Landelijke ontwikkelingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning

1. Inleiding

Sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), zijn gemeenten in toenemende mate verantwoordelijk geworden voor de ondersteuning van kwetsbare inwoners bij hun maatschappelijke participatie1). Dit betreft inwoners met fysieke, verstandelijke, psychische en/of sociale beperkingen die niet voldoende zelfredzaam zijn zoals kwetsbare ouderen en gehandicapten. Gemeenten kunnen op basis van de Wmo 2015 ondersteuning bieden aan deze inwoners via algemeen toegankelijke voorzieningen (bijvoorbeeld buurthuizen, sociale teams en sociaal-culturele/welzijnsvoorzieningen) en individuele maatwerkvoorzieningen. Om als inwoner in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015, moet de gemeente eerst onderzoek doen naar de individuele ondersteuningsbehoefte en op basis daarvan een beschikking voor een maatwerkvoorziening afgeven.

Uitgangspunt van de Wmo 2015 was dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het lokale beleid en in principe géén verantwoording hoeven af te leggen aan het rijk over de uitvoering van de Wmo 2015. Uitgegaan werd van horizontale verantwoording, waarbij gemeenten (de resultaten van) hun Wmo-beleid met elkaar kunnen vergelijken. Om dit te faciliteren publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) sinds 2015 halfjaarlijks cijfers over de Wmo via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein (GMSD) op de VNG-website “waarstaatjegemeente.nl”. Gemeenten leveren zelf de gegevens over de Wmo-maatwerkvoorzieningen voor de GMSD aan bij het CBS. Het CBS verrijkt de gemeentelijke gegevens met onder meer inkomensgegevens, demografische gegevens en informatie vanuit de Beleidsinformatie jeugd en de Participatiewet. De uitkomsten van de GMSD worden, naast de publicatie op waarstaatjegemeente.nl, gepubliceerd in Statline-tabellen met daarin cijfers over het aantal cliënten dat gebruik maakt van Wmo-maatwerkvoorzieningen zowel op gemeente- als landelijk niveau. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in vijf hoofdcategorieën:

  • Ondersteuning thuis
  • Hulp bij het huishouden
  • Verblijf en opvang
  • Hulpmiddelen en diensten
  • Overig2) (alle voorzieningen die niet in een van de vier andere hoofdcategorieën zijn in te delen en de generieke toewijzing3)).

Parallel aan de GMSD voert het CBS de Monitor Abonnementstarieven (MAT) uit, een enquête die sinds 2017 loopt. Deze monitor brengt de uitgaven van gemeenten aan de individuele maatwerkvoorzieningen in de Wmo in kaart en is complementair aan de data over gemeentelijke uitgaven voor de Wmo uit de databron Informatie voor derden (Iv3).

Sinds de invoering van de Wmo is er sprake van een toename in het gebruik van voorzieningen in de Wmo als gevolg van de “dubbele” vergrijzing en de vermaatschappelijking van de zorg. Het landelijke beleid is er steeds meer op gericht om mensen zolang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen en functioneren om het beroep op de duurdere zorgvoorzieningen zoveel mogelijk te voorkomen.  Daarnaast is er ook sprake van tekorten op de arbeidsmarkt voor personeel dat werkzaam is in de sector zorg en welzijn/sociaal werk. Om deze ontwikkelingen te kunnen volgen is daarom meer behoefte aan landelijke informatie over de uitvoering van de Wmo, naast de lokale informatie  in de GMSD.

Op verzoek van het ministerie van VWS heeft het CBS daarom in 2024 een dashboard ontwikkeld waarin landelijke cijfers over de Wmo zijn opgenomen met als doel om inzicht te krijgen in ontwikkelingen op nationaal niveau en onderliggende trends. Het dashboard bevat tijdreeksen over het aantal cliënten dat gebruik maakt van Wmo-maatwerkvoorzieningen en over uitgaven aan Wmo-maatwerkvoorzieningen. Er zijn tijdreeksen opgenomen van het aantal Wmo-cliënten met cijfers vanaf 2017 tot en met 2023. Voor uitgaven aan Wmo-maatwerkwerkvoorzieningen zijn er eveneens cijfers vanaf 2017 tot en met 2023 weergegeven. De landelijke cijfers op het dashboard zijn complementair aan de informatie over de Wmo die door de Vereniging van Nederlandse gemeenten op gemeenteniveau wordt gepubliceerd in de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein op de website www.waarstaatjegemeente.nl. Naast landelijke cijfers over de hoofdcategorieën maatwerkvoorzieningen bevat het dashboard ook landelijke cijfers over drie subcategorieën: begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen. Ook bevat het dashboard een uitsplitsing naar twee persoonskenmerken: leeftijd en inkomen. Het voornemen is dit dashboard de komende jaren steeds verder uit te breiden met landelijke informatie over meer subcategorieën en persoonskenmerken. Daarnaast speelt het dashboard een rol in het reduceren van versnippering van informatie over de uitvoering van de Wmo door verwijzingen op te nemen naar aanvullende informatiebronnen over aanverwante thema’s.

Deze rapportage geeft een overzicht van de landelijke ontwikkelingen in het gebruik van de Wmo-maatwerkvoorzieningen, op basis van de cijfers uit het nieuw ontwikkelde dashboard. De focus ligt daarbij op de periode 2017 tot en met 2023. Naast gegevens over het aantal cliënten en de gerealiseerde uitgaven, zijn waar mogelijk ook de kosten per cliënt weergegeven, evenals persoonskenmerken van cliënten.

Bij een aantal onderdelen in de rapportage ontbreken gegevens over 2021. De reden hiervoor is dat in die gevallen niet alle G4 gemeenten (de vier grootste gemeenten in Nederland) gegevens hebben aangeleverd, waardoor het berekenen van een landelijk totaal niet mogelijk was. Daarnaast ontbreken gegevens over uitgaven aan de subcategorieën: begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen omdat deze informatie niet wordt uitgevraagd in de MAT. Door verschillen in definitie tussen het gebruik van en uitgaven aan de hoofdcategorieën ondersteuning thuis en overig zijn er ook voor deze hoofdcategorieën geen gegevens beschikbaar over de kosten per cliënt. De landelijke cijfers over de Wmo zijn tot stand gekomen via een extrapolatie. Vanaf 2019 wordt er echter weinig meer bijgeschat, doordat het overgrote deel van de gemeenten gegevens aanlevert.

De rapportage is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel, hoofdstuk 2 tot en met 6, beschrijft de kerncijfers over het gebruik van en uitgaven van gemeenten aan de individuele maatwerkvoorzieningen in de Wmo. Daarbij gaat hoofdstuk 2 in op de ontwikkelingen over het totaalbeeld van de Wmo maatwerkvoorzieningen. In hoofdstuk 3 volgt een uiteenzetting van de ontwikkelingen van de hoofdcategorie ondersteuning thuis. Hierbij wordt ook ingegaan op de subcategorieën begeleiding en dagbesteding. Hoofdstuk 4 behandelt de hoofdcategorie hulp bij het huishouden. Hoofdstuk 5 gaat over de hoofdcategorie verblijf en opvang, waarin ook de subcategorie beschermd wonen aan bod komt. Hoofdstuk 6 toont de ontwikkelingen voor de hoofdcategorie hulpmiddelen en diensten.

Het tweede deel van de rapportage, hoofdstuk 7, beschrijft een aantal ontwikkelingen bij de algemene voorzieningen, namelijk de sociale basis, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de persoonlijke, gemeenschappelijke en institutionele sociale basis.

De rapportage sluit af met een samenvattend hoofdstuk waarin de kernbevindingen worden weergegeven.

1) In 2007 is de Wmo ingevoerd en kregen gemeenten naast de reguliere welzijnstaken enkele nieuwe taken voor de ondersteuning van kwetsbare inwoners bij hun zelfredzaamheid, zoals hulp bij het huishouden, woningaanpassing, vervoer, hulpmiddelen, etc. In de Wmo 2015 kwamen hier nieuwe taken bij zoals de begeleiding en dagbesteding van mensen met een beperking en het voorzien in beschermd wonen.   
2) Voor deze hoofdcategorie zijn er (nog) geen landelijke cijfers beschikbaar, alleen gegevens op gemeenteniveau.
3) Bij een generieke toewijzing wordt geen productcategorie toegeschreven en wordt alleen het maximumbedrag in het budget aangegeven dat in de betreffende periode aan zorg of ondersteuning gedeclareerd mag worden. Een zorgaanbieder mag zelf bepalen welke producten worden ingezet.