Auteur(s): G.M.J. Mars (CBS), S.G. van den Heuvel (TNO), J.C.M. Knops (CBS), E.M.M. de Vroome (TNO), A.J.S.F. Pleijers (CBS), L.M.C. van Dam (TNO), G.M. Gommans (CBS)

Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2024 - Onderzoeksbeschrijving

Over deze publicatie

De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) is een grootschalige jaarlijkse enquête die de veranderingen in het werk en de werkomstandigheden van werknemers in Nederland volgt en de gevolgen ervan voor hun gezondheid en duurzame inzetbaarheid. In 2024 voerden het CBS en TNO samen de twintigste NEA uit, in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De onderzoeksbeschrijving geeft een globale beschrijving van de uitvoering van het onderzoek en de onderwerpen die in kaart gebracht worden. Ook worden wijzigingen beschreven die in de loop der jaren zijn doorgevoerd en die gevolgen kunnen hebben voor de vergelijkbaarheid van cijfers over de tijd. Voor onderzoekers die zelf met de microdata aan de slag willen, zijn instructies bij het gebruik van het bestand opgenomen.

1. Inleiding

Dit document geeft een globale beschrijving van de uitvoering van het onderzoek Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) in 2024. Het CBS en TNO voeren de NEA samen uit.

1.1 Betrokken partijen

Het CBS gebruikt de NEA onder meer als primaire bron voor de EU-statistiek over arbeidsongevallen in Nederland. Hiermee voldoet Nederland aan de zogeheten ESAW-verordening (European Statistics on Accidents at Work; Commissieverordeningnummer 349/2011) van de Europese Commissie. 

Voor TNO maakt de NEA deel uit van het Meerjarenprogramma. Dit programma richt zich op kennisontwikkeling op middellange termijn door het monitoren van de kwaliteit van de arbeid en risicogroepen daarin en het doen van verdiepend onderzoek naar relaties tussen enerzijds werk en werkomstandigheden en anderzijds gezondheid en inzetbaarheid. 

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is regievoerder van het TNO meerjarenprogramma en levert hiernaast een directe financiële bijdrage aan het veldwerk van de NEA.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft aan het CBS en TNO gevraagd om aanvullende responsen te verzamelen onder werknemers in het primair en voortgezet onderwijs en rapportages samen te stellen over arbeidsomstandigheden, in het bijzonder werkdruk, van deze werknemers. Het ministerie levert voor dit doel een financiële bijdrage.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 staat wat er in 2024 is gewijzigd ten opzichte van het voorgaande onderzoeksjaar. In hoofdstuk 3 staan de onderwerpen van de NEA 2024 beschreven en de herkomst van de vragen. In hoofdstuk 4, 5, 6 en 7 komen de dataverzameling, verwerking, responsrapportage en weging aan bod. In hoofdstuk 8 wordt de kwaliteit van de gegevens van de NEA 2024 toegelicht in relatie tot de wijzigingen die in hoofdstuk 2 zijn genoemd. In hoofdstuk 9 wordt beschreven hoe de uitkomsten van 2024 zich verhouden tot die van voorgaande jaren. Ook worden wijzigingen in voorgaande jaren beschreven. In hoofdstuk 10 worden de publicatiemogelijkheden op basis van de NEA toegelicht en enkele concrete instructies bij het microdatabestand gegeven.

1.3 Openbaarmaking van NEA-resultaten

De NEA-resultaten worden via verschillende media publiek gemaakt. In de eerste plaats zijn de globale resultaten in tabelvorm, samen met een tekstuele beschrijving terug te vinden in de publicatie ‘NEA 2024 Resultaten in Vogelvlucht’, die in mei 2025 verschijnt. Daarnaast zijn de uitkomsten te raadplegen via de benchmarktool van TNO, het dashboard arbeidsomstandigheden van het CBS en via StatLine. StatLine is ook als app en als Open data beschikbaar.

Ten tweede zullen TNO en het CBS diverse publicaties uitgeven op basis van de NEA, zoals wetenschappelijke artikelen, pers- en nieuwsberichten, rapporten naar aanleiding van secundaire analyses, achtergrondartikelen, maatwerktabellen, tweets, videoboodschappen, etc. Een overzicht van de TNO-publicaties is te vinden op www.monitorarbeid.nl. Een overzicht van de CBS-publicaties is te vinden op www.cbs.nl (zoekterm ‘NEA’). 

1.4 Gebruik van de NEA door derden

TNO en het CBS publiceren afzonderlijk, gezamenlijk en in samenwerking met derden op basis van de NEA. Daarnaast kunnen derden zelf statistisch onderzoek doen met de microdatabestanden. Meer informatie staat in hoofdstuk 10. 

Verwijzen naar deze onderzoeksbeschrijving kan als volgt: 

Mars, G.M.J., S.G. van den Heuvel, J.C.M. Knops, E.M.M. de Vroome, A.J.S.F. Pleijers, L.M.C. van Dam, & G.M. Gommans (2025). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2024 – Onderzoeksbeschrijving. Den Haag/Heerlen/Aruba/Leiden: Centraal Bureau voor de Statistiek/TNO.

2. Wijzigingen in 2024

De NEA 2024 is grotendeels op dezelfde wijze uitgevoerd als in het voorgaande jaar. Wat betreft de benadering is de incentivestrategie gewijzigd en een experiment met het welkomstscherm uitgevoerd. Meer informatie hierover staat in hoofdstuk 4. Verder zijn er in de vragenlijst enkele wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van 2023. 

Jaarlijks is een beperkt deel van de vragenlijst gereserveerd om ad hoc vragen op te nemen over wisselende onderwerpen. In 2024 zijn ad hoc vragen gesteld over de toekomst van het werk en over  het spreken en gebruiken van meerdere talen op de werkvloer en de relatie hiervan met veiligheid. Ook is aan werknemers met een beroepsziekte gevraagd welke arts (bedrijfsarts, huisarts, e.d.) de beroepsziekte heeft vastgesteld. Meer informatie over deze onderwerpen is beschikbaar in hoofdstuk 3. Verder is een methodologische vraag over item non-respons gesteld bij de vragen over de invloed van technologische ontwikkelingen (zie hoofdstuk 8).  

Het grootste deel van de vragenlijst is gereserveerd voor vaste onderwerpen. Voor de jaren 2022 tot en met 2025 is vastgesteld welke vragen jaarlijks gesteld worden. Dit zijn vooral onderwerpen die vóór 2022 jaarlijks of tweejaarlijks opgenomen waren. Bij de vaste vragen zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd: 

  • Bij de vragen over arbeidsongevallen is een instructie toegevoegd over het gebruik van de plaatsnamenlijst. 
  • Bij de vragen over onderwijs zijn enkele formuleringen verduidelijk naar aanleiding van opmerkingen van respondenten.

3. Onderwerpen

In dit hoofdstuk staan de onderwerpen die zijn opgenomen in de vragenlijst van de NEA 2024 en hun herkomst. De precieze vraagteksten en antwoordcategorieën zijn terug te vinden in de vragenlijstdocumentatie

Het grootste deel van de vragenlijst is gereserveerd voor vaste onderwerpen. Voor de jaren 2022 tot en met 2025 is vastgesteld welke vragen jaarlijks gesteld worden. De toelichting hierop staat in paragraaf 3.1. In paragraaf 3.2 staan de onderwerpen die in 2024 zijn uitgevraagd en waarvan nog niet vast staat of en wanneer deze herhaald worden, het ad hoc deel.

Vanaf 2022 wordt een deel van de onderwerpen aan de helft van de steekproef uitgevraagd (het split-half ontwerp). Dit geldt zowel voor vaste als voor ad hoc onderwerpen. Of een onderwerp is gesteld in cluster 1, cluster 2 of aan de hele steekproef, staat in de tabellen A.1 en A.2 in bijlage A. 

In voorgaande jaren werden sommige onderwerpen jaarlijks uitgevraagd, andere tweejaarlijks en nog weer andere eenmalig of zonder vaste frequentie. Tabel A.3 in bijlage A geeft een globaal overzicht van de onderwerpen die vanaf 2014 zijn uitgevraagd in welke jaren.

3.1 Vaste onderwerpen

De vragenlijst is georganiseerd in thematische blokken. In deze paragraaf staat per blok welke onderwerpen vast uitgevraagd worden.

Dienstverband

Ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van respondenten worden de volgende aspecten bevraagd: 

  • het hebben van meerdere banen; 
  • positie in de werkkring (vast/flex); 
  • redenen om flex te werken;
  • anciënniteit; 
  • arbeidsduur;
  • aantal dagen werkzaam in de week;
  • werken buiten kantoortijden;
  • overwerk;
  • thuiswerk.

De vraag naar het aantal betaalde banen dat iemand heeft, is een standaard vraagstelling van het CBS en is voor de NEA toegespitst op werknemers. De vraag is opgenomen om werknemers met één betaalde baan te kunnen vergelijken met werknemers die meerdere betaalde banen hebben (als werknemer of zelfstandige). 

Als respondenten meerdere betaalde banen hebben, wordt gevraagd wat de belangrijkste reden is om meerdere banen te hebben. De keuze van antwoordcategorieën voor deze vraag is mede gebaseerd op Hipple (2010). De opbouw van de NEA staat niet toe dat vragen over de arbeidssituatie betrekking hebben op meer dan één dienstverband. Nadat de vragen over meerdere banen beantwoord zijn, wordt respondenten daarom gevraagd om alle verdere vragen in de enquête alleen te beantwoorden met betrekking tot de werknemersbaan waaraan men gemiddeld de meeste tijd besteedt. 

De vragen naar de positie in de werkkring (aard van de arbeidsrelatie) zijn overgenomen van de Enquête Beroepsbevolking (EBB; CBS, z.d. a). Op basis hiervan kan onderscheid gemaakt worden tussen vaste en flexibele arbeidsrelaties. De EBB past sinds 2021 een nieuwe meetmethode toe en deze is vanaf 2022 overgenomen in de NEA, in een iets eenvoudigere vorm. Door de nieuwe meetmethode verandert de verhouding tussen het aantal vaste werknemers en het aantal flexwerknemers (CBS, 2022a). 

Flexibele arbeidsrelaties kunnen nader verbijzonderd worden. De onderscheiden posities in de werkkring zijn:

  • vast dienstverband, vaste uren;
  • uitzicht op vast dienstverband, vaste uren;
  • tijdelijk dienstverband, vaste uren [>= 1 jr];
  • overig tijdelijk dienstverband, vaste uren;
  • uitzendkracht;
  • oproepkracht of invalkracht;
  • werknemer flex, geen contract of onbekend.

Aan respondenten die een flexibele arbeidsrelatie hebben, wordt gevraagd wat de belangrijkste reden daarvoor is. De vraagtekst en antwoordmogelijkheden die een respondent getoond krijgt, verschillen afhankelijk van het soort flexibele arbeidsrelatie. In het verwerkingsproces wordt dit gecombineerd tot één variabele. Het onderwerp is in 2013 in de NEA geïntroduceerd met een voor de NEA ontwikkelde vraagstelling. Vanaf 2022 is de vraag gewijzigd en niet vergelijkbaar met eerdere jaren.

De vraag naar de arbeidsduur per week sluit aan op de vraagstelling in de EBB, in iets eenvoudigere vorm, en is vanaf 2022 gewijzigd in navolging van de EBB.

De vragen naar werken buiten kantoortijden sluiten aan op de in de EBB gehanteerde vragen, waarbij een andere volgorde wordt aangehouden. Vanaf 2022 wordt bovendien gevraagd naar werken in het weekend en niet meer naar zaterdag en zondag apart. Daarnaast is voor de NEA een vraag ontwikkeld naar oproepdiensten. Deze is door het vragenlab van het CBS getest. 

De eerste vraag naar overwerk is afkomstig uit de EBB en de tweede uit de Monitor Arboconvenanten. 

De vragen naar anciënniteit bij de werkgever en in de huidige functie sluiten aan op de EBB (maar niet exact). De vraag over de werkgever heeft vanaf 2022 gedetailleerdere toelichtingen voor uitzendkrachten en gedetacheerden. De vraag over de functie wordt vanaf 2022 na het blok Beroep gesteld en niet langer in het blok Dienstverband.

Bedrijf, beroep en onderwijs

Om vast te stellen welk onderwijsniveau respondenten behaald hebben, in welke bedrijfstak zij werken en welk beroep zij uitoefenen, heeft het CBS standaard vraagstellingen ontwikkeld. Met een standaard typeerproces worden de bedrijfstak, het beroep en het behaalde onderwijsniveau geclassificeerd (zie paragraaf 5.1).

Voor de indeling van bedrijfseenheden naar hun hoofdactiviteit hanteert het CBS de zogenaamde Standaard Bedrijfsindeling 2008 (SBI 2008). De SBI kent vijf niveaus en de respons van de NEA wordt, voor zover mogelijk getypeerd, tot op het meest gedetailleerde niveau. 

Beroep wordt geclassificeerd volgens de International Standard Classification of Occupations 2008 (ISCO 2008). Dit is de internationale beroepenclassificatie van de International Labour Organization (ILO), die beroepen hiërarchisch classificeert volgens de belangrijkste taken en activiteiten. Uit de ISCO 2008 wordt tevens de Beroepenindeling ROA CBS 2014 (kortweg BRC 2014) afgeleid. De respons van de NEA wordt zo gedetailleerd mogelijk geclassificeerd.

Het behaalde onderwijsniveau wordt geclassificeerd volgens de Standaard Onderwijsindeling 2021 (SOI 2021). De NEA respons wordt geclassificeerd tot op het tweede aggregatieniveau, dat bestaat uit vijf categorieën. Ook wordt vastgesteld of werknemers actueel onderwijs volgen.

Op de website van het CBS is meer informatie beschikbaar over de classificaties, waaronder de categorieën die op de verschillende niveaus worden onderscheiden.

De standaardvraagstellingen voor bedrijf, beroep en onderwijs zijn per 2022 gewijzigd. Het typeerproces en de classificaties zijn niet gewijzigd. Wel wijzigt als gevolg van de gewijzigde vraagstelling voor beroep de verdeling van werknemers over beroepsgroepen binnen de beroepsklasse managers. Ook is het aandeel actueel onderwijsvolgenden iets kleiner.

Vestigingsgrootte en veranderingen in het bedrijf

Naast de voornaamste activiteit worden twee andere kenmerken gemeten van het bedrijf waar de respondent werkt, namelijk de vestigingsgrootte en veranderingen in het bedrijf. De vraag over vestigingsgrootte is ontleend aan de Monitor Arboconvenanten. De antwoordcategorieën zijn iets gedetailleerder omdat Eurostat deze informatie vraagt.

De vraag naar veranderingen in het bedrijf die in de voorafgaande twaalf maanden hebben plaatsgevonden, betreft een bewerking van internationaal veel gebruikte vragen, zoals die in Nederland onder meer door de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) zijn gehanteerd. Dit zijn drie vragen uit de telefonische ronde van het Arbeidsvraagpanel 2005-2006 van de OSA (tegenwoordig van het Sociaal Cultureel Planbureau [SCP]) waarin gevraagd werd of organisatorische veranderingen hebben plaatsgevonden, wat de veranderingen inhielden en waartoe ze hebben geleid.

Werkomstandigheden

In het blok Werkomstandigheden zijn vragen gesteld over de volgende fysieke en psychosociale werkomstandigheden:

  • gevaarlijk werk;
  • werken met gevaarlijke stoffen;
  • fysieke belasting;
  • autonomie;
  • taakeisen ('werkdruk');
  • factoren die het werktempo bepalen;
  • emotionele belasting;
  • cognitieve belasting;
  • informatie overload;
  • ontwikkelingsmogelijkheden in het werk.

Met twee vragen wordt vastgesteld hoe vaak een werknemer, naar eigen zeggen, diverse soorten gevaarlijk werk verricht. De vraagstelling is vanaf 2018 gewijzigd ten opzichte van eerdere jaren om zo beter zicht te krijgen op de frequentie waarmee werknemers, naar eigen zeggen, worden blootgesteld aan de verschillende soorten gevaarlijk werk. De eerste vraag brengt in kaart aan welke gevaren een werknemer, naar eigen zeggen, wordt blootgesteld. Binnen de NEA is een keuze gemaakt voor enkele clusters van gevaarsituaties, zoals deze ook vaak in risico-inventarisaties en -evaluaties worden onderscheiden. De tweede vraag gaat in op de frequentie van de blootstelling.

Vanaf 2022 zijn er nieuwe vragen over het werken met gevaarlijke stoffen. De vragen zijn voor de NEA ontwikkeld. Er wordt gevraagd of werknemers weleens met of dichtbij gevaarlijke stoffen werken en vervolgens of zij hiermee in direct contact komen. Ook wordt vastgesteld of werknemers de kans lopen besmet te raken met een bacterie of virus tijdens het werk, en op welke manier. 

Er zijn verschillende aspecten van fysiek belastend werk die onderscheiden en bevraagd worden binnen de NEA. De vragen over kracht zetten en trillingen zijn ontleend aan de EBB. Ook de vragen over werkhouding en herhalende bewegingen zijn gebaseerd op de EBB. In de EBB zijn beide aspecten van fysieke belasting echter gecombineerd in één vraag. Blootstelling aan geluid is gemeten met de vraag of de werknemer zijn stem moet verheffen om zich verstaanbaar te maken op het werk, als indicatie voor een kritiek geluidsniveau van 80 dB(A). De vraag is afgeleid van het voormalige Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS; CBS, z.d. b) en de EBB.

Autonomie – oftewel zelfstandigheid – verwijst naar de mate waarin een werknemer in staat is zijn eigen werk te reguleren. Het gaat om zowel de keuzevrijheid ten aanzien van de manier van werken, als de planning en volgorde van werkzaamheden. Vijf autonomie-indicatoren zijn ontleend aan POLS en de Job Content Questionnaire (JCQ) van Karasek (1985, 1998). Hieraan is in 2011 een nieuwe vraag toegevoegd die meer inzicht geeft in de autonomie over werktijden en in 2022 een vraag over zelf bepalen waar men werk. Deze vragen zijn ontwikkeld voor de NEA. 

In de NEA zijn drie vragen opgenomen over kwantitatieve taakeisen (‘werkdruk’). Deze vragen zijn ontleend aan de Job Content Questionnaire (JCQ) van Karasek (1985, 1998) en zijn ook in de TNO Arbeidssituatie Survey (TAS; Smulders e.a., 2001) gebruikt.

De vraag naar technische en organisatorische factoren die het werktempo bepalen is in 2018 ontwikkeld voor de NEA  met als vertrekpunt de EWCS 2015 (Eurofound, 2017). In 2022 zijn de antwoordcategorieën gewijzigd.

De drie items die emotionele belasting beogen te meten zijn een vertaling van vragen afkomstig uit de Copenhagen Psychosocial Questionnaire (Kristensen en Borg, 2000) en zijn eveneens in de TAS gebruikt. 

De cognitieve belasting (ofwel de ‘complexiteit van het werk’) is gemeten met behulp van drie vragen die zijn afgeleid van de JCQ van Karasek (1985, 1998). De vragen geven een indicatie van de kwalitatieve kant van taakeisen, d.w.z. het beslag dat het werk geestelijk legt op de werknemer. Ook deze vragen maakten deel uit van de TAS. 

Informatie overload wordt met één item vastgesteld. Deze vraag meet hoe vaak het voorkomt dat werknemers meer informatie (zoals e-mail, telefoon) aangeboden krijgen dan zij kunnen verwerken. De vraagstelling is in 2014 nieuw ontwikkeld voor de NEA en getest door het vragenlab van het CBS.

Verder wordt in dit blok de vraag gesteld of het werk gevarieerd is, of het werk vereist dat nieuwe dingen worden geleerd en of het werk creativiteit vereist. Deze drie vragen beogen het concept ‘skill discretion’ ofwel ontwikkelingsmogelijkheden in het werk te meten (Karasek e.a., 1985, 1998) en deze zijn ook gebruikt in de TAS.

Techniek

Beeldschermwerk wordt door middel van één vraag uitgevraagd. De vraag betreft de gemiddelde duur per dag van werkgerelateerd beeldschermwerk. Deze vraag is afkomstig uit de Monitor Arboconvenanten. Sinds 2014 is de toelichting van de vraag uitgebreid om zo ook de nieuwe apparaten als tablets en smartphones te omvatten.

De overige vragen in het blok gaan over het gebruik van technologie. Daarbij is er voor gekozen om niet de technologie zelf, maar vooral de gevolgen ervan op de werkvloer uit te vragen aangezien werknemers vaak niet weten welke technieken er in de verschillende (hulp)middelen verwerkt zijn. 

Eerst wordt het gebruik van informatietechnologie en geavanceerde technologische hulpmiddelen uitgevraagd. Deze vragen zijn ontwikkeld voor de NEA 2018. Vanaf 2022 wordt niet meer naar communicatietechnologie gevraagd.

Vervolgens wordt gemeten of nieuwe technologische ontwikkelingen het werk hebben veranderd. De vragen zijn voor de NEA 2022 ontwikkeld. De item non-respons op deze vragen is relatief hoog. Zie de kwaliteitsanalyse in hoofdstuk 8.

Klanten en collega’s

Ten aanzien van de omgang met klanten en collega’s worden de volgende aspecten in kaart gebracht:

  • sociale steun door leidinggevende;
  • sociale steun door collega’s;
  • psychologische veiligheid;
  • sociaal contact;
  • conflicten;
  • ongewenst gedrag;
  • discriminatie.

De vragen rond sociale steun door de leidinggevende zijn ontleend aan het door Karasek ontwikkelde begrip ‘Supervisory support’ en zijn door Houtman e.a. (1995) vertaald. Sinds de NEA 2014 wordt gebruik gemaakt van een ingekorte schaal waarin twee van de oorspronkelijke vier vragen zijn opgenomen. De vragen waren ook opgenomen in de TAS.

De vragen over sociale steun door collega’s zijn ontleend aan het door Karasek ontwikkelde begrip ‘Co-worker support’ en zijn door Houtman e.a. (1995) vertaald en tevens gebruikt in de TAS. Ook voor deze schaal wordt sinds 2014 een ten opzichte van eerdere NEA jaren ingekorte versie met twee items gebruikt.

Vanaf 2022 zijn drie vragen opgenomen over psychologische veiligheid (Edmondson, 1999), die ook zijn opgenomen uit het Werkonderzoek dat het CBS (2022b) heeft uitgevoerd onder de arbeidsvoorwaardelijke overheidssector. 

Drie vragen gaan in op het contact dat werknemers hebben met collega’s klanten, patiënten, etc. In eerste instantie wordt gevraagd hoeveel contact zij hebben. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen face-to-face contact en telefonisch/digitaal contact. Deze vragen zijn ontwikkeld voor de NEA 2018 met als vertrekpunt de EWCS 2015. Als laatste item wordt gevraagd in hoeverre mensen buiten werktijd bereikbaar zijn voor collega’s of klanten.

Het optreden van conflicten in de voorgaande twaalf maanden is in de NEA nagevraagd met betrekking tot conflicten met collega’s, leidinggevende en werkgever. Deze drie vragen zijn ontwikkeld voor de NEA.

De prevalentie van ongewenst gedrag op het werk wordt gemeten met onderscheid naar het soort gedrag en dader. Het gaat om ongewenste seksuele aandacht, intimidatie, lichamelijk geweld en pesten. Tot en met 2021 is bij elke vorm een onderscheid gemaakt tussen interne agressie (door leidinggevenden of collega’s) en externe agressie (door klanten, patiënten, leerlingen, etc.). Vanaf 2022 wordt apart naar leidinggevenden en collega’s gevraagd. Om de respondentbelasting te beperken is tegelijk een getrapte vraagstelling ingevoerd. Eerst wordt geïnventariseerd met welke vorm van ongewenst gedrag door welke dader werknemers weleens te maken hebben gehad en vervolgens wordt de frequentie uitgevraagd voor zover van toepassing. Tot en met 2021 is direct voor elke combinatie van vorm en dader naar de frequentie gevraagd. 

Het blok sluit af met de vraag of werknemers zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd hebben gevoeld op het werk. Deze vraag is in 2011 ontwikkeld voor de NEA. In 2021 zijn de antwoordopties van deze vraag aangepast en zijn enkele aanvullende antwoordopties opgenomen. Deze nieuwe antwoordopties zijn gedefinieerd op basis van een analyse door TNO van de gegeven open antwoorden in eerdere NEA-jaren (wanneer een respondent aangeeft dat de discriminatie vanwege een andere reden plaatsvond), in combinatie met de definitie van discriminatie van het College voor de Rechten van de Mens (College voor de Rechten van de Mens, z.d.). In 2022 is de formulering van de vraag gewijzigd, in aansluiting op de Veiligheidsmonitor (CBS, z.d. c). 

Arbeidsongevallen

Sinds 2011 levert het CBS onder de zogenoemde ESAW-verordening (European Statistics on Accidents at Work, Commissieverordening nr. 349/2011) jaarlijks microgegevens over arbeidsongevallen aan Eurostat. Daarvoor werd dit op basis van harmonisatieafspraken gedaan door TNO. Voor niet-dodelijke ongevallen met verzuim gebeurt dat op basis van de NEA. Vanaf het verslagjaar 2014 is de ESAW-levering uitgebreid met een aantal variabelen met zeer gedetailleerde classificaties. Om hierin te kunnen voorzien, is de module over arbeidsongevallen in 2014 aanzienlijk uitgebreid in vergelijking tot de vorige edities van de NEA. De oude module bevatte alleen vragen over het meest recente arbeidsongeval. Eurostat vraagt echter gedetailleerde informatie over alle arbeidsongevallen met een verzuimduur van minimaal vier dagen (Eurostat, 2001; 2012). De module is in 2014 door het vragenlab van het CBS getest.

Het aandeel werknemers met een arbeidsongeval met een verzuimduur van minimaal één dag is een kernindicator voor het ministerie van SZW. Om aan zowel de informatiebehoefte van SZW als die van Eurostat te kunnen voldoen, is in de vragenlijst het meest recente arbeidsongeval altijd uitgevraagd, ongeacht de verzuimduur van dit ongeval. Aanvullend wordt nog over maximaal twee eerdere ongevallen met minstens vier dagen verzuim informatie uitgevraagd. De detaillering van de uitvraag verschilt. Het meest recente ongeval dat leidde tot minstens vier dagen verzuim is zeer gedetailleerd bevraagd. De uitvraag over andere ongevallen met minstens vier dagen verzuim is minder gedetailleerd om respondenten niet te veel te belasten.

In de definitie van een arbeidsongeval worden zowel ongevallen met lichamelijk letsel als met geestelijke schade betrokken, maar ongevallen tijdens woon-werkverkeer niet. Verder is expliciet aangegeven dat ongevallen met uitsluitend een natuurlijke oorzaak niet meetellen. Arbeidsongevallen die langer dan twaalf maanden geleden hebben plaatsgevonden, tellen ook niet mee. Deze referentieperiode is in de vraagstelling opgenomen. Als in de verwerking blijkt dat het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden op een datum buiten de referentieperiode (de datum van het meest recente arbeidsongeval wordt gevraagd), dan wordt dit niet meegeteld.

Vanaf 2022 wordt het soort letsel gedetailleerder uitgevraagd.

Arbo-maatregelen

De mate waarin werknemers het wenselijk achten dat hun werkgever maatregelen treft, wordt nagevraagd ten aanzien van acht arborisico’s. Deze vraag is in 2003 nieuw geformuleerd ten behoeve van de NEA. Er is gekozen om die arborisico’s op te nemen die volgens het ministerie van SZW de meeste beleidsrelevantie hebben. In 2008 is besloten de vraagstelling iets aan te passen zodat deze eenduidiger geïnterpreteerd zal worden. Tevens is het aantal antwoordcategorieën uitgebreid van drie naar vier. Hierdoor wordt niet alleen inzicht verkregen in de vraag of maatregelen zijn genomen, maar ook in de vraag of maatregelen wenselijk zijn. 

Vanaf 2022 wordt naar acht in plaats van tien risico’s gevraagd en is de formulering van het item over gevaarlijke stoffen gewijzigd, in aansluiting op de nieuwe vragen over werken met gevaarlijke stoffen.

Veilig en gezond werken

Over veilig en gezond werken wordt in kaart gebracht of werknemers informatie krijgen over veilig en gezond werken en of er een aanspreekpunt is rondom dit onderwerp. Daarnaast wordt met vier stellingen gemeten of werknemers zelf, hun collega’s en leidinggevenden erop letten dat er veilig wordt gewerkt. 

De module is ten bate van de NEA 2015 ontwikkeld, heeft raakvlakken met de in eerdere jaren opgenomen module Bedrijfsveiligheid en is in 2022 aangepast.

Gezondheid

Om de effecten van werk op gezondheid te kunnen vaststellen zijn de volgende indicatoren opgenomen:

  • algemene gezondheidstoestand;
  • psychische vermoeidheid door het werk (burn-outklachten);
  • sedentair gedrag;
  • klachten aan het bewegingsapparaat;
  • aanpassingen aan het werk;
  • preventief gezondheidsonderzoek;
  • contact met bedrijfsarts;
  • vertrouwenspersoon.

De algemene gezondheidstoestand van werknemers wordt in kaart gebracht met één vraag. Deze vraag is ontleend aan de Gezondheidsenquête van het CBS.

Psychische vermoeidheid door het werk, ‘burn-outklachten’, wordt gemeten met vijf vragen die grotendeels zijn overgenomen uit POLS. De vragen uit POLS zijn een bewerking van items uit de Utrechtse Burn-out Schaal (UBOS; Schaufeli & van Dierendonck, 2000).

Met behulp van drie vragen wordt in kaart gebracht hoeveel uur werknemers zittend doorbrengen op een gemiddelde werkdag. Hierbij wordt werknemers gevraagd om een inschatting te maken van het aantal uur dat zij tijdens het werk, tijdens het woon-werk verkeer en in de vrije tijd zittend doorbrengen. Deze vragen zijn ontwikkeld voor de NEA 2017 met als vertrekpunt de vragen over sedentair gedrag in de Leefstijl Monitor (LSM; CBS, RIVM en VeiligheidNL, 2015). 

Klachten aan het bewegingsapparaat worden uitgevraagd met behulp van zes vragen. De eerste vier vragen geven inzicht in het voorkomen van RSI-gerelateerde gezondheidsklachten in de voorafgaande 12 maanden. Deze vragen zijn afkomstig uit TAS en gebaseerd op werk van Blatter (2000). In 2008 zijn hier twee vragen naar klachten aan de rug en aan heupen/benen/knieën/voeten aan toegevoegd.

Het blok bevat tevens de vraag of er in verband met de gezondheidstoestand (verdere) aanpassingen in de werkplek nodig zijn. Tot en met 2013 is deze vraag gesteld in het blok ‘Chronische aandoeningen’.

Verder wordt gevraagd of werknemers het afgelopen jaar in de gelegenheid zijn gesteld om deel te nemen aan een preventief onderzoek rond gezondheid of vitaliteit.

Vervolgens wordt een aantal vragen over het contact met de bedrijfsarts gesteld. Deze vragen zijn specifiek ontwikkeld voor de NEA. De eerste vragen gaan over de mogelijkheid om een bedrijfsarts te raadplegen en of respondenten dat ooit gedaan hebben. In 2020 is een nieuwe vraag hieraan toegevoegd, met betrekking tot het vertrouwen in de bedrijfsarts. Respondenten worden gevraagd – wanneer zij aangeven contact met een bedrijfsarts te hebben gehad – in welke mate zij vertrouwen hebben in de bedrijfsarts. Als laatste worden twee vragen gesteld over de mogelijkheid tot het aanvragen van een second opinion bij een andere bedrijfsarts en de behoefte daaraan. 

Het blok sluit af met een tweetal vragen over de vertrouwenspersoon.

Ziekteverzuim

Met een drietal vragen wordt het verzuimverleden van de werknemer in de twaalf maanden voorafgaand aan de enquête nagegaan. Daarbij wordt voorafgaand aan deze vragen een definitie van verzuim gegeven. In de eerste plaats wordt nagegaan of er sprake was van verzuim. Indien er sprake was van verzuim worden er ook vragen gesteld over het aantal keren verzuim (de verzuimfrequentie) en de totale verzuimduur (in werkdagen). De vragen zijn een bewerking van vragen uit de TAS en de Monitor Arboconvenanten.

Laatste verzuimgeval

Het laatste verzuimgeval kan eventueel langer dan twaalf maanden geleden zijn, zodat ook een antwoord gegeven kan worden door werknemers die niet in de afgelopen twaalf maanden, maar wel daarvoor hebben verzuimd. Als eerste wordt gevraagd naar het soort klachten waarmee men de laatste keer heeft verzuimd. Vervolgens wordt nagegaan wat de duur van het verzuim was, of de klachten aan werk gerelateerd waren en welke aspecten van het werk hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klachten. Ten slotte wordt gevraagd of er tijdens de laatste verzuimperiode verzuimcontrole plaats heeft gevonden en of men contact heeft gehad met de huisarts of een specialist. Daarbij wordt bekeken of de huisarts en/of specialist aandacht had(den) voor de mogelijke werkgebondenheid van het verzuim. 

De vraag naar de duur van het laatste verzuim is door TNO opgesteld in 2003. De andere vragen over het laatste verzuimgeval zijn een bewerking van vragen uit het onderdeel ‘verzuimgegevens’ van de module ‘Verzuim’ van de Monitor Arboconvenanten (Zwart e.a., 2002). De antwoordcategorieën voor de klachten waarmee is verzuimd en de redenen in het werk zijn in 2022 gewijzigd. Vanaf 2022 krijgen vrouwen de vraag of de klachten samenhingen met zwangerschap, menstruatie of overgang. 

Chronische ziekte of aandoening

In dit blok wordt ten eerste gevraagd of werknemers één of meer van de genoemde langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps hebben en ten tweede of zij door deze gezondheidsproblemen belemmerd wordt bij het uitvoeren van het werk. Als laatste wordt gevraagd of de ziekte, aandoening of handicap het gevolg is van het werk dat men deed. Deze vraag is in 2012 toegevoegd ter vervanging van de minder werkgerichte vraag ‘Waardoor is de ziekte of aandoening veroorzaakt?’. De vragen uit deze module zijn, met uitzondering van de derde vraag, afgeleid van de vragen over arbeidsbelemmeringen (voorheen ‘arbeidsgehandicapten’) in de EBB.

Beroepsziekten

Voor de NEA 2014 is in samenwerking met het Nederlands Centrum voor beroepsziekten (NCvB) en het RIVM een blok over Beroepsziekten ontwikkeld. Dit bestaat uit een drietal vragen die inzicht geven in de prevalentie en incidentie van beroepsziekten. Ten eerste wordt gevraagd of werknemers één of meer van de dertien genoemde beroepsziekten hebben. Ten tweede wordt gevraagd of deze klachten meer dan twaalf maanden geleden zijn ontstaan en ten slotte wordt gevraagd of de beroepsziekte is vastgesteld door een arts.

Werk-privébalans

Het blok bevat twee vragen over de wederzijdse beïnvloeding van de werk- en thuissituatie. De thuis-werk-interferentie en werk-thuis-interferentie zijn ontleend aan de TAS, maar zijn oorspronkelijk opgesteld door Fox en Dwyer (1999).

Functioneren en inzetbaarheid

Het blok begint met vijf vragen over de inzetbaarheid. Allereerst worden twee vragen over het werkvermogen, oftewel de fysieke en psychische geschiktheid voor de huidige baan, gesteld. Vervolgens twee vragen over ‘loopbaan self efficacy’, het gemak waarmee een nieuwe baan/functie verkregen kan worden. Deze vragen zijn in 2010 nieuw ontwikkeld voor de NEA. Het vijfde item is in 2013 specifiek voor de NEA ontwikkeld en vraagt naar de geneigdheid om bij de huidige werkgever te blijven werken.

In 2020 is er een vraag toegevoegd over de verbondenheid die de respondent voelt met de organisatie waar hij/zij voor werkt. Deze vraag is specifiek voor de NEA 2020 ontwikkeld. 
Vervolgens wordt met drie items naar bevlogenheid gevraagd, dat wil zeggen de mate van toewijding en energie waarmee iemand werkt. De items zijn overgenomen uit de Utrechtse Bevlogenheidschaal (UBES; Schaufeli e.a., 2006). De vragen zijn de meest kenmerkende items uit de drie UBES-subschalen, vitaliteit, toewijding en absorptie. De formulering van de hoofdvraag en antwoordcategorieën is aangepast ten opzichte van de originele UBES zodat de formulering meer in lijn is met die van de vragen over psychische vermoeidheid door het werk, ‘burn-outklachten’.

Met drie vragen wordt vastgesteld hoe de werknemer zijn prestaties ten aanzien van de eigen functie beoordeelt (‘in-role performance’). Dit betreft vragen naar het behalen van werkdoelen, het goed kunnen uitvoeren van werktaken en het goed presteren in het werk. Deze drie vragen zijn in 2007 nieuw ontwikkeld voor de NEA. De prestatie-indicatoren genoemd door Goodman en Svyantek (1999) waren een inspiratiebron voor deze vragen.  

Er zijn vier vragen opgenomen rond het thema innovatief vermogen. De vraag over de aanmoediging om na te denken over manieren om het werk beter te doen is –met aanpassing– afkomstig van de General Nordic Questionnaire for Psychological and Social Factors at Work (Lindström e.a., 1997). De vraag over tijd krijgen voor het ontwikkelen van nieuwe ideeën is afgeleid van een vraag die in Vlaanderen in 2004 is gesteld in het Panel Survey of Organisations, het PASO werkgeverspanel (KU Leuven, 2004). De twee vragen over het bedenken en verbeteren van (nieuwe) producten/diensten zijn afgeleid van vragen uit de Erasmus Concurrentie en Innovatiemonitor 2006 voor werkgevers (Jansen, 2006).

Er volgt een aantal vragen over veranderingen op het werk. De eerste vraag gaat over het al of niet optreden van veranderingen op het werk, ten aanzien van werkmethodes, technologieën, producten en klantcontacten. Deze vraag is vergelijkbaar met de vraag zoals deze ook in STREAM wordt gesteld en is oorspronkelijk gebaseerd op de European Skills and Jobs Survey (ESJ; CEDEFOP, 2015). De vervolgvragen zijns specifiek voor de NEA ontwikkeld en betreft de aanpassingen die volgens de werknemers zelf nodig zijn om zich aan de veranderingen aan te kunnen passen, evenals de manier waarop werknemers betrokken zijn bij de veranderingen.

De laatste vragen in dit blok gaan over kwalificatieveroudering en zijn ontleend aan het STREAM onderzoek (Van den Heuvel e.a., 2014).

Opleiding en ontwikkeling

Het blok start met een vraag over de aansluiting van kennis en vaardigheden bij het werk dat men doet. Deze vraag is sinds 2010 in de NEA opgenomen en gebaseerd op overeenkomstige items in de 2008 vragenlijst voor werkenden van het Arbeidsaanbodpanel van de OSA (tegenwoordig van het SCP).

Ook wordt gevraagd naar de mate waarin de leidinggevende de ontwikkeling van kennis en vaardigheden stimuleert en of een opleiding of cursus is gevolgd voor het werk. Deze vragen zijn een ingekorte versie van de in 2012 voor de NEA ontwikkelde module Opleiding. Vervolgens is voor respondenten die in de afgelopen twee jaar een opleiding of cursus hebben gevolgd een vraag opgenomen over het doel hiervan. Ook wordt ingegaan op de behoefte aan een opleiding of cursus.

Aan werknemers wordt gevraagd of zij informeel leren op het werk. Met andere woorden: of zij kennis en vaardigheden oppikken en leren van hun collega’s tijdens het werk. De vragen in deze module zijn in 2020 voor de NEA ontwikkeld.

Loopbaan

Het blok start met vier vragen over functieverandering, functie-uitbreiding, promotie en teruggaan in functieniveau. Bij deze vragen wordt de voorafgaande twee jaar als referentieperiode genomen. De vragen over functieverandering, functie-uitbreiding en promotie zijn afkomstig uit de TAS en zijn oorspronkelijk ontleend aan Verboon e.a. (1999). De vraag naar teruggaan in functieniveau is in 2012 toegevoegd aan de NEA en is afkomstig uit het NEA-cohortonderzoek (Koppes e.a., 2011).

Vervolgens wordt gevraagd of werknemers zich zorgen maken over het behoud van de huidige baan en of zij in de afgelopen 12 maanden iets gedaan hebben om ander werk te vinden. Deze vragen zijn afkomstig uit de TAS en oorspronkelijk ontleend aan Goudswaard e.a. (1998). 

Ten slotte zijn, sinds NEA 2011, twee vragen opgenomen over de leeftijd tot waarop men wil doorwerken en de leeftijd tot waarop men denkt (lichamelijk en geestelijk) in staat te zijn het huidige werk voort te zetten. De eerste vraag is afkomstig van het NEA-cohortonderzoek (Koppes e.a., 2011). De tweede vraag is specifiek geformuleerd voor de NEA en afgeleid van een vraag uit het NEA-cohortonderzoek. Daarnaast worden twee vragen gesteld over determinanten van willen en kunnen doorwerken. Deze vragen zijn in 2010 ontwikkeld voor de NEA.

Tevredenheid

Wat betreft tevredenheid wordt de tevredenheid met arbeidsomstandigheden en de tevredenheid met het werk in het algemeen gemeten. Het gaat hierbij om een totaal oordeel over alle aspecten van arbeidsomstandigheden, respectievelijk van het werk. Beide vragen zijn door TNO opgesteld ten behoeve van de NEA.

Arbeidsvoorwaarden

Het blok Arbeidsvoorwaarden vraagt naar de tevredenheid met en het belang van een dertiental aspecten van een baan. Eerst wordt gevraagd naar het belang van de genoemde aspecten in de huidige baan en vervolgens wordt gevraagd in hoeverre men tevreden is met deze aspecten. 

De vragen naar belang en tevredenheid zijn in 2008 geformuleerd voor de NEA. In 2016 is de module uitgebreid met vragen naar de pensioenregeling. In 2022 is de manier waarop respondenten vragen kunnen overslaan gewijzigd. Tot en met 2021 konden respondenten een vraag leeg overslaan, maar dit werd niet expliciet aangegeven. Vanaf 2022 wordt expliciet de antwoordoptie ‘geen antwoord’ aangeboden.

Het blok sluit af met een vraag over de aanwezigheid van een vorm van personeelsvertegenwoordiging in het bedrijf en een vraag naar vakbondslidmaatschap (cf. AVON; Sloten e.a., 2005) en, indien ontkennend wordt geantwoord, naar de redenen om geen lid te zijn (in 2007 opgesteld ten behoeve van de NEA).

3.2 Ad hoc onderwerpen

Een beperkt deel van de vragenlijst is gereserveerd voor onderwerpen die in principe eenmalig uitgevraagd worden, de zogenaamde ad hoc onderwerpen. Het staat nog niet vast of en wanneer deze herhaald worden. De ad hoc onderwerpen van 2024 staan in deze paragraaf beschreven.

Toekomst van het werk

Om meer informatie op te halen over of werknemers bezig zijn met de toekomst van hun werk en hoe ze verwachten dat hun werk zal veranderen, zijn er ad hoc vragen opgenomen rondom de toekomst van werk. Hierbij wordt aan de respondenten gevraagd of zij denken dat hun werk in de komende vijf jaar min of meer hetzelfde zal blijven of zal veranderen (of zelfs verdwijnen). Ook wordt er gevraagd wat er zal veranderen in de manier van werken volgens de respondent. Deze vraag is een aanpassing van de bestaande vraag uit de NEA rondom veranderingen in het werk.

Vervolgens wordt er voor een aantal aspecten van het werk (o.a. moeilijkheidsgraad, lichamelijke en mentale belasting) gevraagd of en hoe de respondent verwacht dat deze aspecten de komende vijf jaar zullen veranderen. Deze vragen zijn gebaseerd op de vragen die op een eerder moment in de vragenlijst gesteld worden over de invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen.

Meertalige werkvloeren en veiligheid

Aansluitend op de vaste vragen over veilig en gezond werken zijn vragen genomen over het gebruik van verschillende talen op de werkvloer. Er wordt gevraagd in welke taal of talen informatie over veilig en gezond werken wordt gegeven en hoe goed respondenten deze taal beheersen, als het niet de moedertaal is. Ook wordt in kaart gebracht welke taal of talen collega’s onderling gebruiken, wat de meest gebruikte taal is en of het gebruik van meerdere talen wel eens tot problemen leidt. Als respondenten aangeven dat er een ongeluk of gevaarlijke situatie is geweest, wordt gevraagd of het ongeluk/gevaar de respondent zelf of een collega betrof of een klant, patiënt, passagier, leerling of iemand anders. Verder wordt gevraagd naar taalbarrières met klanten en de gevolgen daarvan.
Aanleiding voor de vragen is behoefte van de Arbeidsinspectie aan informatie over taalbarrières op het werk, in hoeverre werknemers daarvan hinder ondervinden en of deze taalbarrières geresulteerd hebben in onveilige situaties op de werkvloer.

Soort arts beroepsziekte

In het vaste deel van de NEA worden vragen gesteld over de incidentie en prevalentie van dertien beroepsziekten. Daarbij wordt ook gevraagd of de beroepsziekte is vastgesteld door een arts. Indien ja, wordt in 2024 op verzoek van het Ministerie van SZW gevraagd of dat een huisarts, specialist, bedrijfsarts, keurings- of verzekeringsarts of andere arts was. Als respondenten hebben aangegeven dat zij verschillende beroepsziekten hebben die door een arts zijn vastgesteld, krijgen zij per beroepsziekte de vraag welke arts dat dan was. Daarbij zijn meerdere antwoorden mogelijk.

4. Dataverzameling

4.1 Steekproef

Steekproefkader en doelpopulatie

De doelpopulatie bestaat uit alle werknemers van 15 tot en met 74 jaar die in Nederland werken. Het steekproefkader wordt afgeleid uit de meest recente Polisadministratie van maart 2024. De Polisadministratie, in beheer van het UWV, bevat gegevens over alle banen van werknemers die verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen en voor wie loonbelasting verschuldigd is. De personen uit de Polisadministratie die de volgende eigenschappen hebben, behoren tot het steekproefkader:

  • Is minimaal 15 jaar en maximaal 74 jaar op 1 oktober 2024
  • Is geregistreerd als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) in juli 2024
  • Behoort tot een particulier huishouden in juli 2024

Tot het kader behoren 8,2 miljoen personen.

Steekproefontwerp

Voor de NEA 2024 wordt uit dit steekproefkader een personensteekproef getrokken volgens een gestratificeerd steekproefontwerp. Hierbij wordt gestratificeerd naar bedrijfsklasse op SBI-40 niveau. Een overzicht van de bedrijfsklassen is gegeven in tabel B.1 in bijlage B. Dit zijn de zogenaamde ‘strata’.

Bedrijfsklasse 34 (Onderwijs) is verder onderverdeeld in substrata omwille van een uitbreiding van de steekproef in dit stratum. Een overzicht van de substrata is gegeven in tabel B.2 in bijlage B.

Het steekproefontwerp dient aan de volgende randvoorwaarden te voldoen.

  • De standaardfout voor het percentage werknemers met een arbeidsongeval per SBI-klasse is maximaal 1% m.u.v. SBI-klasse 40.
  • Het verwacht aantal responsen per SBI-klasse is minstens 233 m.u.v. SBI-klasse 40. Deze randvoorwaarde is opgenomen om per cluster per SBI-klasse voldoende waarnemingen voor publicaties te hebben.
  • Het aantal te benaderen steekproefpersonen is 158.500, exclusief oversampling van SBI-klassen 42 tot en met 46 en extra uitzet vanwege een experiment met het welkomstscherm (zie hieronder).
  • Gegeven bovenstaande info dient de precisie van de uitkomsten op landelijk niveau zo groot mogelijk zijn.
  • In substratum 42 dienen ten minste 4.000 bruikbare responsen behaald te worden.
  • In substratum 45 dienen ten minste 300 bruikbare responsen behaald te worden.
  • In substratum 46 dienen ten minste 300 bruikbare responsen behaald te worden.
  • In substratum 44, 45 en 46 dienen gezamenlijk ten minste 4.000 bruikbare responsen behaald te worden.

De uitzet is zodanig verdeeld over de strata dat aan bovenstaande voorwaarden is voldaan. De uitzet bestaat uit 177.206 eenheden en kan onderverdeeld worden in drie onderdelen:

  • Uitzet die is toegekend t.b.v. een evenredige verdeling van de respons. Deze uitzet bedroeg 157.879 eenheden.
  • Uitzet die is toegekend t.b.v. de responseisen op de individuele strata. Deze uitzet bedroeg 2.162 eenheden en is gebruikt om de uitzet in strata 2, 4, 6, 8, 11, 12 en 25 te verhogen. Deze uitzet is evenredig “weggehaald” bij de overige strata.
  • Uitzet die is toegekend t.b.v. de oversampling van het onderwijs. Deze uitzet bedroeg 17.165 eenheden.

4.1.1. Onderdelen steekproefuitzet, NEA 2024
Onderdelen steekproefuitzetAantal
Evenredige verdeling van de respons157879
Responseisen op individuele strata2162
Oversampling van het onderwijs17165
Bron: CBS, TNO

Split-half ontwerp

Ten behoeve van het spit-half ontwerp wordt gebruik gemaakt van de hulpvariabele Cluster. De waarde hiervan wordt voor de ene random helft van de steekproefelementen op 1 gezet en voor de andere helft op 2.

4.2 Benaderingsstrategie

Steekproefpersonen kunnen via internet (cawi) deelnemen aan het onderzoek. De volgende benaderingsstrategie wordt daarbij gehanteerd. Steekproefpersonen ontvangen een aanschrijfbrief met daarin het verzoek om via internet deel te nemen aan het onderzoek en de bijbehorende inloggegevens. Bij de aanschrijfbrief wordt een folder gevoegd die specifiek is samengesteld voor de NEA. Na twee, vijf en zeven weken ontvangen steekproefpersonen een rappelbrief. Na acht weken sluit de waarneming.

In de aanschrijfbrief en de drie rappelbrieven wordt opgenomen dat respondenten kans maken op een conditionele beloning ter waarde van €300 in de vorm van een cadeaukaart of een Apple Watch. Daarnaast hanteert het CBS het beleid dat aan personen van 12 tot en met 15 jaar toestemming wordt gevraagd aan de ouders/ verzorgers om deel te mogen nemen aan het onderzoek. Vanaf 16 jaar wordt dit niet meer gedaan.

De steekproef wordt in zes gelijke porties uitgezet. De eerste aanschrijfbrieven worden verzonden op 17 september 2024. De waarneming van de laatste portie wordt gesloten op 22 december 2024.

Bij de NEA 2024 is een experiment ingezet met het wel en niet laten zien van het welkomstscherm in de vragenlijsten. Het doel is om na te gaan of het welkomstscherm invloed heeft op de respons. De eerste twee porties van de NEA zijn opgedeeld in groepen, waarbij aan de ene helft van de portie wel het welkomscherm is getoond en bij de andere helft van de portie het welkomscherm niet is getoond in de vragenlijst. Het experiment laat zien dat het welkomstscherm niet van invloed is op de respons en representativiteit van het onderzoek. 

De porties 3 tot en met 6 verliepen op de reguliere manier, dus zonder inzet van het experiment. 

4.3 Vragenlijstontwikkeling

De onderwerpen die in de vragenlijst aan bod komen, staan beschreven in Hoofdstuk 3. 

Split-half

Hoewel het grootste deel van de vragenlijst aan alle respondenten gesteld wordt, wordt voor een deel een split-half methode gebruikt. In de steekproef worden respondenten random toebedeeld aan een 1- of een 2-groep (SE_Cluster = 1 of 2). Dit bepaalt de route en het deel van de vragenlijst dat ze krijgen. Soms gaat het om hele blokken die alleen voor de 1- of een 2-groep zijn. Meestal gaat het echter om vragen binnen blokken. 

Taal

Net als vorig jaar, is het in 2024 mogelijk om de NEA in het Engels in te vullen. Respondenten kunnen door middel van een vlaggetje bovenin het scherm van taal switchen. Deze switches worden vastgelegd in de vragenlijst. Nieuwe vragen en andere tekstuele wijzigingen zijn vertaald door het vertaalbureau van de Vrije Universiteit Amsterdam. 

4.4 Veldwerk

Responsdoel is een ongewogen responspercentage van 30,5%. Het ongewogen responspercentage wordt daarbij berekend door het aantal gerealiseerde responsen te delen door de uitgezette steekproefomvang. In totaal zijn 68.369 responsen gerealiseerd, wat neerkomt op een responspercentage van 38,6%.  Ook de minimale bruikbare responsaantallen per bedrijfstak zijn gerealiseerd. 

Gewogen responspercentage

Na afloop van het onderzoek is een gewogen responspercentage uitgerekend waarbij het responspercentage wordt gecorrigeerd voor over- en ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen in de steekproef ten opzichte van een proportioneel getrokken steekproef. Dit betekent dat het responspercentage mag worden gewogen naar insluitkans, omdat de steekproef niet evenredig is getrokken. Het gewicht van een steekproefpersoon is 1 gedeeld door de kans waarmee die persoon is geselecteerd in de steekproef. Op deze manier tellen personen met een grotere insluitkans minder zwaar mee dan personen met een kleinere insluitkans. 

Het gewogen responspercentage bedraagt 38,6%. Dat is 1,6% hoger dan het gewogen responspercentage bij de NEA 2023 (was 37,0%). 

Gerealiseerde vragenlijstduur

Gemiddeld genomen hebben respondenten 25,6 minuten gedaan over het invullen van de vragenlijsten. Daarmee is de gemiddelde vragenlijstduur 0,5 minuten afgenomen ten opzichte van de NEA 2023 (26,1 minuten).

5. Verwerken

De gegevens die via het veldwerk binnenkomen zijn niet direct geschikt voor analysedoeleinden. Om tot een bruikbaar databestand te komen worden eerst een aantal bewerkingsslagen op de data uitgevoerd. Hieronder staan de voornaamste onderdelen van het verwerkingsproces vermeld.

5.1 Typeren

Om vast te stellen welk onderwijsniveau respondenten behaald hebben, in welke bedrijfstak zij werken en welk beroep zij uitoefenen, heeft het CBS standaard vraagstellingen ontwikkeld. Met een standaard typeerproces worden vervolgens de bedrijfstak, het beroep en het behaalde onderwijsniveau geclassificeerd. Op de website van het CBS is meer informatie beschikbaar over de classificaties.

Het behaalde onderwijsniveau is volledig automatisch geclassificeerd volgens de SOI 2021.

De bedrijfstak waarin respondenten werken is in het merendeel van de gevallen vastgesteld op basis van registerinformatie (Polisadministratie). Onder bepaalde voorwaarden is de bedrijfstak getypeerd (deels automatisch en deels handmatig), namelijk als de respondent uitzendkracht of gedetacheerd is of recent bij de huidige werkgever is komen werken. Als de respondent korter dan vier maanden geleden bij de huidige werkgever is komen werken, heeft de registerinformatie mogelijk nog betrekking op de bedrijfstak van de vorige werkgever. Uitzendkrachten en gedetacheerden behoren volgens de polisadministratie tot de zakelijke dienstverlening. Het bedrijf waarnaartoe zij zijn uitgezonden, zal in de praktijk vaak in een andere bedrijfstak actief zijn. Het typeerproces levert een SBI 2008 code op. Deze wordt gebruikt voor publicatie. 

Nadat de bedrijfstak is getypeerd, is het beroep getypeerd. Dit gebeurt deels automatisch en deels handmatig. Het typeerproces maakt gebruik van de informatie die in het blok Beroep is verzameld, SBI en onderwijsniveau. Het typeerproces resulteert in een ISCO 2008 code, waarvan tevens een BRC 2014 code wordt afgeleid.

Er is een classificatiefile ontwikkeld om volledig automatisch het beroep te kunnen typeren van respondenten die de vragen over het beroep in het Engels hebben doorlopen. 

5.2 Verrijken

De bruikbare respons wordt verrijkt met data uit registers over de volgende kenmerken:

  • Herkomst,
  • Samenstelling van het huishouden,
  • Regio en stedelijkheid,
  • Wel of niet CAO van toepassing en CAO-sector,
  • Wel of niet arbeidsongeschiktheidsregeling van toepassing,
  • Inkomen en welvaart.

5.3 Afleiden

In het verwerkingsproces wordt een aantal variabelen afgeleid. Voor nieuwe en gewijzigde afgeleide variabelen zijn de specificaties afgestemd door CBS en TNO. Voor bestaande afgeleide variabelen zijn de bestaande specificaties gehanteerd, die eerder zijn afgestemd of door CBS zijn gemaakt conform programmatuur van TNO. 

Enkele afgeleide variabelen zijn schalen. Hierop zijn betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd, waarbij gekeken is of alle items voldoende onderdeel zijn van het concept dat de schaal pretendeert te meten. Zie paragraaf 4.2 van het methodologierapport van de NEA 2021 (Van Dam et al., 2022) en paragraaf 4.2 van het methodologierapport van de NEA 2020 (Hooftman et al., 2021). 

Enkele andere afgeleide variabelen zijn combinatiematen voor risicofactoren. Dit wordt gedaan bij vragen waar blootstelling aan één van de gemeten risicofactoren al een ongewenste situatie of verhoogd risico oplevert. Combinatiematen geven aan of respondenten op één van de in de maat opgenomen subvragen een ongunstig antwoord hebben gegeven. Het betreft de volgende concepten:

  • Fysiek belastend werk,
  • Gevaarlijk werk,
  • Conflict met collega’s, leidinggevende en/of werkgever,
  • Ongewenst gedrag (meerdere combinatiematen),
  • Bewegingsapparaat (KANS) klachten,
  • Werk-privé en/of privé-werk disbalans.

5.4 Correcties

Sinds 2018 wordt de NEA volledig via internet met een elektronische vragenlijst waargenomen. Respondenten volgen daardoor automatisch de correcte route naar de volgende vraag. Bij meerdere vragen zijn controles ingebouwd op het antwoord dat een respondent invult. In de verwerking achteraf worden ook nog enkele controles en correcties uitgevoerd. Als bijvoorbeeld uit de datum van het arbeidsongeval blijkt, dat het arbeidsongeval buiten de referentieperiode valt, dan wordt dit in de verwerking gewijzigd naar ‘geen’ arbeidsongeval. Een ander voorbeeld betreft de gegevens over beroepsziekten. TNO typeert de open antwoorden over dit onderwerp. Als het geen beroepsziekte betreft, wordt dit in de verwerking gewijzigd naar ‘geen’ beroepsziekte.

6. Responsrapportage

6.1 Bruikbare respons

Niet alle ontvangen respons is bruikbaar voor publicatie. Een bruikbare respons is een respons van een persoon die:

  1. de persoon uit de steekproef is,
  2. op de enquêtedatum betaald werk als werknemer heeft,
  3. een geldig antwoord heeft gegeven op minimaal 75% van de vragen die aan alle respondenten worden gesteld.

Van de 68.369 ontvangen responsen zijn er 64.909 bruikbaar. Zie tabel 6.1.1. Het verschil zit vooral bij respondenten die geen werknemer zijn op het moment van invullen: 3.346 responsen vallen om deze reden af. Dat komt overeen met 4,9% en is vergelijkbaar met het voorgaande jaar (4,8%). De bruikbare respons is vrij gelijk verdeeld over cluster 1 en 2.

6.1.1 Bruikbare en onbruikbare responsaantallen, NEA 2024
Ontvangen respons68 369
Onbruikbare respons3 460
waarvanGeboortedatum en geslacht komen niet overeen met register2
waarvanGeen werknemer op enquêtedatum3 346
waarvanMinder dan 75% geldig beantwoord 112
Bruikbare respons64 909
waarvanCluster 132 069
waarvanCluster 232 840

6.2 Representativiteit van de respons

De tabellen in bijlage C geven de verdeling naar enkele achtergrondkenmerken van de populatie, de uitgezette steekproef en de bruikbare respons. Dit geeft een beeld van de representativiteit van de respons. Het betreft de kenmerken die zijn opgenomen in het weegmodel (zie paragraaf 7.2). 

Als een categorie is over- of juist ondervertegenwoordigd in de bruikbare respons ten opzichte van de populatie, kan dit het gevolg zijn van het steekproefontwerp. De steekproefuitzet is immers in enkele strata (bedrijfstakken) opgehoogd om bepaalde responsaantallen te realiseren (zie paragraaf 4.1). Maar ook andere zaken kunnen een rol spelen. Werknemers in een categorie kunnen gemiddeld genomen meer of minder geneigd zijn te responderen. Ook zal de kans om uit te stromen als werknemer tussen het peilmoment van de steekproef en het invulmoment van de enquête voor sommige categorieën werknemers groter zijn dan voor andere. Voor de verschillen tussen de verdeling in de respons en in de populatie wordt gecorrigeerd in de weging (zie hoofdstuk 7).

Tabel C.1 geeft de verdeling naar bedrijfstak van de populatie, de uitgezette steekproef en de respons. Het betreft de registergegevens en indeling (stratum) die bij de steekproeftrekking gebruikt zijn (zie bijlage B voor de stratumindeling). Werknemers in het primair en voortgezet onderwijs (strata 42, 44, 45 en 46) zijn oververtegenwoordigd in de respons, niet alleen vergeleken met de populatie, maar ook vergeleken met de uitgezette steekproef. 

Ondervertegenwoordigd in de respons vergeleken met de steekproef zijn vooral werknemers in de zakelijke dienstverlening (stratum 32) en de logiesverstrekking (stratum 23). Werknemers in deze strata maken respectievelijk 2,8 en 1,6 procentpunt minder uit van de respons dan van de steekproef. Tot de zakelijke dienstverlening behoren onder andere uitzendkrachten.

Tabellen C.2 en C.3 geven de verdeling naar geslacht en leeftijd van de populatie, de uitgezette steekproef en de respons. Het betreft het geslacht en de leeftijd volgens de steekproefgegevens. De verdeling van mannen en vrouwen in de respons en in de steekproef laat zien dat in verhouding vrouwen meer dan mannen hebben meegedaan aan de NEA. Vrouwen zijn ook oververtegenwoordigd in de steekproef ten opzichte van de populatie. Dit is een uitvloeisel van de oversampling van bedrijfstakken en verschillen in de verdeling van mannen en vrouwen over bedrijfstakken. Werknemers tot 35 jaar zijn ondervertegenwoordigd in de bruikbare respons ten opzichte van de steekproef en de populatie. Het meest oververtegenwoordigd zijn werknemers van 55 tot 65 jaar.

Tabel C.4 geeft de verdeling naar herkomst en tabel C.5 naar herkomstland. Personen geboren in Nederland met twee Nederlandse ouders zijn oververtegenwoordigd in de respons. Personen geboren buiten Nederland en personen met ouders geboren buiten Europa zijn ondervertegenwoordigd in de respons. Uitgedrukt in procentpunten zijn personen met herkomst Overig Afrika, Azië, Amerika, Oceanië en onbekend het meest ondervertegenwoordigd in de respons.

Tabel C.6 geeft de verdeling naar type huishouden. Personen die behoren tot een huishouden van gehuwde paren, zowel met als zonder kinderen, zijn oververtegenwoordigd in de respons. Eenpersoonshuishoudens en eenouderhuishoudens zijn ondervertegenwoordigd.

Tabel C.7 geeft de verdelingen naar type contract. Werknemers met een flexibel contract zijn in de respons ondervertegenwoordigd ten opzichte van de populatie en de steekproef. 

Tabel C.8 geeft de verdeling naar primair inkomen. Personen in de hogere decielen zijn oververtegenwoordigd in de respons en personen in de lagere decielen ondervertegenwoordigd.

6.3 Engelstalige respons

De vragenlijst wordt tweetalig aangeboden. Respondenten kunnen middels een knop op elk moment wisselen tussen Nederlands en Engels. Er zijn 2113 respondenten die de vragenlijst in het Engels eindigden, waarvan er 1815  Er hebben 2205 respondenten minimaal één keer van taal gewisseld, waarvan 1622 de vragenlijst van begin tot eind in het Engels doorlopen hebben.

7. Weging

7.1 Weegmethode

De steekproef is willekeurig in twee helften verdeeld, cluster 1 en 2, en in de vragenlijst is sturing aanwezig waardoor een deel van de vragen alleen aan cluster 1 wordt getoond en een ander deel van de vragen alleen aan cluster 2, het split-half ontwerp. 

Omdat er uitspraken gedaan dienen te worden over zowel beide helften als over de hele populatie worden er twee wegingen uitgevoerd: één weging voor cluster 1 en één weging voor cluster 2. Achteraf worden de gewichten van beide wegingen gecombineerd via zogenaamde proportionele gewichten. De twee clusters wegen mee naar rato van de respons. Dit leidt in het algemeen tot iets nauwkeurigere schattingen dan wanneer de twee clusters gelijk meewegen. Bovendien is het gemiddelde proportionele gewicht niet alleen in de totale respons, maar ook in beide clusters gelijk aan 1 als de beide clusters naar rato van de respons meewegen.

Daarnaast is het bij de NEA gebruikelijk dat er twee soorten gewichten in het microdatabestand zijn opgenomen: zogenaamde ophooggewichten die optellen tot de populatieomvang en zogenaamde proportionele gewichten die optellen tot de steekproefomvang.

Het microdatabestand bevat daarom meerdere gewichten. In paragraaf 10.2 staan instructies voor gebruikers van het bestand voor het gebruik van de verschillende weegfactoren, waaronder enkele aandachtspunten voor het gebruik van de jaren 2020 en 2021. 

7.2 Weegmodel

Voor de NEA 2024 is het volgende weegmodel gebruikt:

[Geslacht(2) × Leeftijd(6)] +
[Stratum(44)]+
[Herkomst(5)] + 
[Type huishouden(7)] +
[Type contract(2)] + 
[Primair inkomen(10)] + 
[landnegendeling(9)]

Al deze variabelen zijn categoriaal. Het aantal categorieën staat bij elke variabele aangegeven tussen haakjes. Het weegmodel maakt uitsluitend gebruik van registergegevens. De verdeling van het steekproefkader, de steekproef en de bruikbare respons over de categorieën van deze variabelen is in paragraaf 6.2 beschreven.

7.3 Gewichten

Voor cluster 1 en 2 is een lineaire weging uitgevoerd op alle bruikbare responsen, waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met ongelijke insluitkansen en anderzijds met mogelijk selectieve non-respons. Uitvoeren van de wegingen levert correctie- en eindgewichten op zoals weergegeven in figuur 7.3.1 en 7.3.2. 

7.3.1 Spreiding van correctiegewichten, NEA 2024
Productgroep Waarde Correctiegewichten
Cluster 1 Minimum 0,32
Cluster 1 1e kwartiel 0,74
Cluster 1 Mediaan 0,94
Cluster 1 3e kwartiel 1,19
Cluster 1 Maximum 4,14
Cluster 2 Minimum 0,16
Cluster 2 1e kwartiel 0,76
Cluster 2 Mediaan 0,95
Cluster 2 3e kwartiel 1,18
Cluster 2 Maximum 4,05
7.3.1 Spreiding van correctiegewichten, NEA 2024
 Cluster 1Cluster 2
Correctiegewichten4.144.05
Bron: CBS, TNO

Het weegmodel is robuust. De verdelingen van zowel de correctie- als eindgewichten is vergelijkbaar voor cluster 1 en 2. Er zijn geen negatieve gewichten en het aantal ‘grote’ correctiegewichten is beperkt. Daarnaast zijn er geen eindgewichten kleiner dan 1 (het is niet logisch als een persoon voor minder dan zichzelf meetelt). Ook de celvulling is voldoende: de kleinste cel bevat 104111 personen voor cluster 1 en 103107 personen voor cluster 2. 

7.3.2 Spreiding van eindgewichten, NEA 2024
Productgroep Waarde Eindgewichten
Cluster 1 Minimum 27,04
Cluster 1 1e kwartiel 194,96
Cluster 1 Mediaan 258,84
Cluster 1 3e kwartiel 323,97
Cluster 1 Maximum 934,75
Cluster 2 Minimum 27,99
Cluster 2 1e kwartiel 193,03
Cluster 2 Mediaan 256,25
Cluster 2 3e kwartiel 316,28
Cluster 2 Maximum 968,20
7.3.2 Spreiding van eindgewichten, NEA 2024
 Cluster 1Cluster 2
Eindgewichten934.75968.2
Bron: CBS, TNO

8. Kwaliteit

In de vragenlijst van de NEA 2024 zijn een aantal vragen voor het eerst gesteld en bestaande vragen gewijzigd.  In paragraaf 8.1 wordt de item non-respons beschreven van de vaste vragen. Omdat de item non-respons van de vaste vragen over technologische veranderingen in eerdere jaren opviel, is hier in de vragenlijst van 2024 een methodologische vraag over gesteld. De uitkomsten daarvan komen in paragraaf 8.2 aan bod. De resterende drie paragrafen behandelen de kwaliteit van de ad hoc vragen uit de NEA 2024: paragraaf 8.3 betreft de vragen over toekomst van het werk, paragraaf 8.4 gaat in op de vragen over meertalige werkvloeren en veiligheid en paragraaf 8.5 betreft de vragen welke arts de beroepsziekte heeft vastgesteld.

8.1 Item non-respons vaste vragen

In de NEA zijn respondenten niet verplicht om vragen te beantwoorden. In het verleden werd de NEA (ook) op papier ingevuld en was het niet mogelijk om dit te verplichten. Bij de introductie van internetwaarneming is ervoor gekozen om het bij internetwaarneming mogelijk te maken dat vragen leeg worden overgeslagen, vanuit de gedachte dat waarneming via papier en internet dan wat non-respons mogelijkheid betreft zoveel mogelijk op elkaar lijken. Als uitvloeisel daarvan kunnen veel vragen die al jaren in de NEA worden gesteld leeg overgeslagen worden. 

Sinds 2018 wordt de NEA uitsluitend via internet waargenomen. De mogelijkheid om vragen leeg over te slaan is bij de meeste bestaande vragen behouden om mogelijke trendbreuken te voorkomen. Nieuwe vragen kunnen echter niet meer leeg overgeslagen worden. In plaats daarvan wordt de antwoordmogelijkheid ‘geen antwoord’ aangeboden. Zo is voor alle respondenten duidelijk dat het mogelijk is om een vraag niet te beantwoorden en toch verder te gaan met de vragenlijst. Ook is zo duidelijk dat een respondent bewust geen antwoord heeft gegeven en niet per ongeluk op ‘volgende’ heeft geklikt terwijl nog geen antwoord gekozen was.

Gemiddeld wordt een vraag in de NEA door 3 procent van de respondenten niet beantwoord. Niet alle vragen worden aan alle respondenten gesteld. De berekening van de item non-respons is gebaseerd op respondenten waaraan de betrokken vraag is gesteld. Bij sommige vragen geven meer respondenten geen antwoord dan bij andere. Tabel D.1 geeft een overzicht van alle vaste vragen waarop 5 procent of meer van de respondenten in 2024 geen antwoord heeft gegeven (‘geen antwoord’ of vraag leeg overgeslagen). 

Bij de vraag naar de plaats waarin het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden is in 2024 een instructie toegevoegd over het gebruik van de plaatsnamenlijst, omdat de item non-respons flink boven het gemiddelde lag en elk jaar toenam. De item non-respons op deze vraag ligt in 2024 lager dan in 2023, maar met 19 procent nog steeds flink boven het gemiddelde.

8.2 Item non-respons vaste vragen rondom technologie

Aan het vaste vragenblok over gebruik van technologie op het werk is dit jaar een extra vraag toegevoegd voor respondenten die bij meerdere vragen (meer dan 3 items) naar de invloed van technologische ontwikkelingen op het werk voor ‘Geen antwoord’ gekozen hebben. Dit om na te gaan wat de reden is voor de non-respons op deze technologie vragen. Aan deze personen werd gevraagd om welke reden zij meerdere keren ‘Geen antwoord’ hebben gekozen. De redenen die gekozen konden worden waren de volgende: “Ik doe dit werk nog niet zo lang”, “Invloed was niet duidelijk goed óf slecht, soms beide”, “Vragen zijn niet van toepassing op mijn werk”, “Ik begreep de vragen niet“, “Ik wist het antwoord niet”, “Ik wilde het antwoord liever niet zeggen” en “Andere reden”. Op deze vraag heeft verreweg het grootste deel van de respondenten (80 procent) geantwoord dat de vragen niet van toepassing zijn op hun werk. Bij de overige redenen varieerde het percentage respondenten dat het betreffende antwoord koos van 2 tot 8 procent. 

Vervolgens is gekeken welke respondenten – rekening houdend met de routingvoorwaarden- kiezen voor het antwoord “niet van toepassing” bij de vragen over invloed van technologische ontwikkelingen. Respondenten krijgen de vragen als ze voldoen aan de volgende routingvoorwaarden: beeldschermwerk doen, digitale systemen gebruiken of geavanceerde technische hulpmiddelen gebruiken. De item non-respons is vergeleken voor alle respondenten die beeldschermwerk doen versus alle respondenten die digitale systemen gebruiken versus alle respondenten die geavanceerde technische hulpmiddelen gebruiken. Meerdere routingvoorwaarden kunnen op een respondent van toepassing zijn, dus een respondent kan in meerdere van deze drie routinggroepen voorkomen. De item non-respons is flink lager onder respondenten die geavanceerde technische hulpmiddelen gebruiken dan onder respondenten die beeldschermwerk doen of digitale systemen gebruiken. Zie figuur 8.2.1.

8.2.1 Item non-respons vragen naar invloed technologische ontwikkelingen op het werk in procenten, NEA 2024
VragenBeeldschermwerk doen (%)Digitale systemen gebruiken (%)Geavanceerde hulpmiddelen gebruiken (%)
Meer of minder
doen in dezelfde tijd?
16,416,39,7
Meer of minder
informatie verwerken?
16,216,211
Moeilijker of
makkelijker?
11,411,45,6
Lichamelijk zwaarder
of lichter?
13,713,86,4
Mentaal zwaarder
of lichter?
11,811,86,6
Meer of minder
toezicht of controle?
11,911,97,2
Leuker
of minder leuk?
10,910,96,6

8.3 Ad hoc vragen toekomst van werk

Een van de ad hoc onderwerpen betreft dit jaar de vragen rondom de toekomst van het werk. In dit blok wordt aan de respondent gevraagd of naar eigen verwachting het werk dat de respondent over 5 jaar doet nog min of meer hetzelfde zal zijn als nu. Als een respondent hierop antwoordt dat het werk niet of waarschijnlijk niet hetzelfde blijft, wordt doorgevraagd. Het betreft dan verandering in de gebruikte technologie, de manier van werken of leidinggeven, producten of diensten die gemaakt of geleverd worden en het contact met klanten. Het gaat hierbij om de algemene verwachting van de ontwikkeling van het werk, onafhankelijk of de desbetreffende persoon dat werk over 5 jaar nog doet. De item non-respons op deze vraag waarbij een respondent de mogelijkheid had om meerdere antwoorden te kiezen, is laag: minder dan 1 procent.  

Vervolgens wordt gevraagd naar analogie van de vaste NEA vragen rondom werken met technologie of het werk over 5 jaar naar verwachting makkelijker/moeilijker zal zijn, of het lichamelijk zwaarder of lichter zal zijn, mentaal zwaarder of lichter, of er meer of minder toezicht/controle op het werk gehouden wordt en of het werk leuker of minder leuk zal zijn. De item non-respons op deze vragen is lager dan de non-respons op de overeenkomstige vaste vragen. In het ad hoc blok varieert de item non-respons tussen de 5 en 9 procent.  

8.4 Ad hoc vragen meertalige werkvloeren en veiligheid

Aan de respondenten in cluster 1 zijn in de NEA 2024 vragen gesteld over meertalige werkvloeren en veiligheid, zoals eerder in hoofdstuk 2 toegelicht.

Bij alle vragen over meertalige werkvloeren en veiligheid hebben respondenten de mogelijkheid om de vraag over te slaan door ‘geen antwoord’ te kiezen. De item non-respons varieert tussen de 0 en 4 procent (voor de vaste NEA vragen is dat gemiddeld 3 procent). Uitzondering daarop zijn twee vragen met een non-respons van 17 en 19 procent. Beide vragen luiden “wie was toen het slachtoffer?” Deze vragen zijn gesteld als er een ongeluk is gebeurd door een taalbarrière tussen collega’s c.q. tussen werknemers en klanten. Een verklaring voor de non-respons zou kunnen zijn dat er een antwoordmogelijkheid ontbreekt voor ongelukken met uitsluitend materiële schade.  

Bij de vragen is gebruik gemaakt van routing; afhankelijk van het antwoord op een vraag worden vervolgvragen wel of niet gesteld. Bij de twee hierboven genoemde vragen “wie was toen het slachtoffer” blijken te weinig respondenten terecht te komen om de uitkomsten te kunnen publiceren (los van de item non-respons). Bij de overige vragen zijn er voldoende responsen om cijfers te kunnen publiceren.

Bij het vragenlijstontwerp is een meertalige werkvloer geoperationaliseerd als een werkvloer waarvoor respondenten twee of meer talen aanvinken bij de vraag: ‘Welke talen gebruiken u en uw collega’s met elkaar op het werk?’ De restcategorie ‘andere taal’ telt daarbij als één taal. Verder tellen ‘Nederlands’ en ‘Fries of een Nederlands dialect of streektaal’ ieder voor één taal. Volgens deze telling is de werkvloer meertalig bij 93 procent van de werknemers waar Fries of een Nederlands dialect of een streektaal wordt gesproken door collega’s onderling. Als de streektaal en Nederlands niet als afzonderlijke talen tellen, dan is de werkvloer meertalig bij 25 procent van de werknemers waar Fries of een Nederlands dialect of een streektaal wordt gesproken door collega’s.

Een kanttekening bij de vragen over meertalige werkvloeren is, dat de vragenlijst van de NEA in twee talen beschikbaar is: Nederlands en Engels. Personen in de steekproef die deze talen niet beheersen, kunnen een taalbarrière ervaren en daardoor ondervertegenwoordigd zijn in de respons. Daar staat tegenover dat meertaligheid op de werkvloer niet gemeten wordt door te vragen naar de taal of talen die de respondent zelf gebruikt, maar naar de talen die bij de respondent op het werk door collega’s onderling gebruikt worden. Een respondent kan dus talen rapporteren die hij of zij niet zelf gebruikt. 

8.5 Ad hoc vragen Arts die de beroepsziekte heeft vastgesteld

Als respondenten bij de vaste vragen hebben aangegeven dat zij een of meer beroepsziekten hebben die door een arts zijn vastgesteld, krijgen zij in 2024 per beroepsziekte de vraag welke arts dat dan was. Om te kunnen publiceren welke arts een afzonderlijke beroepsziekte heeft vastgesteld, moeten minimaal 100 respondenten deze vraag hebben beantwoord. Voor drie beroepsziekten (eczeem, COPD, infectieziekte) is dit aantal niet bereikt. De antwoorden voor deze beroepsziekten kunnen wel meegeteld worden wanneer voor alle beroepsziekten gezamenlijk wordt beschreven welke artsen deze hebben vastgesteld. 

Voor de overige 11 beroepsziekten varieert de item non-respons op de vraag welke arts de beroepsziekte heeft vastgesteld tussen 0 en 2 procent. 

9. Vergelijkbaarheid over de tijd

De NEA wordt sinds 2005 uitgevoerd en veel vragen worden al meerdere jaren gesteld. Dat maakt het mogelijk om de NEA te gebruiken om trends te beschrijven. Tot en met 2013 kan dat voor werknemers van 15 tot 65 jaar en vanaf 2014 voor werknemers van 15 tot 75 jaar. 

In de loop der jaren zijn wijzigingen doorgevoerd in de wijze van gegevensverzameling en  verwerking. Daardoor zijn cijfers mogelijk niet in alle gevallen volgtijdelijk vergelijkbaar. De volgende paragrafen geven een beknopt overzicht van wijzigingen in de gegevensverzameling die samen lijken te gaan met wijzigingen in de uitkomsten.

9.1 Vergelijkbaarheid 2024 met eerdere jaren

In 2024 zijn er geen wijzigingen geweest met gevolgen voor de vergelijkbaarheid over de tijd. 

9.2 Vergelijkbaarheid 2023 met eerdere jaren

In 2023 zijn in het vaste deel van de NEA vragenlijst enkele wijzigingen doorgevoerd die gevolgen hebben voor de vergelijkbaarheid over de tijd. 

Ten eerste is ‘Long COVID’ toegevoegd aan de antwoordmogelijkheden bij de vragen over chronische ziekten en beroepsziekten. Het lijkt aannemelijk dat mede hierdoor de incidentie en prevalentie van beroepsziekten vanaf 2023 iets hoger ligt dan in eerdere jaren. Bij de chronische ziekten wijzen de cijfers er niet op dat het toevoegen van de extra antwoordcategorie grote invloed heeft gehad op de uitkomsten.

Ten tweede zijn de antwoordmogelijkheden uitgebreid bij de vraag waar men medische hulp heeft gehad na het meest recente arbeidsongeval. De uitkomsten zijn hierdoor niet vergelijkbaar.

Tot slot lijken cijfers over de tevredenheid van werknemers met de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden mogelijk vanaf 2023 niet vergelijkbaar te zijn met eerdere jaren, doordat een toelichting bij de vraag is opgenomen. 

Meer informatie is beschikbaar in de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2023, in het bijzonder hoofdstuk 8 en 9.

9.3 Vergelijkbaarheid 2022 met eerdere jaren

Vanaf het verslagjaar 2022 verschilt de wijze waarop gegevens voor de NEA zijn verzameld en verwerkt op een aantal punten van eerdere verslagjaren. Daardoor zijn de cijfers vanaf 2022 mogelijk niet in alle gevallen vergelijkbaar met de cijfers tot en met 2021. Het betreft de volgende wijzigingen:

  • split-half ontwerp: de steekproef wordt, nadat deze is getrokken, willekeurig in twee helften (‘clusters’) verdeeld en de twee clusters krijgen deels andere vragen;
  • vaste versus ad hoc vragen: voor de jaren 2022 tot en met 2025 is vastgesteld welke vragen jaarlijks gesteld worden en daarnaast is er beperkt ruimte voor wisselende onderwerpen
  • meertalige vragenlijst: de vragenlijst is in het Nederlands en in het Engels beschikbaar;
  • wijziging vraagstelling vaste onderwerpen: voor enkele vaste onderwerpen zijn de  vraagteksten herzien en/of vereenvoudigd;
  • item non-responsoptie: de vragen over de tevredenheid met en het belang van arbeidsvoorwaarden kunnen voortaan niet meer leeg overgeslagen worden en hebben in plaats daarvan de antwoordmogelijkheid ‘geen antwoord’;
  • oversamplingstrategie: de steekproefuitzet wordt verhoogd onder werknemers in een aantal bedrijfstakken om voldoende waarnemingen voor publicatie te realiseren, maar niet langer onder jongeren en personen met een niet-westerse herkomst;
  • weegmethode: de weging wordt apart uitgevoerd voor cluster 1 en 2 en vervolgens worden de gewichten gecombineerd;
  • weegmodel: het weegmodel is vervangen door een nieuw ontworpen weegmodel.

Bovenstaande brengt met zich mee dat bij vragen waarvan de formulering identiek is gebleven, de context veranderd is. Dit kan ertoe leiden dat respondenten anders antwoorden. 

Een voorbeeld van andere uitkomsten door een gewijzigde context lijken de vragen over tevredenheid met het werken en met de arbeidsomstandigheden te zijn. De uitkomsten hiervoor verschillen in 2022 tussen de beide clusters en dit is ook in 2023 het geval. Een voorbeeld van onvergelijkbare uitkomsten door een gewijzigde vraagstelling betreft het onderwerp ongewenst gedrag. Met de nieuwe vraagstelling is in 2022 minder ongewenst gedrag gemeten dan in voorgaande jaren. Met name ‘een enkele keer ongewenst gedrag meegemaakt’ komt in 2022 minder voor dan eerst, wat samen kan hangen met het invoeren van een getrapte vraagstelling. Een nadere beschrijving van de gevolgen van de wijzigingen is beschikbaar in de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2022, in het bijzonder hoofdstuk 8 en 9. 

Hoewel er een groot aantal wijzigingen is doorgevoerd in 2022 en hierdoor sommige onderwerpen niet volgtijdelijk vergelijkbaar zijn, zijn er ook onderwerpen waarvoor het wel mogelijk lijkt om de cijfers volgtijdelijk te vergelijken. TNO en het CBS doen dit uitsluitend als de vraagstelling niet is gewijzigd, gebruik van het vorige weegmodel voor de cijfers over 2022 niet tot andere conclusies leidt over verschillen tussen 2021 en 2022, en er geen andere ‘aannemelijke redenen’ zijn om een methodebreuk te vermoeden.

9.4 Volgtijdelijke vergelijkbaarheid in eerdere jaren

In 2021 en 2020 zijn alle vragen in het blok ‘Werkomstandigheden’ niet gesteld aan werknemers waarvan het werk op de enquêtedatum stillag/niet mocht worden uitgevoerd vanwege coronamaatregelen. Het betreft 0,5% van alle werknemers in 2021 en 2,5% in 2020. Binnen bedrijfstakken, beroepen, leeftijdsklassen en andere kenmerken kan dit percentage hoger of lager uitvallen. De cijfers voor de variabelen in dit blok zijn berekend voor werknemers waarvan het werk op de enquêtedatum niet stillag vanwege coronamaatregelen. 

In 2019 zijn de vragen over conflicten op het werk weggelaten (Hooftman e.a., 2020). Dit leek effect te hebben op de prevalentie van ongewenst gedrag dat in dat jaar meer voor kwam dan in eerdere jaren. In 2020 zijn de vragen over conflicten op het werk weer opgenomen in de vragenlijst. 

Sinds 2018 start het blok over arbeidsvoorwaarden jaarlijks met de vraag over tevredenheid, alleen in oneven jaren gevolgd door de vraag over het belang daarvan (Hooftman e.a., 2019). Zo worden beide onderwerpen steeds in dezelfde context uitgevraagd. Deze contextwijziging werkt eenmalig door in de uitkomsten. De uitkomsten over het belang zijn niet vergelijkbaar tussen 2019 en 2017 en de uitkomsten over de tevredenheid niet tussen 2018 en 2017. 

In 2018 is ook de wijze van gegevensverzameling gewijzigd: de vragenlijst kan sindsdien uitsluitend via internet en niet meer op papier ingevuld worden (Hooftman e.a., 2019). Dit kan systematische effecten hebben op de uitkomsten. De verwachting was (Roberts e.a., 2017) dat dit niet of nauwelijks gevolgen zou hebben voor de uitkomsten op een aantal kernindicatoren. De resultaten van de NEA 2018 bevestigden deze aanname. Desondanks is het bij het maken en interpreteren van trendbeschrijvingen, waarin zowel gegevens uit de jaren vóór 2018 als gegevens uit 2018 en later worden gebruikt, van belang hier alert op te zijn. 

In 2014 is de NEA grootschaliger veranderd, onder andere ten aanzien van de benaderingsstrategie (zie Hooftman e.a., 2015). Het CBS en TNO hebben elk de vergelijkbaarheid van de NEA-uitkomsten van vóór en na 2014 onderzocht (zie: Mars e.a. (2015), Mars e.a. (2016) en Hooftman e.a. (2016)). Deze analyses leiden deels, maar niet geheel tot dezelfde conclusies. Bij het maken en interpreteren van trendbeschrijvingen waarin zowel gegevens uit de jaren vóór 2014 als gegevens uit 2014 en later worden gebruikt is het van belang om rekening te houden met deze mogelijke methodologische trendbreuken.

10. Gebruik van de NEA door derden

TNO en het CBS publiceren afzonderlijk, gezamenlijk en in samenwerking met derden op basis van de NEA. Daarnaast kunnen derden zelf statistisch onderzoek doen met de microdatabestanden. 

Vanaf april 2026 zullen de NEA 2024-data – onder voorwaarden – aan geautoriseerde instellingen toegankelijk worden gemaakt via CBS Microdata Services. Hierbij bestaat de mogelijkheid om de NEA-gegevens te koppelen aan andere databronnen uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden van het CBS. Meer informatie hierover is te vinden op de pagina ‘Zelf onderzoek doen’ van het CBS. 

Vanaf april 2026 is ook een statistisch beveiligd bestand beschikbaar via DANS. Statistische beveiliging voorkomt dat er inhoudelijke conclusies over herkenbare eenheden kunnen worden getrokken.

10.1 Publicatiemogelijkheden deelpopulaties

De uitkomsten van de NEA kunnen niet alleen voor alle werknemers beschreven worden, maar ook voor deelpopulaties. Uitsplitsingen zijn beschikbaar via de benchmarktool van TNO en via StatLine, de elektronische databank van het CBS. Verder bevat de publicatie ‘NEA 2024 Resultaten in vogelvlucht’ (verschijnt in mei 2025 ), naast een globale beschrijving van de uitkomsten, een uitgebreide tabel met uitkomsten voor alle werknemers en uitsplitsingen voor mannen en vrouwen, vier leeftijdsklassen en dertien bedrijfstakken. Verder kunnen via het dashboard arbeidsomstandigheden uitkomsten voor werknemers op basis van de NEA vergeleken worden met uitkomsten voor zelfstandig ondernemers op basis van de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van TNO en CBS. TNO en het CBS kunnen op verzoek andere of meer gedetailleerde uitsplitsingen samenstellen. Geautoriseerde onderzoeksinstellingen kunnen dit ook zelf doen.

Een deel van de vragen in de NEA zijn specifiek in de NEA opgenomen om deelpopulaties te kunnen beschrijven. Het gaat daarbij om demografische gegevens, onderwijs, dienstverband, bedrijf en beroep. Voor hetzelfde doel is de bruikbare respons van de NEA verrijkt met een aantal registergegevens, zie paragraaf 5.2.

NEA onderwerpen kunnen naar de kenmerken in deze modules uitgesplitst worden in meer of mindere mate van detail. Er kan bijvoorbeeld alleen onderscheid gemaakt worden tussen werknemers met een vaste en een flexibele arbeidsrelatie, of ook tussen verschillende soorten flexibele arbeidsrelaties. Het behaalde onderwijsniveau kan in drie of vijf categorieën verdeeld worden. Voor bedrijf en beroep zijn zeer gedetailleerde classificaties beschikbaar (5 respectievelijk 4 digit niveau), maar er kan ook gepubliceerd worden op het hoofdniveau van de indelingen. Het detailniveau tot waarop uitsplitsingen mogelijk zijn, hangt af van het onderliggende aantal responsen. TNO en het CBS kunnen desgevraagd nagaan of publicatie over een specifieke deelpopulatie mogelijk is.

Vanaf 2022 is het split-half ontwerp ingevoerd en in 2021 en 2020 is hiermee geëxperimenteerd. Onderwerpen die slechts aan één cluster zijn voorgelegd kunnen minder gedetailleerd uitgesplitst worden dan onderwerpen die aan de hele steekproef zijn voorgelegd. Tabel A.1 in bijlage A beschrijft in welk cluster de vaste onderwerpen zijn uitgevraagd vanaf 2022. Tabel A.2 doet dit voor de ad hoc onderwerpen van de NEA 2024. 

Overigens wordt in de NEA naar achtergrondkenmerken gevraagd om NEA onderwerpen voor deelpopulaties te kunnen beschrijven en niet om de omvang van deze deelpopulaties te schatten. Voor dit laatste doel kan beter gebruik gemaakt worden van de EBB. Zie hiervoor StatLine publicaties over arbeidsdeelname en de werkzame beroepsbevolking. Datzelfde geldt voor de omvang van de doelpopulatie. De NEA ‘telt’ namelijk niet ‘zelf’ hoeveel werknemers er in Nederland zijn, maar hoogt middels een weegfactor uitkomsten op naar populatieaantallen die bekend zijn uit registergegevens.

10.2 Instructies bij bestand

Geslacht en leeftijd

De variabelen die het geslacht en de leeftijd van de respondent beschrijven, betreffen registergegevens gecorrigeerd voor zelfrapportage. De leeftijd is de leeftijd op enquêtedatum. Tot de doelpopulatie behoren personen die op 1 oktober van het waarneemjaar 15 tot 75 jaar oud zijn. Personen die 1 oktober nog geen 75 jaar oud zijn, maar op de enquêtedatum wel, zijn als bruikbare respons met leeftijd ‘75’ in het bestand opgenomen en worden bij de hoogste leeftijdsklasse ingedeeld.

Split-halfontwerp

De variabele SE_Cluster beschrijft of een persoon aan split-halfcluster 1 of 2 is toebedeeld. In de vragenlijstdocumentatie is met ‘(1)’ en ‘(2)’ beschreven welke vragen aan welk cluster gesteld worden.

Weegfactoren

In het microdatabestand zijn twee soorten weegfactoren opgenomen: een proportioneel gewicht dat optelt tot de steekproefomvang en ophooggewichten die optellen tot de populatieomvang. Schattingen voor gemiddeldes en percentages zijn consistent op basis van beide soorten gewichten. 

De weegmethode is vanaf de NEA 2022 gewijzigd. Zie voor meer informatie de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2022. Bovendien is in de NEA 2020 en NEA 2021 geëxperimenteerd met het split-half design en zijn daarbij andere keuzes in de weging gemaakt dan vanaf de NEA 2022. Gebruikers van het bestand moeten daarom goed opletten welke weegfactor voor de gewenste analyses van toepassing is. Tabel 10.2.1 beschrijft voor welk onderwerp welke weegfactor voor welk jaar aangezet kan worden. Voor enkele onderwerpen geldt een uitzondering.

10.2.1 Gebruik weegfactoren NEA
JaarOnderwerp gesteld aanProportioneel gewichtOphooggewicht
Alle jarenHele steekproefWeegWeegpop
Vanaf 2022Cluster 1WeegWeegpop_cluster1
Vanaf 2022Cluster 2WeegWeegpop_cluster2

Voor percentages, gemiddelden en andere beschrijvingsmaten kan het proportionele gewicht ‘weeg’ voor elk onderwerp en elk jaar gebruikt worden, ongeacht of het onderwerp bij de hele steekproef of slechts in één cluster is uitgevraagd. Voor 2021 en 2020 geldt voor enkele onderwerpen een uitzondering, zie hieronder.

Voor populatieaantallen is het ophooggewicht nodig. ‘Weegpop’ is van toepassing voor onderwerpen die in de hele steekproef zijn uitgevraagd. Dit geldt voor alle jaren.

 ‘Weegpop_cluster1’ is van toepassing voor onderwerpen die vanaf 2022 bij cluster 1 zijn uitgevraagd. De variabele ‘weegpop_cluster1’ wordt vanaf 2022 gemaakt, maar is ook voor eerdere jaren gevuld. Voor 2014-2021 is weegpop_cluster1 gevuld met ‘weegpop’. Gebruikers van het bestand kunnen zo direct een gewogen reeks uitdraaien voor een onderwerp dat vanaf 2022 in een cluster is uitgevraagd en in eerdere jaren in de hele steekproef. 

 ‘Weegpop_cluster2’ is van toepassing voor onderwerpen die vanaf 2022 bij cluster 2 zijn uitgevraagd. De variabele ‘weegpop_cluster2’ wordt vanaf 2022 gemaakt, maar is ook voor eerdere jaren gevuld. Voor 2014-2021 is weegpop_cluster2 gevuld met ‘weegpop’. Gebruikers van het bestand kunnen zo direct een gewogen reeks uitdraaien voor een onderwerp dat vanaf 2022 in een cluster is uitgevraagd en in eerdere jaren in de hele steekproef. 

Extra aandacht is nodig voor de onderwerpen ‘informeel leren’ en ‘bevlogenheid’. Hiervoor kan niet zonder meer een reeks met één gewicht voor alle jaren uitgedraaid worden, omdat de onderwerpen in 2020 in het experimentele split-half ontwerp zijn uitgevraagd. In dat jaar is de weging van het split-half ontwerp anders aangepakt. 

Voor het onderwerp ‘bevlogenheid’ moet voor 2020 ‘weeg_B’ of ‘weegpop_B’ aangezet worden en voor overige jaren weegpop_cluster 2 (voor 2014 is weegpop_cluster2 gevuld met weegpop). Zie Tabel 10.2.2. 

10.2.2 Gewichten voor Bevlogenheid
JaarOnderwerp gesteld aanProportioneel gewichtOphooggewicht
2014Hele steekproefWeegWeegpop c.q. weegpop_cluster2 
2020Cluster 1Weeg_BWeegpop_B
2022Cluster 2WeegWeegpop_cluster2

Voor het onderwerp ‘informeel leren’ moet voor 2020 ‘weeg_B’ of ‘weegpop_B’ aangezet worden en voor overige jaren weegpop_cluster2. Zie Tabel 10.2.3.

10.2.3 Gewichten voor Informeel leren
JaarOnderwerp gesteld aanProportioneel gewichtOphooggewicht
2020Cluster 1Weeg_BWeegpop_B
2022Cluster 2WeegWeegpop_cluster2

In 2020 en 2021 zijn nog enkele andere onderwerpen in het experimentele split-half ontwerp uitgevraagd. Deze onderwerpen zijn uitsluitend in die jaren uitgevraagd. De gewichten die van toepassing zijn staan in tabel 10.2.4. Deze gewichten blijven in het microdatabestand beschikbaar.

10.2.4 Gewichten voor eenmalige split-half onderwerpen in NEA 2020 en 2021
OnderwerpJaarProportioneel gewichtOphooggewicht
Kantooromgevingen2020Weeg_AWeegpop_A
Klimaat2021Weeg_AWeegpop_A
Waarde van werk2021Weeg_BWeegpop_B

Stratum

Gebruikers die verschillen willen toetsen volgens een methode die rekening houdt met het steekproefontwerp, hebben de steekproefstrata nodig. De variabele Afl_marges_stratum beschrijft het stratum waartoe de respondent bij steekproeftrekking behoort. Vanaf 2018 zijn er substrata voor het onderwijs en vanaf 2022 substrata voor het primair onderwijs. Daarom zijn vanaf 2018 en 2022 andere stratumcodes gevuld dan in de voorgaande jaren.

Literatuur

Blatter, B.M., Bongers, P.M., Kraan, K.O., en S. Dhondt (2000). RSI-klachten in de werkende populatie. De mate van vóórkomen en de relatie met beeldschermwerk, muisgebruik en andere ICT gerelateerde factoren. Hoofddorp: TNO.

CBS (z.d. a). Enquête Beroepsbevolking (EBB). Den Haag/Heerlen/Aruba: Centraal Bureau voor de Statistiek. 

CBS (z.d. b). Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS), Basisvragenlijst: 1997-2008. Den Haag/Heerlen/Aruba: Centraal Bureau voor de Statistiek. 

CBS (z.d. c). Veiligheidsmonitor (vanaf 2021). Den Haag/Heerlen/Aruba: Centraal Bureau voor de Statistiek.

CBS (2022a). Minder flexwerkers dan voor coronacrisis ondanks toename. Den Haag/Heerlen/Aruba: Centraal Bureau voor de Statistiek. 

CBS (2022b). Werkonderzoek 2022. Den Haag/Heerlen/Aruba: Centraal Bureau voor de Statistiek. 

Centraal Bureau voor de Statistiek, RIVM en VeiligheidNL (2015). Leefstijlmonitor 2015

CEDEFOP (2015). European skills and jobs survey (ESJS). European skills and jobs survey (ESJS) | CEDEFOP (europa.eu)

College voor de Rechten van de Mens (z.d.). Discriminatie uitgelegd.

Dam, L.M.C. van, G.M.J. Mars, J.C.M. Knops, S.G. van den Heuvel, E.M.M. de Vroome, A.J.S.F. Pleijers, M.M.M.J. Ramaekers en B.J.M. Janssen (2022). Nationale enquête arbeidsomstandigheden 2021: Methodologie. Leiden/Den Haag/Heerlen/Aruba: TNO/CBS.

Edmondson, A. (1999). Psychological safety and learning behavior in work teams. Administrative Science Quarterly 44(2), 350-383.

Eurofound (2017). Sixth European Working Conditions Survey – Overview report (2017 update). Luxemburg: Publications Office of the European Union.

Eurostat (2001). Europese statistiek van arbeidsongevallen (ESAO). Methodiek. Uitgave 2001. Luxemburg: Europese Commissie – Directoraat Generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken.

Eurostat (2012). Europese statistieken inzake arbeidsongevallen (ESAO); beknopte methodiek editie 2012. Eurostat Methodologies and working papers. Luxemburg: Europese Commissie.

Fox, M.L. en D.J. Dwyer (1999). An investigation of the effects of time and involvement in the relationship between stressors and work-family conflict. Journal of Occupational Health Psychology, 4, 164-174.

Goodman, S.A. en D.J. Svyantek (1999). Person–Organization Fit and Contextual Performance: Do Shared Values Matter, J. Voc Behavior, 55(2), 254-275.

Goudswaard, A., S. Dhondt en K. Kraan (1998). Flexibilisering en Arbeid in de Informatie-maatschappij; werknemersvragenlijst, bestemd voor werknemers van organisaties die deelnemen aan het SZW Werkgeverspanel 1998. Hoofddorp: TNO.

Heuvel, S. van den, G. Geuskens, L. van der Meer, A. de Wind en F. Leijten (2014). Study on Transitions in Employment, Ability and Motivation (STREAM). Technical report. Hoofddorp: TNO.

Hipple, S.F. (2010). Multiple jobholding during the 2000s. Monthly Labor Review, 7, 21-32.

Hooftman, W.E., G.M.J. Mars, B. Janssen, E.E.M. de Vroome en S.N.J. van den Bossche (2015). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2014: Methodologie en globale resultaten. Leiden/Den Haag/Heerlen/Aruba: TNO/CBS.

Hooftman, W.E., E.E.M. de Vroome en S.N.J. van den Bossche (2016). Trendanalyses op basis van de NEA: een beschouwing van de NEA designwijzigingen per 2014. Leiden: TNO.

Hooftman W.E., G.M.J. Mars, B. Janssen, E.E.M. de Vroome, B.J.M. Janssen, A.J.S.F. Pleijers, M.M.M.J. Ramaekers en S.N.J. van den Bossche (2019). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2018: Methodologie en globale resultaten. Leiden/Den Haag/Heerlen/Aruba: TNO/CBS.

Hooftman W.E., G.M.J. Mars, J.C.M. Knops, L.M.C. van Dam, E.M.M. de Vroome, B.J.M. Janssen, A.J.S.F. Pleijers en S.N.J. van den Bossche (2020). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2019: Methodologie en globale resultaten. Leiden/Den Haag/Heerlen/Aruba: TNO/CBS.

Hooftman W.E., G.M.J. Mars, J.C.M. Knops, L.M.C. van Dam, E.M.M. de Vroome, M.M.M.J. Ramaekers en B.J.M. Janssen (2021). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2020: Methodologie. Leiden/Den Haag/Heerlen/Aruba: TNO/CBS.

Houtman, I.L.D., A. Goudswaard, S. Dhondt, M. van der Grinten, V. Hildebrandt en M. Kompier (1995). Evaluatie van de monitorstudie naar stress en lichamelijke belasting. Den Haag: VUGA.

Jansen, J.J.P., F.A.J. van den Bosch en H.W. Volberda (2006). Erasmus Concurrentie- en InnovatieMonitor. Vragenlijst. Rotterdam: Erasmus Universiteit/Rotterdam School of Management (RSM).

Karasek, R.A. (1985). Job Content Questionnaire and User’s Guide. Lowell, University of Massachusetts, Department of Work Environment. 

Karasek, R.A., Chr. Brisson, N. Kawakami, I.L.D. Houtman, P. Bongers en B. Amick (1998). The Job Content Questionnaire (JCQ): an instrument for internationally comparative assessments of psychosocial job characteristics. Journal of Occupational Health Psychology, 3, 322-355.

Koppes, L.L.J., E.M.M. de Vroome en S.N.J. van den Bossche (2011). NEA Cohortonderzoek 2007-2009; Methoden en eerste resultaten. Hoofddorp: TNO.

Kristensen, T. en V. Borg. (2000). Copenhagen Psychosocial Questionnaire (COPSOQ), Copenhagen: National Institute of Occupational Health.

KU Leuven (2004). PASO (Panel Survey of Organisations). Vragenlijst. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.

Lindström, K., M. Dallner, A.L. Elo, F. Gamberale, S. Knardahl, A. Skogstad en E. Orhade (1997). Review of Psychological and social factors at work and suggestions for the General Nordic questionnaire (QPS Nordic). Copenhagen: Nordic Council of Ministers.

Mars, G.M.J., A.J.S.F. Pleijers en R.M.A. Willems (2015). Analyse methodebreuk Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden – Bedrijfsongevallen Nederland (NEA-BON) 2014. Intern rapport. Den Haag/Heerlen: CBS.

Mars, G.M.J., J.J.M. Michiels en R.M.A. Willems (2016). Follow-up analyse methodebreuk Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden – Bedrijfsongevallen Nederland (NEA-BON) 2014. Den Haag/Heerlen: CBS.

Roberts, A., D. Groffen en B. Schouten (2017). Analyse toegevoegde waarde schriftelijke vragenlijsten NEA. Interne nota. Den Haag | Heerlen: CBS.

Schaufeli, W.B. en D. van Dierendonck (2000). Handleiding van de Utrechtse Burnout Schaal (ubos). Lisse: Swets & Zeitlinger.

Schaufeli, W.B., A.B. Bakker en M. Salanova (2006). The measurement of work engagement with a short questionnaire: A cross-national study. Educational and Psychological Measurement, 66, 701-716.

Sloten, G.C. van, A. Nauta, en P.R.A. Oeij (2005). Arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen op ondernemingsniveau: AVON monitor 2004. Den Haag: TNO.

Smulders, P.G.W., F. Andries en F.W.J. Otten (2001). Hoe denken Nederlanders over hun werk ...? : opzet, kwaliteit en eerste resultaten van de TNO Arbeidssituatie Survey. Hoofddorp: TNO.

Verboon, F.C, M.G. de Feyter en P.G.W. Smulders (1999). Arbeid en zorg, inzetbaarheid en beloning: het werknemersperspectief. Hoofddorp: TNO.

Zwart, B.C.H. de, W.M. Heijdel en T.J. Veerman (2002). Ontwikkeling vragenlijstmodule ziekteverzuim en reïntegratiebeleid: in het kader van uniformering monitoring arboconvenanten (UMA). Leiden: AStri.

Bijlage A Overzicht van onderwerpen in de vragenlijst

De tabellen in deze bijlage zijn bedoeld als naslagwerk voor gebruikers van de NEA. Tabel A.1  beschrijft de vraagnamen van de vaste onderwerpen in de NEA 2024, of deze aan cluster 1, 2 of beide gesteld zijn en met welke weegfactor cijfers over het onderwerp samen te stellen zijn. Tabel A.2 doet hetzelfde voor de ad hoc onderwerpen van de NEA 2024.

Tabel A.3 geeft vanaf de NEA 2014 een globaal overzicht welke onderwerpen in welk jaar zijn opgenomen in de vragenlijst. Gedetailleerdere informatie is beschikbaar in de onderzoeksbeschrijvingen (methodologische rapporten) van de desbetreffende jaren. Deze zijn beschikbaar op de websites van TNO en het CBS

A.1 Overzicht vaste onderwerpen in NEA 2024
BlokVast onderwerpVraagnamenCluster 1Cluster 2Proportioneel gewichtOphooggewicht
DienstverbandCombineren van banen (werknemer en ondernemer)EenMeerB, Zeflst, RedMeerbJaJaWeegWeegpop
DienstverbandPositie in de werkkring (vast/flex)UitzDetach, Contract, Contractuitz, UitzOpVast, Tijd1Jr, Alg_VastUren, UD_VastUrenJaJaWeegWeegpop
DienstverbandReden vast/flexRedUitzDetach, RedTijd, RedNulFlexJaJaWeegWeegpop
DienstverbandAnciënniteit bij werkgeverSindsWjrWG, SindsMndWGJaJaWeegWeegpop
DienstverbandArbeidsduurContrUren, GemurenJaJaWeegWeegpop
DienstverbandAantal werkdagen per weekHoevDagWJaJaWeegWeegpop
DienstverbandRegeling werktijden: ploegen- en oproepdienstPloegenD, OproepJaJaWeegWeegpop
DienstverbandRegeling werktijden: weekend, avondWeekend, AvondJaNeeWeegweegpop_cluster1
DienstverbandRegeling werktijden: nachtwerkNachtJaJaWeegWeegpop
DienstverbandOverwerkOverwerk, UurOverJaJaWeegWeegpop
DienstverbandThuiswerkWaarWrk, ThuisWrk, aantUurTWJaJaWeegWeegpop
BedrijfTypering bedrijfsactiviteit SBISrtSector t/m ActAndersJaJaWeegWeegpop
Bedrijf omvangBedrijfsomvang (vestiging)PersBedrJaJaWeegWeegpop
Bedrijf omvangVeranderingen in het bedrijfVerandBedrJaJaWeegWeegpop
Beroeptypering beroepencode ISCO en BRCBeroep t/m VoornWzhJaJaWeegWeegpop
BeroepLeiding gevenLeiding, N_leidWJaJaWeegWeegpop
Functie jaarAnciënniteit in functieSindsWjrF, SindsMndFJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenGevaarlijk werk: soort en frequentieGevaren, FreqGev_Vallen t/m FreqGev_AndersJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenWerken met gevaarlijke stoffen: ermee of dichtbij werkenGevStofJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenWerken met gevaarlijke stoffen: in direct contact mee komenGS_ManierJaNeeWeegweegpop_cluster1
WerkomstandighedenWerken met gevaarlijke stoffen: kans op besmettingBesmetJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenFysieke belastingZwaar_a t/m Zwaar eJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenAutonomieAuto_a t/m Auto_fJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenAutonomie van plaatsAuto_gJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenTaakeisenHardW_a t/m HardW_cJaJaWeegWeegpop
WerkomstandighedenWerktempo (afhankelijk van…)WrkTmpoJaNeeWeegweegpop_cluster1
WerkomstandighedenEmotionele belastingEmotie_a t/m Emotie_cJaNeeWeegweegpop_cluster1
WerkomstandighedenMoeilijkheidsgraadAandacht_a t/m Aandacht_cJaNeeWeegweegpop_cluster1
WerkomstandighedenInformatieovervloedAandacht_dJaNeeWeegweegpop_cluster1
WerkomstandighedenGevarieerd werkCreati_a t/m Creati_cJaJaWeegWeegpop
TechniekBeeldschermwerk: uren per dagBeeldschJaJaWeegWeegpop
TechniekTechnologie: gebruik van digitaal informaatiesysteemTech_DigiJaJaWeegWeegpop
TechniekTechnologie: gebruik van geavanceerd technisch hulpmiddelTech_roboJaJaWeegWeegpop
TechniekImpact van technologische ontwikkelingenAtech_HoevWerk t/m Atech_LeukJaNeeweegweegpop_cluster1
Klanten en collega'sSociale steun: leidinggevendeLeiding_a, Leiding_bJaJaWeegWeegpop
Klanten en collega'sSociale steun: collega'sCollega_a, Collega_bJaJaWeegWeegpop
Klanten en collega'sSociale veiligheidVeilCult_Kwesties t/m VeilCult_FoutJaNeeWeegweegpop_cluster1
Klanten en collega'sContact tijdens werk: direct en digitaalContDirect, ContDigiJaNeeWeegweegpop_cluster1
Klanten en collega'sBereikbaarheid buiten werktijdBuitWerkBerJaNeeWeegweegpop_cluster1
Klanten en collega'sConflict met collega's, leidinggevende, werkgeverConflict_a t/m Conflict_cJaNeeWeegweegpop_cluster1
Klanten en collega'sOngewenst gedrag: soort en daderOngedr_Seks t/m Ongedr_PestJaNeeWeegweegpop_cluster1
Klanten en collega'sOngewenst gedrag: frequentie per soort en daderSeks_Klant t/m Pest_LeidJaNeeWeegweegpop_cluster1
Klanten en collega'sDiscriminatie: grondDiscrim2NeeJaWeegweegpop_cluster2
ArbeidsongevallenArbeidsongeval gehadArbOngJaJaWeegWeegpop
ArbeidsongevallenAantal arbeidsongevallen en verzuimduurHoeveel t/m HoevOngJaJaWeegWeegpop
ArbeidsongevallenDatum arbeidsongevalDatumOng t/m AOJaarJaJaWeegWeegpop
ArbeidsongevallenSoort letselSoortLetsel t/m SrtAndersJaJaWeegWeegpop
ArbeidsongevallenOorzaakLetselNEA3WJaJaWeegWeegpop
ArbeidsongevallenMedische hulpWaarHlpJaJaWeegWeegpop
ArbeidsongevallenKenmerken arbeidsongeval t.b.v. ESAW-leveringPlaatsNed, VastTijd, SoortPlaats, VerwDeel t/m Lichaam, SpecFysJaJaWeegWeegpop
Arbo-maatregelen(Extra) arbo-maatregelen nodig?Arbo-a t/m Arbo-kJaJaWeegWeegpop
VeiligheidscultuurVeilig werken: cultuurVeil_Regel t/m Veil_HoorJaNeeWeegweegpop_cluster1
VeiligheidscultuurVeilig werken: aanspreekpuntVeilGez_AansprJaNeeWeegweegpop_cluster1
Uw gezondheidErvaren algemene gezondheidstoestandGezoNEAJaJaWeegWeegpop
Uw gezondheidBurn-outklachten (werkgerelateerde psychische vermoeidheid)Burnout_a t/m Burnout_eJaJaWeegWeegpop
Uw gezondheidSedentair gedragZitWerk t/m ZitVTNeeJaWeegweegpop_cluster2
Uw gezondheidRSI / KANS klachtenBeweging_a t/m Beweging_fNeeJaWeegweegpop_cluster2
Uw gezondheidNodige aanpassingen aan de werkplekAanpasNeeJaWeegweegpop_cluster2
Uw gezondheidPreventief gezondheidsonderzoekOndGezJaNeeWeegweegpop_cluster1
Uw gezondheidBedrijfsarts: toegang, contact, vertrouwen, second opinionBedrArts, BAOoit, BAVertrouw, SecOpin, BehoefSOJaNeeWeegweegpop_cluster1
Uw gezondheidVertrouwenspersoon: toegang intern en inexternVertrouwPers, VP_IntExtJaNeeWeegweegpop_cluster1
ZiekteverzuimZiekteverzuim in afgelopen 12 maandenVerzuim t/m HoevDagVJaJaWeegWeegpop
Laatste keer verzuimLaatste verzuimgeval: klachtenKlachtVerzJaJaWeegWeegpop
Laatste keer verzuimLaatste verzuimgeval: verzuimduurDagLaatJaJaWeegWeegpop
Laatste keer verzuimLaatste verzuimgeval: werkgerelateerdheidGevolgW, RedenW, SlechtFys, Ruzie, BesmetJaJaWeegWeegpop
Laatste keer verzuimLaatste verzuimgeval: zwangerschap, menstruatie, overgangKlachtVrouwJaNeeWeegweegpop_cluster1
Laatste keer verzuimLaatste verzuimgeval: verzuimcontrole, huisartsControle, HASpec, VerbWerkJaNeeWeegweegpop_cluster1
Chronische ziekte of aandoeningArbeidsbelemmeringZiekAand, ArbHand, ZiekGevNeeJaWeegweegpop_cluster2
BeroepsziektenBeroepsziekten: incidentie, prevalentie, vastgesteld door artsBerZiek t/m ArtsJaNeeWeegweegpop_cluster1
Werk en ThuisWerk-privé balansMisVerw_a, MisVerw_bJaJaWeegWeegpop
Functioneren en inzetbaarheidEmployabilityCompet_a t/m Compet_dJaJaWeegWeegpop
Functioneren en inzetbaarheidVerbondenheid met bedrijfCompet_eJaJaWeegWeegpop
Functioneren en inzetbaarheidVerbondenheid met bedrijfVerbondenNeeJaWeegweegpop_cluster2
Functioneren en inzetbaarheidBevlogenheidBevlogen_a t/m Bevlogen_cNeeJaWeegweegpop_cluster2
Functioneren en inzetbaarheidIn-role performancePresteer_a t/m Presteer_cJaNeeWeegweegpop_cluster1
Functioneren en inzetbaarheidInnovatief vermogenInnov_a t/m Innov_dJaNeeWeegweegpop_cluster1
Functioneren en inzetbaarheidTechnologie: veranderingen en omgaan hiermeeTechV, NodigVJaNeeWeegweegpop_cluster1
Functioneren en inzetbaarheidTechnologie: participatie bij technologische ontwikkelingenParticipatieJaJaweegWeegpop
Functioneren en inzetbaarheidKwalificatieverouderingKwaVer_a t/m KwaVer_cJaNeeWeegweegpop_cluster1
Opleiding en ontwikkelingAansluiting kennis en vaardighedenAansluitNeeJaWeegweegpop_cluster2
Opleiding en ontwikkelingLeidinggevende stimuleert ontwikkelingStimulNeeJaWeegweegpop_cluster2
Opleiding en ontwikkelingOpleiding/cursus: gevolgd, doel, behoefteOplCursus, DoelOpl, BhoefteNeeJaWeegweegpop_cluster2
Opleiding en ontwikkelingInformeer lerenLerenNieuw, LerenTaken, LerenMensenNeeJaWeegweegpop_cluster2
Uw loopbaanFunctiewijziging afgelopen 2 jaarProDem_a t/m ProDem_dNeeJaWeegweegpop_cluster2
Uw loopbaanZorgen om baanbehoudAndWerk_bNeeJaWeegweegpop_cluster2
Uw loopbaanAnder werk zoekenAndWerk_dNeeJaWeegweegpop_cluster2
Uw loopbaanLeeftijd willen en kunnen doorwerkenWilWrk, StaatWrkJaJaWeegWeegpop
Uw loopbaanDoorwerkomstandighedenOmstW, OmstStJaJaWeegWeegpop
TevredenheidAlgemene tevredenheid met werk en arbeidsomstandighedenTevrAO, TevrWrkJaJaWeegWeegpop
ArbeidsvoorwaardenTevredenheid met ArbeidsvoorwaardenAV_Trevr_a t/m AV_Trevr_pNeeJaWeegweegpop_cluster2
ArbeidsvoorwaardenBelang van arbeidsvoorwaardenAV_Belang_a t/m AV_Belang_pNeeJaWeegweegpop_cluster2
ArbeidsvoorwaardenAanwezigheid personeelsvertegenwoordigingORMRPVNeeJaWeegweegpop_cluster2
ArbeidsvoorwaardenVakbondslidmaatschapVakbond,WrNtVakbNeeJaWeegweegpop_cluster2
Blok OnderwijsActueel onderwijsvolgend (afpelvariant)ActOplJaJaWeegWeegpop
Blok OnderwijsBehaald onderwijsniveau (afpelvariant)NivAct t/m BasisJaJaWeegWeegpop

A.2 Overzicht ad hoc onderwerpen NEA 2024
JaarBlokAd hoc onderwerpVraagnamenCluster 1Cluster 2Proportioneel gewichtOphooggewicht
2024TechniekReden item non-respons techniekvragenAtech_ToelJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: talen waarin informatie over veilig en gezond werk wordt gegeven op het werkAHM_TaalBordJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: talen die collega's onderling gebruikenAHM_TaalColJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: meest gebruikte taal door collega's onderlingAHM_MeestTaal, AHM_TaalAnd, Afl_WerkTaalJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: frequentie elkaar niet goed begrijpen door meertaligheidAHM_CFreqProbJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: probleem in afgelopen 12 maanden door meertaligheidAHM_CSrtProbJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: persoon die het ongeluk of gevaarlijke situatie betrofAHM_Congeluk, AHM_CGevaarJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: frequentie taalbarrière met klantenAHM_KFreqProbJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: probleem door taalbarrière met klantenAHM_KSrtProbJaNeeweegweegpop_cluster1
2024VeiligheidscultuurMeertalige werkvloeren: persoon die het ongeluk of gevaarlijke situatie betrofAHM_Kongeluk, AHM_KgevaarJaNeeweegweegpop_cluster1
2024BeroepsziektenBeroepsziekten: soort artsAHM_SrtArtsJaNeeweegweegpop_cluster1
2024ToekomstToekomst van werk: verwachting of het werk gelijk blijftAHM_WerkZelfNeeJaweegweegpop_cluster2
2024ToekomstToekomst van werk: verwachting soort veranderingenAHM_HoeVeranNeeJaweegweegpop_cluster2
2024ToekomstToekomst van werk: verwachting moeilijker/makkelijkerAHM_Tech_MoeiNeeJaweegweegpop_cluster2
2024ToekomstToekomst van werk: verwachting lichamelijk zwaarder/lichterAHM_Tech_LichZwNeeJaweegweegpop_cluster2
2024ToekomstToekomst van werk: verwachting mentaal zwaarder/lichterAHM_Tech_MentZwNeeJaweegweegpop_cluster2
2024ToekomstToekomst van werk: verwachting meer/minder toezichtAHM_Tech_ToezNeeJaweegweegpop_cluster2
2024ToekomstToekomst van werk: verwachting leuker/minder leukAHM_Tech_LeukNeeJaweegweegpop_cluster2
2024TaalMeertalige werkvloeren: moedertaalMoedTaalJaNeeweegweegpop_cluster1
2024TaalMeertalige werkvloeren: beheersing meest gebruikte taal op het werkBeheersTaalJaNeeweegweegpop_cluster1

A.3 Overzicht vragenlijstblokken NEA 2014-2024
Blok20142015201620172018201920202021202220232024
DienstverbandJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
BedrijfJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
BeroepJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
Functie JaarJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
WerkomstandighedenJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
TechniekNeeNeeNeeNeeJaNeeJaNeeJaJaJa
Klanten en collega’sJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
ArbeidsongevallenJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
Arbo-maatregelenJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
Veilig en gezond werkenNeeJaNeeJaNeeJaNeeJaJaJaJa
Uw gezondheidJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
ZiekteverzuimJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
De laatste keer dat u heeft verzuimdJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
Chronische ziekte of aandoeningNeeJaNeeJaNeeJaNeeJaJaJaJa
BeroepsziektenJaNeeJaNeeJaNeeJaNeeJaJaJa
Werk en thuisJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
Functioneren en inzetbaarheidJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
Opleiding en ontwikkelingJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
Informeel lerenNeeNeeNeeNeeNeeNeeJaNeeJaJaJa
Uw verdere loopbaanJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
TevredenheidJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
ArbeidsvoorwaardenJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
OnderwijsJaJaJaJaJaJaJaJaJaJaJa
CoronaNeeNeeNeeNeeNeeNeeJaJaJaJaNee
KantooromgevingenNeeNeeNeeNeeNeeNeeJaNeeNeeNeeNee
KlimaatNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeJaNeeNeeNee
Waarde van werkNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeJaNeeNeeNee
RouwverlofNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeJaNeeNee
Thuiswerken/hybride werkenNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeJaNee
Toekomst van werkNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeJa
Meertalige werkvloeren en veiligheidNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeNeeJa

Bijlage B Overzicht van strata bij steekproeftrekking

B.1 Bedrijfsklasse (stratum) volgens de SBI-40 indeling
StratumSBI 2008 codeOmschrijving
101-03Landbouw, bosbouw en visserij
206, 08, 09Winning van delfstoffen
310-12Vervaardiging van voedingsmiddelen
413-15Vervaardiging van textiel, kleding en leer
516-18Primaire houtbewerking en vervaardiging van artikelen van hout en papier, drukkerijen
619Vervaardiging van cokesovenproducten en aardolieverwerking
720Vervaardiging van chemische producten
821Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten
922-23Vervaardiging van producten van rubber, kunststof en overige niet-metaalhoudende minerale producten
1024-25Vervaardiging van metalen in primaire vorm en producten van metaal (geen machines en apparaten)
1126Vervaardiging van computers en elektronische en optische apparatuur
1227Vervaardiging van elektrische apparatuur
1328Vervaardiging van overige machines en apparaten
1429-30Vervaardiging van auto’s, aanhangwagens, opleggers en overige transportmiddelen
1531-33Vervaardiging van meubels en overige goederen, reparatie en installatie van machines en apparaten
1635Productie en distributie van en handel in elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht
1736-39Winning en distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering
1841-43Bouwnijverheid
1945Handel in en reparatie van auto’s, motorfietsen en aanhangers
2046Groothandel en handelsbemiddeling
2147Detailhandel (niet in auto’s)
2249-53Vervoer en opslag
2355-56Logiesverstrekking en eet- en drinkgelegenheden
2458-60Uitgeverijen, productie, distributie, verzorgen en uitzenden van films en radio- en televisieprogramma’s
2561Telecommunicatie
2662-63Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie en informatietechnologie
2764-66Financiële instellingen
2868Verhuur van en handel in onroerend goed
2969-71Rechtskundige dienstverlening en accountancy, holdings (geen financiële), architecten en ingenieurs
3072Speur- en ontwikkelingswerk
3173-75Reclame en marktonderzoek, industrieel ontwerp en vormgeving, veterinaire dienstverlening
3277-82Verhuur van roerende goederen en overige zakelijke dienstverlening
3384, 99Openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte sociale verzekeringen, extraterritoriale organisaties
3485Onderwijs
3586Gezondheidszorg
3687Verpleging, verzorging en begeleiding met overnachting
3788Maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting
3890-93Cultuur, sport en recreatie
3994-96Overige dienstverlening
4097-98Huishoudens als werkgever

B.2 Substrata in bedrijfsklasse 34 Onderwijs
SubstratumSBI 2008 codeOmschrijving
428531Algemeen vormend voortgezet onderwijs
438532, 854-856Overig onderwijs
4485201Basisonderwijs voor leerplichtigen
4585202Speciaal basisonderwijs
4685203Speciaal onderwijs in expertisecentra

Bijlage C Representativiteit van de respons

C.1 Procentuele verdeling over steekproefstrata, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
110,90,8
20,10,30,4
31,71,51,5
40,20,40,4
50,50,50,5
60,10,40,4
70,60,40,5
80,20,30,3
90,60,60,6
101,31,11
110,30,30,3
120,30,30,4
131,211,1
140,50,40,4
151,71,61,5
160,40,30,4
170,50,40,4
184,24,23,6
191,41,51,3
206,15,45,4
219,28,58
224,643,9
235,26,24,6
240,50,40,5
250,30,30,4
263,12,42,7
272,72,32,5
280,90,70,7
295,54,34,7
300,60,40,5
3110,90,9
328,910,47,6
337,14,96
34---
356,95,16
366,35,45,4
374,13,63,5
381,61,51,4
391,51,21,2
400,40,90,3
41---
421,65,26,4
4332,12,6
4426,17,4
450,10,50,6
460,20,70,9

C.2 Procentuele verdeling over geslacht, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
Mannen51,149,849,2
Vrouwen48,950,250,8

C.3 Procentuele verdeling over geslacht en leeftijd, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
Mannen 15 tot 25 jaar8,28,16,1
Mannen 25 tot 35 jaar10,810,58,5
Mannen 35 tot 45 jaar9,99,79,5
Mannen 45 tot 55 jaar9,79,310
Mannen 55 tot 65 jaar10,19,812,2
Mannen 65 tot 75 jaar2,42,42,9
Vrouwen 15 tot 25 jaar8,48,27
Vrouwen 25 tot 35 jaar10,710,99,7
Vrouwen 35 tot 45 jaar9,610,310,3
Vrouwen 45 tot 55 jaar9,69,810,3
Vrouwen 55 tot 65 jaar9,19,311,6
Vrouwen 65 tot 75 jaar1,51,71,8

C.4 Procentuele verdeling over herkomst, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
Geboren Nederland met 2 ouders geboren Nederland73,974,481,9
Geboren Nederland met ouder(s) geboren in Europa (exclusief Nederland)2,52,52,3
Geboren in Europa (exclusief Nederland)6,66,34,5
Geboren in Nederland met ouder(s) geboren buiten Europa7,67,45,4
Geboren buiten Europa9,49,35,9

C.5 Procentuele verdeling over herkomstlanden, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
Nederland73,974,481,9
Europa exclusief Nederland en Polen7,67,36
Turkije2,22,21,3
Marokko1,91,90,8
Suriname2,22,11,3
Nederlands-Caribisch gebied1,11,10,7
Indonesië222,1
Overig Afrika, Azië, Amerika, Oceanië en onbekend7,67,45,1
Polen1,61,60,9

C.6 Procentuele verdeling over type huishouden, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
Eenpersoonshuishouden17,517,514,8
Niet gehuwd paar zonder kinderen1110,910,8
Gehuwd paar zonder kinderen13,81417,9
Niet gehuwd paar met kinderen10,310,39,9
Gehuwd paar met kinderen3838,139,8
Eenouderhuishouden8,58,56,4
Overig huishouden0,80,80,5

C.7 Procentuele verdeling over type contract, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
Vast67,867,773,1
Flexibel32,232,326,9

C.8 Procentuele verdeling over primaire inkomensdecielen, NEA 2024
PopulatieUitgezette steekproefBruikbare respons
1e deciel inclusief onbekend12,912,510,7
2e deciel7,67,86
3e deciel8,38,36,7
4e deciel9,29,57,9
5e deciel9,8109
6e deciel10,210,510,3
7e deciel10,410,711,4
8e deciel10,610,512,1
9e deciel10,710,613,3
10e deciel10,39,712,5

Bijlage D Item non-respons

Tabel D.1 geeft een overzicht van alle vaste vragen waarop 5 procent of meer van de respondenten in 2024 geen antwoord heeft gegeven (‘geen antwoord’ of vraag leeg overgeslagen).