligerswerk waarvoor mensen actief zijn, verschilt per leeftijdsgroep. Zo zijn de 35- tot 45-jarigen, met vaak schoolgaande kinderen, vooral actief voor een school (25 procent). De 65- tot 75-jarigen zetten zich relatief vaak in voor organisaties op het gebied van verzorging of gezondheid (15 procent) en cultuur (11 procent). De 45- tot 55-jarigen (22 procent) en 15- tot 25- jarigen (21 procent) doen het vaakst vrijwilligerswerk bij een sportvereniging (tabellenbijlage B.1). Gemiddeld besteden 65-plussers die vrijwilligerswerk doen daar meer uren per week aan dan mensen jonger dan 65 jaar. De 25- tot 35-jarigen spenderen er 3,0 uur aan en dat loopt op naar 5,8 uur bij de 75-plussers en 6,9 uur bij de 65- tot 75-jarigen (zie tabellenbijlage B.2). 

Mannen en vrouwen hebben zich in 2024 even vaak ingezet als vrijwilliger. Wel zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen naar het soort vrijwilligerswerk. Zo zijn vrouwen vaker dan mannen actief op school of in de zorg. Mannelijke vrijwilligers zijn daarentegen actiever op het gebied van sport. Mannen en vrouwen verschillen niet in het gemiddelde aantal uren per week dat ze vrijwilligerswerk doen (zie tabellenbijlage B.1 en B.2).

Van alle vrijwilligers doet 60 procent dat regelmatig (wekelijks of maandelijks) en 40 procent incidenteel (soms of eenmalig). Bij de 55-plussers is de inzet als vrijwilliger vaker regelmatig van aard dan van de 55-minners. Naar specifieke leeftijdsgroep varieert dit van 49 procent bij 15 tot 25 jaar, tot 77 procent bij 65 tot 75 jaar (zie figuur 2.4.2). Wel is in 2024 ten opzichte van 2023 een groter deel van de vrijwilligers van 15 tot 35 jaar regelmatig actief. Mannen en vrouwen verschillen niet in de frequentie van hun vrijwilligerswerk.

2.4.2 Regelmatig vrijwilligerswerk doen naar leeftijd, 2024
 Regelmatig (% vrijwilligers)Incidenteel (% vrijwilligers)
15 tot 25 jaar49,350,7
25 tot 35 jaar53,446,6
35 tot 45 jaar53,446,6
45 tot 55 jaar58,241,8
55 tot 64 jaar65,734,3
65 tot 75 jaar76,823,2
75 jaar of ouder68,731,3

Jongeren van 15 tot 25 jaar zijn minder vaak van plan om met het vrijwilligerswerk door te gaan dan de andere leeftijdsgroepen: de helft is daartoe bereid. Ten opzichte van 2023 betekent dit wel een stijging. De bereidheid is het sterkst gegroeid bij de groep van 65 tot 75 jaar: 80 procent is van plan om het vrijwilligerswerk te continueren (zie figuur 2.4.3). In 2023 was dat nog 73 procent. Mannen en vrouwen verschillen niet in hun toekomstplannen (zie tabellenbijlage B.2). 

2.4.3 Van plan om volgend jaar dit vrijwilligerswerk nog te doen
 2024 (% vrijwilligers)2023 (% vrijwilligers)2022 (% vrijwilligers)
15 tot 25 jaar50,446,551,7
25 tot 35 jaar68,965,365,5
35 tot 45 jaar73,171,073,8
45 tot 55 jaar73,673,375,7
55 tot 64 jaar72,473,277,1
65 tot 75 jaar79,973,381,7
75 jaar of ouder66,070,168,4

Onderwijs en inkomen

Onderwijs en inkomen zijn onderscheidend voor het vrijwilligerswerk. Hbo’ers en universitair geschoolden zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een (v)mbo-niveau of daarmee vergelijkbaar. Waar van de hbo’ers of universitair geschoolden 56 procent actief is als vrijwilliger, is dat bij mensen met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar niveau 42 procent. In 2023 waren deze percentages vergelijkbaar, maar de verschillen zijn wel kleiner geworden dan in 2022.  De groepen met een (v)mbo-niveau besteden gemiddeld wel meer uren per week aan vrijwilligerswerk (respectievelijk 4,8 en 4,7 uur) dan hbo’ers en universitair geschoolden (3,6 uur) (zie tabellenbijlage B.2). 

Ook het soort vrijwilligerswerk verschilt tussen de onderwijsniveaus. Zo zijn mensen met een (v)mbo- niveau iets vaker actief als vrijwilliger voor de zorg. Mensen met een hbo- of wo-diploma zetten zich vaker in voor een school, een sportvereniging, culturele vereniging, arbeids- of politieke organisaties, natuurbehoud, vluchtelingenwerk en voor de buurt (zie tabellenbijlage B.1). 

2.4.4 Vrijwilligerswerk naar onderwijsniveau
 2024 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden)2023 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden)2022 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden)
Basisonderwijs, vmbo, avo onderbouw, mbo 141,839,831,2
Mbo 2,3,4, havo, vwo49,249,140,1
Hbo-, wo-bachelor, master, doctor56,456,851,9

Van de vrijwilligers met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar zegt 57 procent dit regelmatig te doen, terwijl dit bij hbo’ers en universitair geschoolde vrijwilligers 62 procent is. Hbo’ers en universitair geschoolden zijn daarnaast ook vaker van plan om door te gaan met het vrijwilligerswerk dan mensen met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar (76 procent versus 58 procent) (zie tabellenbijlage B.2). 

De inzet als vrijwilliger is groter naarmate het besteedbaar huishoudensinkomen hoger is. Van de groep die het minst te besteden heeft (de laagste inkomenskwartielgroep), doet 40 procent vrijwilligerswerk. Dat loopt op naar 55 procent bij de hoogste inkomenskwartielgroep. Het verschil ligt voornamelijk op het gebied van sport, oplopend van 9 procent bij laagste inkomensgroep naar 20 procent bij de hoogste inkomensgroep. Tegenover de grotere deelname onder de groepen die meer te besteden hebben, staat echter een lager aantal uren dat ze als vrijwilliger actief zijn. Van de groep die het minst te besteden heeft, is gemiddeld 5,6 uur actief, en dat loopt af naar 3,8 uur bij de groep met het hoogste inkomen (zie tabellenbijlage B.1 en B.2). 

Voor inkomensgroepen zijn de verschillen in het aandeel dat regelmatig vrijwilligerswerk doet minder groot. Wel zijn de hogere inkomensgroepen vaker van plan om het vrijwilligerswerk over een jaar nog steeds te doen (74 procent versus 60 procent) (zie tabellenbijlage B.2).

2.4.5 Vrijwilligerswerk naar inkomensgroepen
 2024 (% tenminste 1 keer afgelopen 12 maanden)2023 (% tenminste 1 keer afgelopen 12 maanden)2022 (% tenminste 1 keer afgelopen 12 maanden)
Eerste (laagste) kwartiel40,541,434,3
Tweede kwartiel45,745,237,8
Derde kwartiel52,651,643,2
Vierde (hoogste) kwartiel55,054,046,7

Werk en uitkering

Of mensen betaald werk hebben, studeren, gepensioneerd zijn, afhankelijk zijn van een uitkering, of geen inkomen hebben, is ook gerelateerd aan de vrijwillige inzet. Om de verschillen tussen sociaaleconomische groepen goed in beeld te kunnen brengen zijn de verslagjaren 2023 en 2024 samengevoegd. Zelfstandigen (met en zonder personeel, waaronder ook directeuren-grootaandeelhouders, freelancers en meewerkende gezinsleden in een familiebedrijf) hebben met 56 procent het vaakst in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk gedaan, gevolgd door gepensioneerden en studenten. Gepensioneerden en zelfstandigen deden met 37 procent het vaakst vrijwilligerswerk in een periode van vier weken. De laagste deelname is te zien bij de studenten. Dit heeft met name te maken met hun (lagere) leeftijd en hun (op dat moment) hoogst behaalde onderwijsniveau. Als daarmee in de analyses rekening wordt gehouden, dan vervalt het verschil tussen studenten en andere groepen.

Ook het aantal uren dat men als vrijwilliger actief is, varieert naar sociaaleconomische categorie. Mensen met een sociale uitkering en gepensioneerden besteden aanzienlijk meer tijd aan vrijwilligerswerk (respectievelijk 6,7 en 6,4 uur per week) dan werknemers (3,2 uur) en zelfstandigen (3,3 uur) (zie tabellenbijlage B.2). 

2.4.6 Vrijwilligerswerk naar sociaaleconomische positie, 2023/2024
 Vrijwilligerswerk gedaan in de afgelopen 12 maanden (%)Vrijwilligerswerk gedaan in de afgelopen 4 weken (%)
Zelfstandig56,136,9
Gepensioneerd50,237,3
Student50,024,3
Werknemer48,628,9
Zonder inkomen47,629,1
Sociale uitkering42,829,0

Vooral studenten en zelfstandigen zijn actief voor een sportvereniging, terwijl mensen zonder inkomen (voornamelijk gehuwde vrouwen zonder betaald werk) zich vaker inzetten voor school of een levensbeschouwelijke organisatie. Gepensioneerden zijn het meest actief in de zorg, in de buurt, en bij hobby- of gezelligheids- of culturele verenigingen. Ook geven ze vaak aan zich in te zetten voor ‘andere organisaties’ (zie tabellenbijlage B.1).

Gepensioneerden doen het vaakst regelmatig (wekelijks of maandelijks) vrijwilligerswerk (75 procent), gevolgd door mensen met een sociale uitkering (66 procent) en zelfstandigen (63 procent). Bij studenten daarentegen is het vrijwilligerswerk het vaakst incidenteel (af en toe of eenmalig) (53 procent) van aard. 

2.4.7 Vrijwilligerswerk: incidenteel of regelmatig? 2023/2024
 Regelmatig (% vrijwilligers)Incidenteel (% vrijwilligers)
Gepensioneerd74,925,1
Sociale uitkering65,934,1
Zelfstandig63,536,5
Zonder inkomen60,339,7
Werknemer55,344,7
Student47,352,7

Er is ook een sterke variatie in de toekomstplannen van de vrijwilligers (tabellenbijlage B.2). Personen zonder inkomen denken het vaakst het vrijwilligerswerk over een jaar nog te doen (76 procent) gevolgd door zelfstandigen (74 procent). Minder vaak denken studenten dit het volgende jaar nog te continueren (48 procent), gevolgd door mensen met een sociale uitkering (61 procent). 

Herkomst en religie

Ook herkomst is onderscheidend: 53 procent van de 15-plussers met een Nederlandse herkomst is vrijwilliger, bij degenen die geboren zijn in het buitenland (migranten) is dat 39 procent en bij mensen geboren in Nederland met minimaal 1 ouder geboren in het buitenland (tweede generatie) is dat 40 procent (tabellenbijlage B.1). Deze verschillen houden deels verband – maar niet volledig –  met een andere samenstelling qua leeftijd, onderwijsniveau en inkomen van deze bevolkingsgroepen. Verder doen migranten vaker vrijwilligerswerk voor een levensbeschouwelijke organisatie dan personen met een Nederlandse herkomst en de tweede generatie. 

Vrijwilligers met een Nederlandse herkomst doen het vrijwilligerswerk het vaakst regelmatig (63 procent), tegenover 52 procent van de vrijwilligers die in Nederland zijn geboren maar met minstens 1 ouder geboren in het buitenland en 50 procent van de vrijwilligers geboren in het buitenland. Ook met betrekking tot toekomstplannen zijn er verschillen zichtbaar. Zo geeft 71 procent van de vrijwilligers met een Nederlandse herkomst te kennen dit over een jaar nog steeds te willen doen, tegenover 60 procent van de vrijwilligers die zijn geboren in het buitenland. Met de tweede generatie is er geen verschil (zie tabellenbijlage B.2). 

Migranten besteden vaker minder dan 1 uur per week aan vrijwilligerswerk dan de tweede generatie, die dit juist vaker minstens 3 uur per week doen. Gemiddeld is er echter nauwelijks verschil in de tijd dat een vrijwilliger spendeert: 4,1 uur per week door migranten en 4,4 uur door beide andere herkomstgroepen (zie tabellenbijlage B.2).

Personen die zichzelf rekenen tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn met 54 procent ook vaker actief als vrijwilliger dan mensen die niet behoren tot een religieuze groep (47 procent). Mensen die wel behoren tot een religie doen vaker vrijwilligerswerk voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie (19 procent) maar ook zetten zij zich vaker in voor andere organisaties, zoals verzorging of gezondheidszorg, hobby- of gezelligheidsvereniging en voor de buurtorganisaties dan mensen zonder religie. Andersom zetten mensen zonder religie zich vaker in als vrijwilliger voor een sportvereniging. Vrijwilligers die behoren bij een religieuze groep besteden gemiddeld een uur meer aan hun vrijwilligerswerk dan mensen die zich niet rekenen tot een religie of een levensbeschouwelijke groep (zie tabellenbijlage B.2).

Mensen die behoren bij een religie doen het vrijwilligerswerk iets vaker regelmatig dan mensen zonder religie (64 procent versus 58 procent). In toekomstplannen verschillen zij niet van elkaar. 

Stedelijkheid en regionale verschillen

In zeer sterk stedelijke gebieden geeft 44 procent van de mensen aan vrijwilliger te zijn in 2024, tegen 59 procent in niet-stedelijke gebieden. Deze verbanden kunnen slechts deels verklaard worden door de andere bevolkingssamenstelling in deze gebieden (in sterker verstedelijkte gebieden wonen over het algemeen meer jongeren en mensen met een niet-Nederlandse herkomst). Dit verschil is te zien in vrijwel alle soorten organisaties waar mensen vrijwilligerswerk kunnen doen. Bij vrijwilligerswerk voor de buurt is het verschil het grootst: in zeer sterk stedelijke gebieden zegt 8 procent van de mensen iets voor de buurt te doen, in niet-stedelijke gebieden is dit 18 procent. Ook het verschil bij sportverenigingen is relatief groot: dit varieert van 12 procent vrijwilligers in zeer sterk stedelijke gebieden tot 20 procent vrijwilligers in de niet-stedelijke gebieden (zie tabellenbijlage B.1). 

Hoewel mensen in niet-stedelijke gebieden meer uur besteden dan mensen in zeer sterk stedelijke gebieden, zijn hier de verschillen minder groot. Ook de verschillen in de mate waarin regelmatig vrijwilligerswerk wordt gedaan en of iemand van plan is om volgend jaar door te gaan met het vrijwilligerswerk zijn grotendeels te verklaren door een andere bevolkingssamenstelling in stedelijke en minder stedelijke gebieden (zie tabellenbijlage B.2). 

2.4.8 Vrijwilligers naar stedelijkheid, 2024
Stedelijkheid van de woonomgevingLaatste 12 maanden (% mensen van 15 jaar of ouder)Laatste 4 weken (% mensen van 15 jaar of ouder)
Zeer sterk stedelijk44,325,7
Sterk stedelijk47,329,3
Matig stedelijk52,632,5
Weinig stedelijk53,436,4
Niet stedelijk59,240,7

Er zijn ook regionale verschillen. Om deze in beeld te kunnen brengen zijn de verslagjaren 2023 en 2024 samengevoegd. In de provincie Friesland wordt met 55 procent gemiddeld het meest vrijwilligerswerk gedaan, gevolgd door de provincie Drenthe (54 procent).  In de provincies Noord-Holland (45 procent) en Limburg (46 procent) zijn minder vrijwilligers te vinden. Deze verbanden worden slechts deels verklaard door de bevolkingssamenstelling van deze gebieden. Verder uitsplitsen naar regio is, vanwege de kleine aantallen, niet voor alle regio’s mogelijk in deze periode. Gemiddeld waren over de gehele periode 2012-2024 de minste vrijwilligers te vinden in Zuid-Limburg, Groot-Rijnmond, Groot-Amsterdam en de regio Den Haag. In Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Friesland, Zuidwest-Friesland, Achterhoek en Noord-Overijssel zijn juist relatief veel vrijwilligers actief (zie ook: CBS, 2024; Schmeets, 2023). 

2.4.9 Vrijwilligerswerk naar provincie, 2023/2024
ProvincieCode
Groningen48,6
Friesland55,2
Drenthe54,2
Overijssel53,6
Flevoland47,7
Gelderland52,8
Utrecht49,5
Noord-Holland45,3
Zuid-Holland47,1
Zeeland49,5
Noord-Brabant50,3
Limburg45,8

2.5 Vrijwilligerswerk en welzijn

In overeenstemming met eerdere bevindingen (Schmeets en Arends, 2017), is vrijwilligerswerk gerelateerd aan het welzijn van mensen. In 2024 gaf 90 procent van de vrijwilligers aan gelukkig te zijn, tegenover 84 procent van de mensen die geen vrijwilligerswerk doen. Dit verband blijft bestaan als rekening wordt gehouden met verschillen tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers op andere kenmerken die een rol spelen bij geluk, zoals inkomen, onderwijsniveau, leeftijd en sociaaleconomische positie. De vrijwilligers zijn ook meer tevreden met hun leven: 88 procent van de vrijwilligers zei tevreden te zijn met het leven, tegenover 83 procent van de mensen die geen vrijwilligerswerk deden. Ook dit verschil blijft bestaan na rekening te hebben gehouden met de verschillen tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers op achtergrondkenmerken zoals leeftijd en onderwijsniveau. 

3. Aanvullend deel van het onderzoek in 2024

3.1 Flexibiliteit van de vrijwilligerswerkorganisatie 

Het voornaamste doel van de aanvullende vragen over vrijwilligerswerk in 2024 was om meer informatie te krijgen over de flexibiliteit en sociale veiligheid van de vrijwilligerswerkorganisaties en over sociale initiatieven die mensen kunnen doen buiten verenigingen of organisaties om (zie Technische toelichting voor de vraagformuleringen). 

De meeste vrijwilligers vinden hun organisatie flexibel of heel flexibel (49 procent) en slechts een kleine groep (5 procent) geeft aan dat hun organisatie niet zo of helemaal niet flexibel is (zie grafiek 3.1.1). De rest neemt een neutrale positie in (16 procent), geeft aan dat flexibiliteit niet nodig is voor het vrijwilligerswerk dat ze doen (15 procent), weigert te antwoorden of weet het niet (15 procent). Er zijn naar leeftijd en tussen mannen en vrouwen geen grote verschillen in hoe flexibel de organisatie wordt ervaren. Wel zeggen 65-plussers iets vaker dat dit voor hun organisatie niet nodig is.

3.1.1 Flexibiliteit van de vrijwilligersorganisatie, 2024
Flexibiliteit2024 (% vrijwilligers)
Heel flexibel16,8
Flexibel32,2
Neutraal15,7
Niet zo flexibel4,0
Helemaal niet flexibel1,2
Dat is voor mjin vrijwillgerswerk niet nodig15,1
Weigert antwoord of weet het niet15,0

3.2 Sociale veiligheid op de vrijwilligerswerk organisatie

Van de vrijwilligers heeft 8 procent weleens een sociaal onveilige situatie meegemaakt tijdens het vrijwilligerswerk, 90 procent heeft dit niet ervaren, en 2 procent wilde dit liever niet zeggen. De leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar heeft het vaakst te maken gehad met onveilige situaties (12 procent). Personen van 75 jaar of ouder hebben hier het minst vaak mee te maken gehad (4 procent). Tussen mannen en vrouwen zijn er geen verschillen in de mate waarin zij geconfronteerd werden met sociaal onveilige situaties en er zijn ook geen verschillen naar herkomst of stedelijkheid. 

3.2.1. Sociaal onveilige situatie tijdens vrijwilligerswerk meegemaakt, 2024
 2024 (% vrijwilligers)
15 tot 25 jaar9,1
25 tot 35 jaar11,9
35 tot 45 jaar7,6
45 tot 55 jaar8,3
55 tot 65 jaar7,6
65 tot 75 jaar5,1
75 jaar of ouder3,9

Het vaakst heeft een onveilige situatie betrekking op verbale of lichamelijke agressie (52 procent), gevolgd door ‘iemand durfde zich niet uit te spreken of kon zichzelf niet zijn” (31 procent) en ‘pesten of uitsluiten’ (28 procent) (zie figuur 3.2.2). Andere onveilige situaties die worden genoemd, hebben te maken met machtsverhoudingen, conflicten en overlast door jongeren of drugs- en alcoholmisbruikers. 

3.2.2 Sociaal onveilige situaties tijdens het vrijwilligerswerk, 2024
Sociaal onveilige situaties2024 (% vrijwilligers onveilige situatie meegemaakt)
Verbale of lichamelijk agressie, zoals beledigen of kleineren, slaan of bedreigen52,0
Iemand durfde zich niet uit te spreken of kon zichzelf niet zijn31,0
Pesten of uitsluiten28,3
Discriminatie of discriminerende opmerkingen20,9
Ongewenst seksueel gedrag of opmerkingen17,0
Chantage of intimidatie15,7
Iets anders7,1
Financieel misbruik 4,9
Wil ik liever niet zeggen 2,9

Van de vrijwilligers rapporteerde 44 procent dat er een vertrouwenspersoon aanwezig is bij de organisatie of vereniging waarvoor zij vrijwilligerswerk doen, 14 procent zegt dat er geen vertrouwenspersoon aanwezig is, 24 procent weet dat niet en voor 18 procent is het niet van toepassing voor hun vrijwilligerswerk. Jongeren van 15 tot 25 jaar geven vaker aan dat er een vertrouwenspersoon aanwezig is dan ouderen. Daarentegen zegt 34 procent van de oudere vrijwilligers dat dit niet van toepassing is voor hun vrijwilligerswerk. Of dit te maken heeft met de aard het vrijwilligerswerk – ouderen doen bijvoorbeeld vaker vrijwilligerswerk voor hobby- of gezelligheidsverenigingen – kon niet worden nagegaan omdat de vragen in het aanvullende vragenblok niet voor elke vrijwilligerswerkorganisatie apart worden gesteld.

3.3. Sociale initiatieven 

Naast vrijwilligerswerk voor verenigingen of andere organisaties, zetten mensen zich ook vrijwillig en onbetaald in voor informele initiatieven, ook wel een burgercollectief of inwonersinitiatief genoemd. Dit zijn initiatieven met een maatschappelijk doel, zonder hulp van de overheid of een organisatie maar die wel in groepsverband plaatsvinden. Denk aan initiatieven in buurt, wijk, dorp of regio waar mensen samen een maatschappelijk probleem aanpakken, zoals het samen opruimen van afval in de buurt of het oprichten van een broodfonds. 

In een periode van een jaar heeft 7 procent van de 15-plussers aan een dergelijk initiatief deelgenomen. In het coronajaar 2021 was dit nog 3 procent (Arends & Tummers, 2022). Er zijn geen verschillen gevonden naar achtergrondkenmerken. Wel geven mensen die de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk hebben gedaan voor een andere organisatie of vereniging vaker aan dat zij ook hebben meegedaan met een informeel initiatief (10 procent) ten opzichte van personen die dit niet hebben gedaan (4 procent). Gemiddeld besteden personen die zich inzetten voor informele initiatieven 2,1 uur per week aan deze activiteiten. Hierin zijn geen verschillen gevonden naar achtergrondkenmerken of het wel of niet doen van ander vrijwilligerswerk. 

Als deze activiteiten bestaan uit het geven van hulp aan andere mensen buiten het eigen huishouden, zoals aan zieken, buren, familie, vrienden en bekenden, zonder dat daar een gezamenlijk georganiseerd initiatief vanuit de samenleving aan vooraf gaat, dan betreft het zogenoemde informele hulp. In 2024 heeft 36 procent dergelijke informele hulp in een periode van vier weken gegeven. De groep die ongeorganiseerde informele hulp geeft, is twee keer zo vaak betrokken bij de onbetaalde werkzaamheden die voortvloeien uit de sociale initiatieven dan mensen die geen informele hulp geven. Een kanttekening bij deze relatie is dat het voor een deel van de respondenten lastig kan zijn om een onderscheid te maken tussen ondersteuning van anderen die wel of niet voortgekomen zijn uit een maatschappelijk initiatief. Dit blijkt ook uit de antwoorden op de open vraag (zie kader).  

4. Samenvatting en conclusie

4.1 Vrijwilligerswerk: het reguliere onderzoeksdeel 

Het vrijwilligerswerk vormt een belangrijk onderdeel van het sociaal kapitaal (Van Beuningen & Schmeets, 2013), dat zorgt voor een goed functionerende samenleving. In 2024 gaf de helft van de bevolking van 15 jaar of ouder aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. Dit is ongeveer gelijk aan 2023 en weer terug op het niveau van voor 2017. Tussen 2012 en 2016 was dat gemiddeld 49 procent en in de periode 2017 tot 2019 gemiddeld 48 procent. In de coronajaren 2020 tot en met 2022 deed gemiddeld 41 procent vrijwilligerswerk.

In 2024 gaf 31 procent aan zich in de vier weken voorafgaand aan het interview ingezet te hebben als vrijwilliger. Ook dat betekende een fors herstel na de Covid-19 pandemie en duidt op veerkracht in de samenleving. Bovendien behoort Nederland, samen met enkele Scandinavische landen, bij de landen met de meeste vrijwilligers (Schmeets et al., 2016). Net als in voorgaande jaren zetten de meeste vrijwilligers zich in bij sportverenigingen, gevolgd door scholen, buurt- en hobbyverenigingen, verzorging of gezondheidszorg, levensbeschouwelijke organisaties en jeugd- of buurthuiswerk. 

Hoewel het aandeel vrijwilligers na de coronajaren weer is toegenomen, zijn wel minder mensen het vrijwilligerswerk regelmatig gaan doen, en juist meer mensen incidenteel. Dit was in 2023 ook al het geval. In 2024 deed 40 procent van de vrijwilligers dit incidenteel en 60 procent regelmatig. Gemiddeld besteden vrijwilligers 4,4 uur per week aan vrijwilligerswerk, waarvan de meeste uren aan (gezondheids-)zorg. Het gemiddelde aantal uren vrijwilligerswerk is ten opzichte van 2022 met 0,4 uur gedaald. Dit betekent dat hoewel het aandeel vrijwilligers in 2024 is toegenomen, de tijd die vrijwilligers actief zijn wel is afgenomen. 

Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen. In 2024 deden mensen tussen 65 en 75 jaar en tussen 35 en 45 jaar het vaakst vrijwilligerswerk. Jongvolwassenen tussen 25 en 35 jaar en personen van 75 jaar of ouder doen het minst vaak vrijwilligerswerk. Vrouwen en mannen doen even vaak vrijwilligerswerk. Wel verschillen mannen en vrouwen in het soort organisatie waarvoor ze het vrijwilligerswerk doen: vrouwen zijn bijvoorbeeld bijna twee keer zo vaak als mannen actief in de verzorging of gezondheidszorg, terwijl mannen actiever zijn op het gebied van sport. Ook doet de sociaaleconomisch positie ertoe. Zo zijn vooral vrijwilligers te vinden onder de zelfstandigen, gevolgd door gepensioneerden, studenten en werknemers. Mensen met een sociale uitkering doen het minst vaak vrijwilligerswerk. Ook neemt het aandeel vrijwilligers toe met het onderwijsniveau en de hoogte van het besteedbaar inkomen.

Blijkbaar zijn hulpbronnen in de vorm van kennis, geld en tijd van belang om als vrijwilliger actief te zijn. Een theorie die ingaat op de effecten van dergelijke hulpbronnen op de deelname aan de samenleving is de Resource Theory (Brady et al., 1995). Deze theorie stelt dat meer hulpbronnen de mogelijkheden van individuen vergroten om te participeren in sociale structuren en netwerken. Mensen die meer onderwijs hebben gevolgd, hebben meer kennis over de samenleving en meer vaardigheden om daaraan deel te nemen. Financiële middelen zijn relevant om toegang te hebben tot sociale netwerken en deel te nemen aan activiteiten in verenigingen. Beschikbare tijd is vooral van belang voor deelname aan structurele activiteiten, zoals een actieve deelname binnen organisaties, bijvoorbeeld als vrijwilliger voor of als actief lid binnen een sportclub of culturele vereniging. 

Zowel de religieuze betrokkenheid als het herkomstland zijn gerelateerd aan het vrijwilligerswerk. Ook als rekening wordt gehouden met een andere samenstelling qua leeftijd, inkomen en gevolg onderwijs, zijn vooral mensen met een Nederlandse herkomst vaker vrijwilliger dan migranten. Bij verschillen naar herkomstland speelt mogelijk mee dat naarmate migranten langer in Nederland verblijven, de deelname aan vrijwilligerswerk en andere vormen van deelname aan de samenleving toenemen (Schmeets et al., 2021). Ook komt duidelijk de rol van religie naar voren: mensen die zeggen bij een religie te behoren, doen vaker vrijwilligerswerk dan de groep die niet religieus is. 

Er zijn ook regionale verschillen. Zo zijn de inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten vaker vrijwilliger dan degenen in (zeer) sterk stedelijke woongemeenten. Daarnaast zijn er minder vrijwilligers in de provincies Noord-Holland en Limburg. Bovengemiddeld veel vrijwilligers wonen vooral in Friesland en Drenthe. 

Vrijwilligers zijn gelukkiger en meer tevreden met hun eigen leven dan mensen die geen vrijwilligerswerk doen. Dat ondersteunt ander onderzoek over de relatie tussen vrijwilligerswerk en het welzijn. Dat betekent echter niet noodzakelijk dat vrijwilligerswerk ervoor zorgt dat het individuele welzijn toeneemt. Het kan ook dat een persoon die gelukkiger en meer tevreden is, eerder geneigd is om zich als vrijwilliger in te zetten. 

4.2 Vrijwilligerswerk: het aanvullende onderzoeksdeel 

De vragen in het aanvullende deel van de vragenlijst hadden als doel meer inzicht te krijgen in de flexibiliteit en sociale veiligheid binnen vrijwilligerswerkorganisaties, en in informele sociale initiatieven buiten organisaties. De helft van de vrijwilligers ervaart hun organisatie als flexibel of heel flexibel, en 1 op de 20 als niet flexibel. Dat er onveilige situaties zijn tijdens het vrijwilligerswerk, vooral verbale of lichamelijke agressie en problemen met het uiten van zichzelf, zegt 1 op de 12 vrijwilligers. Bij iets minder dan de helft is een vertrouwenspersoon aanwezig. Daarnaast blijkt dat 7 procent van de respondenten deelnam aan informele sociale initiatieven, zoals het opruimen van afval of het helpen van medeburgers. Deze activiteiten worden vaak uitgevoerd in de eigen buurt en niet door traditionele vrijwilligerswerkorganisaties, maar zijn eveneens, net zoals de informele hulp, van belang voor de sociale cohesie in een samenleving. 

Technische toelichting

Data 

Voor dit rapport is gebruikgemaakt van gegevens uit het onderzoek Sociale samenhang en welzijn (SSW) 2012-2024. In dit onderzoek is onder meer gevraagd naar de sociale en maatschappelijke participatie van mensen van 15 jaar of ouder, waaronder het verrichten van vrijwilligerswerk. In totaal zijn in 2012-2024 gegevens beschikbaar van 91 338 personen (2012: 7 949, 2013: 7 384, 2014: 7 627, 2015: 7 614, 2016: 7 467, 2017: 7 654, 2018: 7 853, 2019: 7 652, 2020: 7 836, 2021: 6 690, 2022: 7 941, 2023: 7 671 en 7 557 in 2024).

Vrijwilligerswerk

Er is aan respondenten gevraagd of zij in de twaalf maanden voorafgaand aan de enquête vrijwilligerswerk hebben gedaan voor bepaalde organisaties of verenigingen. Daarbij werden 13 typen organisaties of verenigingen onderscheiden. De vraag luidde als volgt: “De volgende vragen gaan over vrijwilligerswerk doen voor organisaties of verenigingen. Het kan daarbij gaan om bestuurlijk werk, collecteren of andere activiteiten. Heeft u in de afgelopen twaalf maanden, dus sinds <huidige datum - twaalf maanden>, weleens vrijwilligerswerk gedaan voor: 

  1. jeugd- of buurthuiswerk, zoals scouting, jongerencentrum, buurt- of dorpshuis,
  2. school, zoals oudercommissie, bestuur, leesouder of hulp op school,
  3. verzorging of gezondheidszorg, zoals ouderen- of gehandicaptenzorg, kinderopvang of hulp in ziekenhuis of hospice,
  4. een sportvereniging, zoals trainer, kantinedienst, zaalbeheer of bestuur,
  5. kunst of cultuur, zoals een muziek- of toneelvereniging, bibliotheek of museum,
  6. een hobby- of gezelligheidsvereniging,
  7. een religieuze of levensbeschouwelijke groepering, zoals een kerk of moskee,
  8. een politieke partij of actiegroep of voor een vakbond of bedrijfsorganisatie
  9. sociale hulpverlening, voedselbank, rechtshulp of slachtofferhulp,
  10. de wijk of de buurt,
  11. milieu, natuurbehoud of dierenbescherming,
  12. vluchtelingenwerk, mensenrechten of ontwikkelingssamenwerking,
  13. een andere vereniging of organisatie?”

Daarnaast is voor elke organisatie waarvoor vrijwilligerswerk werd gedaan een aantal vervolgvragen gesteld over de frequentie (“Hoe vaak heeft u dit vrijwilligerswerk gedaan in de afgelopen twaalf maanden?”) en over de hoeveelheid tijd die aan vrijwilligerswerk besteed wordt (“Om hoeveel uur vrijwilligerswerk ging het dan?”). Ook is gevraagd of mensen in de afgelopen vier weken vrijwilligerswerk hebben gedaan voor een organisatie (“Heeft u dit vrijwilligerswerk gedaan in de afgelopen vier weken?”), hoe lang mensen dit vrijwilligerswerk doen (“Hoe lang doet of deed u dit vrijwilligerswerk?”) en over de toekomst (“Bent u van plan dit vrijwilligerswerk over een jaar nog te doen?”). 

Aanvullende vragen over vrijwilligerswerk 

Flexibiliteit van de organisatie: Aan respondenten die in 2024 hebben aangegeven in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk te hebben gedaan, is de vraag gesteld: “In hoeverre is de organisatie/zijn de organisaties waar u vrijwilligerswerk doet flexibel en kan het omgaan met veranderingen in de maatschappij?” Hierbij zijn zes antwoorden voorgelegd: 1) Heel flexibel, 2) Flexibel, 3) Neutraal, 4) Niet zo flexibel, 5) Helemaal niet flexibel, 6) Dat is voor mijn vrijwilligerswerk niet nodig. De vraag werd voorafgegaan door de volgende introductie: “De maatschappij verandert continu. Om vrijwilligers te werven en het werk aantrekkelijk te houden, moeten organisaties meebewegen. Denk aan het aanpassen van werkzaamheden en werktijden, de manier van vrijwilligers werven, meer klimaatbewust werken, thuiswerken, online vergaderen.”

Sociale veiligheid: Aan respondenten die in 2024 hebben aangegeven in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk te hebben gedaan, is ook gevraagd naar de sociale veiligheid met de volgende vraag: “Is er bij uw vrijwilligerswerk weleens een sociaal onveilige situatie geweest? Bijv. door grensoverschrijdende opmerkingen, pesten, agressie, discriminatie of andere situaties waarin iemand zich niet durft uit te spreken. Denk hierbij aan eigen ervaringen en aan ervaringen van anderen in uw organisatie.” Hierbij konden mensen antwoorden met 1) Ja, 2) Nee, of 3) Wil ik liever niet zeggen. Indien met ‘Ja’ werd geantwoord, volgde de vraag: “Was er toen sprake van één of meer van de volgende gebeurtenissen?”, met de antwoordopties: 1) Iemand durfde zich niet uit te spreken of kon zichzelf niet zijn, 2) Pesten of uitsluiten, 3) Verbale of lichamelijk agressie, zoals beledigen of kleineren, slaan of bedreigen, 4) Chantage of intimidatie, 5) Ongewenst seksueel gedrag of opmerkingen, 6) Discriminatie of discriminerende opmerkingen, 7) Financieel misbruik, 8) Iets anders, namelijk: …, of 9) Wil ik liever niet zeggen. Respondenten konden meerdere antwoorden kiezen. Er is ook gevraagd of er bij de vrijwilligerswerkorganisatie waar de respondent actief is een vertrouwenspersoon aanwezig is. Dit gebeurde met de volgende vraag: “Is er bij uw vrijwilligerswerk een vertrouwenspersoon waar u terecht kunt?”, met antwoordopties 1) Ja, 2) Nee, 3) Weet ik niet en 4) Niet van toepassing. 

Sociale initiatieven: De vragen hierover werden voorafgegaan door de volgende toelichting: “Naast vrijwilligerswerk voor verenigingen of andere organisaties, zetten mensen zich ook vrijwillig in voor informele initiatieven. Denk aan initiatieven in buurt, wijk, dorp of regio waar mensen samen een maatschappelijk probleem aanpakken met een maatschappelijk doel, zonder hulp van de overheid of organisaties. Bijv. door samen eigen energie op te wekken, zorg te organiseren, afval in de buurt op te ruimen, een verzekeringsfonds (broodfonds) op te zetten, etc.” Aan alle respondenten is vervolgens de vraag gesteld “Heeft u in de afgelopen twaalf maanden weleens vrijwilligerswerk gedaan voor zo’n informeel initiatief?” De antwoordopties waren 1) Ja en 2) Nee. Als ‘Ja’ werd geantwoord werd gevraagd of er een korte omschrijving kon worden gegeven en hoeveel uur daaraan besteed werd: “Kunt u aangeven hoeveel tijd u ongeveer besteed heeft aan dit vrijwilligerswerk in de afgelopen twaalf maanden? U kunt een schatting geven van het gemiddeld aantal uren per week of van het totaal aantal uren per jaar.”

Achtergrondkenmerken 

Informatie over herkomst, het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen (ingedeeld in kwartielgroepen), sociaaleconomische positie en stedelijkheid van de woongemeente is afkomstig uit registers en is aan de enquêtegegevens gekoppeld. Respondenten zijn gevraagd naar hun geslacht, leeftijd en hoogst behaalde onderwijsniveau. Het onderwijsniveau bestaat uit de categorieën ‘Basisonderwijs, vmbo, mbo1: dit omvat het basisonderwijs, het speciaal (basis)onderwijs, alle leerwegen van het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding (mbo-1)’, ‘Havo, vwo, mbo2-4: dit omvat de bovenbouw van havo/vwo en in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4). Ook omvat het de opleidingen die in niveau vergelijkbaar zijn met een havo, vwo of mbo-opleiding’ en ‘Hbo, wo: dit omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo). Hierbij gaat het om de associate degree, de hbo- en wo-bachelors, de hbo- en wo-masters, de 4-jarige hbo-opleidingen en wo-doctorsopleidingen’. Religiositeit is vastgesteld aan de hand van denominatie. Gevraagd is tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep men zich rekent.

Analyse 

Met behulp van zowel beschrijvende als regressieanalyse is het vrijwilligerswerk onderzocht. Bivariate analyses werden uitgevoerd om eventuele verschillen tussen bevolkingsgroepen na te gaan. Indien dergelijke verschillen werden aangetroffen, werd met behulp van logistische regressieanalyses nagegaan of andere achtergrondkenmerken een verklaring voor deze verschillen vormden. Om regionale verschillen en verschillen op basis van sociaaleconomische positie in beeld te kunnen brengen, zijn de verslagjaren 2023 en 2024 samengevoegd om te kleine aantallen per regio en klasse te voorkomen. 

Literatuur

Arends, J. (2024). Vrijwilligerswerk 2023

Arends, J. & Schmeets, H. (2018). Vrijwilligerswerk: activiteiten, duur en motieven

Arends, J. & Tummers, M (2022). Vrijwilligerswerk 2021

Arts, K. & te Riele, S. (2010). Vrijwilligerswerk. In: Schmeets, H. (red.), Sociale samenhang: Participatie, vertrouwen en integratie (p.53-70). Den Haag: CBS 

Beuningen, J. van & Schmeets, H. (2013). Developing a Social Capital Index for the Netherlands, Social Indicators Research, 113(3), 859-886. 

Brady, H. E., Verba, S. & Schlozman, K. L. (1995). Beyond Ses: A Resource Model of Political Participation, The American Political Science Review, 89(2), 271-294.

CBS, 2024. Regionale Monitor Brede Welvaart. Vrijwilligerswerk

Kroll, C. (2011). Different Things Make Different People Happy: Examining Social Capital and Subjective Well-Being by Gender and Parental Status, Social Indicators Research, 104(1), 157-177. 

Matsushima, M. & Matsunaga, Y. (2015). Social Capital and Subjective Well-Being in Japan, International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations 26(4), 1016–1045.

Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. (1980). Vrijwilligersbeleid, eerste deelrapport. Den Haag: Staatsuitgeverij. 

Portela, M., Neira, I. & del Mar Salinas-Jiménez, M. (2013). Social Capital and Subjective Wellbeing in Europe: A New Approach on Social Capital, Social Indicators Research, 114, 493-511. 

Schmeets, H.(2023). De lage deelname aan de samenleving in Heerlen

Schmeets, H. & Arends, J. (2017). Vrijwilligerswerk: wie doet het? Statistische Trends, december 2017. 

Schmeets, H & Arends, J. (2020). Vrijwilligerswerk en welzijn. Statistische Trends, februari 2020. 

Schmeets, H., Marcellino, C. & Francisco Conceicao, J. (2021). De relevantie van verblijfsduur van immigranten voor hun participatie in de samenleving, Statistische Trends, december 2021. 
 
Schmeets, H., Parigini, M. & van Hoof, M. (2016). Het sociaal kapitaal in Europese regio’s. Bevolkingstrends, 9, 1-21. 

Tabellenbijlage

B.1 Percentage vrijwilligerswerk naar achtergrondkenmerken, 20241)
Totaal afgelopen 12 mnd (%)Totaal afgelopen 4 wkn (%)Jeugd- of buurthuiswerk (%)School (%)Verzorging of gezondheids zorg (%)Sport vereniging (%)Culturele vereniging (%)Hobby- of gezelligheids vereniging (%)Levens beschouwelijke organisatie (%)Arbeids- of politieke organisatie (%)Sociale hulpverlening (%)Buurt (%)Milieu, natuur of dieren bescherming (%)Vluchtelingenwerk, mensen rechten (%)Andere organisatie (%)
Leeftijd15 tot 25 jaar51,125,410,413,58,221,04,412,27,12,04,15,53,22,86,3
Leeftijd25 tot 35 jaar43,223,78,28,15,014,95,18,76,22,02,86,55,33,08,1
Leeftijd35 tot 45 jaar52,130,86,725,05,518,85,06,48,02,22,511,54,52,26,0
Leeftijd45 tot 55 jaar51,631,27,512,57,622,45,88,07,72,23,510,24,42,310,2
Leeftijd55 tot 64 jaar49,233,46,32,911,614,37,211,09,72,84,511,65,02,012,3
Leeftijd65 tot 75 jaar52,943,46,13,514,611,410,615,89,42,05,213,77,92,616,8
Leeftijd75 jaar of ouder46,432,53,01,212,47,68,516,610,72,23,412,16,02,014,4
GeslachtMannen49,631,77,37,16,219,76,311,67,63,33,610,25,52,110,4
GeslachtVrouwen49,430,76,812,511,812,76,710,29,01,13,89,84,72,710,3
OnderwijsniveauBasisonderwijs, vmbo, mbo141,824,95,95,810,07,43,910,28,30,93,36,82,91,06,8
OnderwijsniveauHavo, vwo, mbo2-449,231,07,89,09,516,65,711,78,41,43,49,44,52,110,7
OnderwijsniveauHbo, wo56,437,06,813,08,920,98,511,98,43,04,511,46,22,910,9
HuishoudensinkomenEerste (laagste) kwartiel40,524,86,37,38,49,53,99,47,91,73,77,43,92,48,3
HuishoudensinkomenTweede kwartiel45,728,36,86,310,511,54,910,67,61,03,19,43,41,68,5
HuishoudensinkomenDerde kwartiel52,633,97,89,09,516,65,711,78,41,43,49,44,52,110,7
HuishoudensinkomenVierde (hoogste) kwartiel55,035,16,413,27,719,88,510,58,53,94,511,16,93,211,6
Sociaaleconomische positieWerknemer48,628,95,511,97,518,65,58,67,42,33,39,54,52,59,1
Sociaaleconomische positieZelfstandige56,136,96,213,88,921,37,59,88,83,24,213,46,33,012,2
Sociaaleconomische positieSociale uitkering42,829,06,47,210,07,63,88,66,82,04,09,64,72,711,4
Sociaaleconomische positieGepensioneerd50,237,34,32,712,79,49,516,29,92,14,814,06,22,616,4
Sociaaleconomische positieStudent50,024,37,914,77,720,45,211,65,91,93,95,83,72,87,2
Sociaaleconomische positieZonder inkomen47,629,16,317,210,510,25,66,614,20,36,69,04,02,67,8
HerkomstGeboren in Nederland, 2 ouders
geboren in Nederland
53,235,17,79,710,018,57,111,57,92,43,611,05,42,011,7
HerkomstGeboren in Nederland, minimaal
1 ouder geboren in buitenland
40,121,25,211,06,111,54,36,67,32,33,37,34,22,86,9
HerkomstGeboren in buitenland38,719,65,49,86,68,55,310,810,31,54,27,44,54,06,4
ReligieGelovig54,036,28,710,111,413,47,712,418,92,54,911,94,83,411,9
ReligieNiet gelovig46,928,45,89,97,018,65,59,80,62,12,88,85,31,89,1
StedelijkheidZeer sterk stedelijk44,325,76,39,57,211,95,89,47,13,13,78,04,92,78,2
StedelijkheidSterk stedelijk47,329,35,79,48,115,45,99,98,31,63,99,34,92,010,0
StedelijkheidMatig stedelijk52,632,57,110,210,217,96,111,48,32,53,58,94,72,811,6
StedelijkheidWeinig stedelijk53,436,48,110,310,620,07,612,08,81,43,411,55,32,411,7
StedelijkheidNiet stedelijk59,240,712,111,112,520,09,316,210,93,14,318,26,92,612,8
1) Voor de overzichten naar sociaaleconomische positie zijn 2023 en 2024 samengevoegd. 

B.2 Hoe vaak en hoe lang besteden vrijwilligers aan vrijwilligerswerk en wat zijn hun toekomstplannen, 20241)
Regelmatig
(wekelijks of
maandelijks)
actief (%)
Meer dan
een uur
per week
actief (%)
Gemiddeld
aantal uur
per week
actief (uren)
Van plan het
vrijwilligerswerk
volgend jaar nog
te doen (%)
Totaal15 jaar of ouder60,359,34,469,3
Leeftijd15 tot 25 jaar49,351,94,550,4
Leeftijd25 tot 35 jaar53,454,23,468,9
Leeftijd35 tot 45 jaar53,447,63,073,1
Leeftijd45 tot 55 jaar58,256,73,873,6
Leeftijd55 tot 64 jaar65,762,03,972,4
Leeftijd65 tot 74 jaar76,876,26,979,9
Leeftijd75 jaar of ouder68,765,55,866,0
GeslachtMannen61,660,84,670,4
GeslachtVrouwen59,156,64,268,3
HuishoudensinkomenEerste (laagste) kwartiel60,661,15,660,3
HuishoudensinkomenTweede kwartiel59,558,54,567,4
HuishoudensinkomenDerde kwartiel60,158,84,370,8
HuishoudensinkomenVierde (hoogste) kwartiel61,057,43,874,0
OnderwijsniveauBasisonderwijs, vmbo, mbo156,957,44,858,5
OnderwijsniveauHavo, vwo, mbo2-461,058,44,769,6
OnderwijsniveauHbo, wo61,959,53,675,8
Sociaaleconomische positieWerknemer55,352,83,271,9
Sociaaleconomische positieZelfstandige63,561,23,374,2
Sociaaleconomische positieSociale uitkering65,967,26,760,9
Sociaaleconomische positieGepensioneerd74,972,36,473,3
Sociaaleconomische positieStudent47,350,24,547,6
Sociaaleconomische positieZonder inkomen60,361,25,475,9
HerkomstGeboren in Nederland, beide ouders
geboren in Nederland
62,850,74,471,1
HerkomstGeboren in Nederland, 1 of 2 ouders
geboren in het buitenland
52,454,64,466,1
HerkomstGeboren in het buitenland49,950,74,160,5
ReligieGelovig63,862,64,871,7
ReligieNiet gelovig57,755,93,868,9
StedelijkheidZeer sterk stedelijk55,956,14,064,5
StedelijkheidSterk stedelijk59,958,84,667,3
StedelijkheidMatig stedelijk58,556,24,171,4
StedelijkheidWeinig stedelijk64,461,14,473,6
StedelijkheidNiet stedelijk66,663,64,973,3
1) Voor de overzichten naar sociaaleconomische positie zijn 2023 en 2024 samengevoegd.