Landelijke ontwikkelingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning
Kerncijfers over gebruik en uitgaven in de periode 2017 tot en met 2023Over deze publicatie
Landelijke kerncijfers over gebruik van en uitgaven aan individuele maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning in de periode 2017 tot en met 2023. De maatwerkvoorzieningen zijn uitgesplitst naar de categorieën ondersteuning thuis, begeleiding, dagbesteding, hulp bij het huishouden, verblijf en opvang, beschermd wonen en hulpmiddelen en diensten. Waar mogelijk zijn uitsplitsingen gemaakt naar de persoonskenmerken leeftijd en inkomen en gemiddelde kosten van maatwerkvoorzieningen per cliënt.
1. Inleiding
Sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), zijn gemeenten in toenemende mate verantwoordelijk geworden voor de ondersteuning van kwetsbare inwoners bij hun maatschappelijke participatie1). Dit betreft inwoners met fysieke, verstandelijke, psychische en/of sociale beperkingen die niet voldoende zelfredzaam zijn zoals kwetsbare ouderen en gehandicapten. Gemeenten kunnen op basis van de Wmo 2015 ondersteuning bieden aan deze inwoners via algemeen toegankelijke voorzieningen (bijvoorbeeld buurthuizen, sociale teams en sociaal-culturele/welzijnsvoorzieningen) en individuele maatwerkvoorzieningen. Om als inwoner in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015, moet de gemeente eerst onderzoek doen naar de individuele ondersteuningsbehoefte en op basis daarvan een beschikking voor een maatwerkvoorziening afgeven.
Uitgangspunt van de Wmo 2015 was dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het lokale beleid en in principe géén verantwoording hoeven af te leggen aan het rijk over de uitvoering van de Wmo 2015. Uitgegaan werd van horizontale verantwoording, waarbij gemeenten (de resultaten van) hun Wmo-beleid met elkaar kunnen vergelijken. Om dit te faciliteren publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) sinds 2015 halfjaarlijks cijfers over de Wmo via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein (GMSD) op de VNG-website “waarstaatjegemeente.nl”. Gemeenten leveren zelf de gegevens over de Wmo-maatwerkvoorzieningen voor de GMSD aan bij het CBS. Het CBS verrijkt de gemeentelijke gegevens met onder meer inkomensgegevens, demografische gegevens en informatie vanuit de Beleidsinformatie jeugd en de Participatiewet. De uitkomsten van de GMSD worden, naast de publicatie op waarstaatjegemeente.nl, gepubliceerd in Statline-tabellen met daarin cijfers over het aantal cliënten dat gebruik maakt van Wmo-maatwerkvoorzieningen zowel op gemeente- als landelijk niveau. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in vijf hoofdcategorieën:
- Ondersteuning thuis
- Hulp bij het huishouden
- Verblijf en opvang
- Hulpmiddelen en diensten
- Overig2) (alle voorzieningen die niet in een van de vier andere hoofdcategorieën zijn in te delen en de generieke toewijzing3)).
Parallel aan de GMSD voert het CBS de Monitor Abonnementstarieven (MAT) uit, een enquête die sinds 2017 loopt. Deze monitor brengt de uitgaven van gemeenten aan de individuele maatwerkvoorzieningen in de Wmo in kaart en is complementair aan de data over gemeentelijke uitgaven voor de Wmo uit de databron Informatie voor derden (Iv3).
Sinds de invoering van de Wmo is er sprake van een toename in het gebruik van voorzieningen in de Wmo als gevolg van de “dubbele” vergrijzing en de vermaatschappelijking van de zorg. Het landelijke beleid is er steeds meer op gericht om mensen zolang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen en functioneren om het beroep op de duurdere zorgvoorzieningen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast is er ook sprake van tekorten op de arbeidsmarkt voor personeel dat werkzaam is in de sector zorg en welzijn/sociaal werk. Om deze ontwikkelingen te kunnen volgen is daarom meer behoefte aan landelijke informatie over de uitvoering van de Wmo, naast de lokale informatie in de GMSD.
Op verzoek van het ministerie van VWS heeft het CBS daarom in 2024 een dashboard ontwikkeld waarin landelijke cijfers over de Wmo zijn opgenomen met als doel om inzicht te krijgen in ontwikkelingen op nationaal niveau en onderliggende trends. Het dashboard bevat tijdreeksen over het aantal cliënten dat gebruik maakt van Wmo-maatwerkvoorzieningen en over uitgaven aan Wmo-maatwerkvoorzieningen. Er zijn tijdreeksen opgenomen van het aantal Wmo-cliënten met cijfers vanaf 2017 tot en met 2023. Voor uitgaven aan Wmo-maatwerkwerkvoorzieningen zijn er eveneens cijfers vanaf 2017 tot en met 2023 weergegeven. De landelijke cijfers op het dashboard zijn complementair aan de informatie over de Wmo die door de Vereniging van Nederlandse gemeenten op gemeenteniveau wordt gepubliceerd in de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein op de website www.waarstaatjegemeente.nl. Naast landelijke cijfers over de hoofdcategorieën maatwerkvoorzieningen bevat het dashboard ook landelijke cijfers over drie subcategorieën: begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen. Ook bevat het dashboard een uitsplitsing naar twee persoonskenmerken: leeftijd en inkomen. Het voornemen is dit dashboard de komende jaren steeds verder uit te breiden met landelijke informatie over meer subcategorieën en persoonskenmerken. Daarnaast speelt het dashboard een rol in het reduceren van versnippering van informatie over de uitvoering van de Wmo door verwijzingen op te nemen naar aanvullende informatiebronnen over aanverwante thema’s.
Deze rapportage geeft een overzicht van de landelijke ontwikkelingen in het gebruik van de Wmo-maatwerkvoorzieningen, op basis van de cijfers uit het nieuw ontwikkelde dashboard. De focus ligt daarbij op de periode 2017 tot en met 2023. Naast gegevens over het aantal cliënten en de gerealiseerde uitgaven, zijn waar mogelijk ook de kosten per cliënt weergegeven, evenals persoonskenmerken van cliënten.
Bij een aantal onderdelen in de rapportage ontbreken gegevens over 2021. De reden hiervoor is dat in die gevallen niet alle G4 gemeenten (de vier grootste gemeenten in Nederland) gegevens hebben aangeleverd, waardoor het berekenen van een landelijk totaal niet mogelijk was. Daarnaast ontbreken gegevens over uitgaven aan de subcategorieën: begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen omdat deze informatie niet wordt uitgevraagd in de MAT. Door verschillen in definitie tussen het gebruik van en uitgaven aan de hoofdcategorieën ondersteuning thuis en overig zijn er ook voor deze hoofdcategorieën geen gegevens beschikbaar over de kosten per cliënt. De landelijke cijfers over de Wmo zijn tot stand gekomen via een extrapolatie. Vanaf 2019 wordt er echter weinig meer bijgeschat, doordat het overgrote deel van de gemeenten gegevens aanlevert.
De rapportage is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel, hoofdstuk 2 tot en met 6, beschrijft de kerncijfers over het gebruik van en uitgaven van gemeenten aan de individuele maatwerkvoorzieningen in de Wmo. Daarbij gaat hoofdstuk 2 in op de ontwikkelingen over het totaalbeeld van de Wmo maatwerkvoorzieningen. In hoofdstuk 3 volgt een uiteenzetting van de ontwikkelingen van de hoofdcategorie ondersteuning thuis. Hierbij wordt ook ingegaan op de subcategorieën begeleiding en dagbesteding. Hoofdstuk 4 behandelt de hoofdcategorie hulp bij het huishouden. Hoofdstuk 5 gaat over de hoofdcategorie verblijf en opvang, waarin ook de subcategorie beschermd wonen aan bod komt. Hoofdstuk 6 toont de ontwikkelingen voor de hoofdcategorie hulpmiddelen en diensten.
Het tweede deel van de rapportage, hoofdstuk 7, beschrijft een aantal ontwikkelingen bij de algemene voorzieningen, namelijk de sociale basis, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de persoonlijke, gemeenschappelijke en institutionele sociale basis.
De rapportage sluit af met een samenvattend hoofdstuk waarin de kernbevindingen worden weergegeven.
2) Voor deze hoofdcategorie zijn er (nog) geen landelijke cijfers beschikbaar, alleen gegevens op gemeenteniveau.
3) Bij een generieke toewijzing wordt geen productcategorie toegeschreven en wordt alleen het maximumbedrag in het budget aangegeven dat in de betreffende periode aan zorg of ondersteuning gedeclareerd mag worden. Een zorgaanbieder mag zelf bepalen welke producten worden ingezet.
2. Totaalbeeld Wmo maatwerkvoorzieningen
2.1 Aantal cliënten, uitgaven en uitgaven per cliënt
Het totaal aantal unieke cliënten (inwoners die gebruik maken van één of meerdere maatwerkvoorzieningen in de Wmo) in Nederland lag in 2017 op meer dan 1 miljoen personen en is in de jaren daarna gestegen naar meer dan 1,2 miljoen cliënten in 2023 (grafiek 2.1.1).
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 1036255 |
| 2018 | 1065235 |
| 2019 | 1161860 |
| 2020 | 1216760 |
| 2021 | |
| 2022 | 1239945 |
| 2023 | 1247750 |
Relatief gezien maakten in 2022 en 2023 ongeveer 70 cliënten per duizend inwoners gebruik van een Wmo-maatwerkvoorziening. In een aantal gemeenten bijvoorbeeld in de noordelijke provincies, Zeeland en Zuid-Limburg lag het gebruik van Wmo-maatwerkvoorzieningen in 2023 boven het gemiddelde (figuur 2.1.2).
| Gemeente | Wmo-cliënten per 1 000 inwoners |
|---|---|
| Groningen | 66 |
| Almere | 42 |
| Stadskanaal | 123 |
| Veendam | 85 |
| Zeewolde | 49 |
| Achtkarspelen | 66 |
| Ameland | 65 |
| Harlingen | 87 |
| Heerenveen | 91 |
| Leeuwarden | 83 |
| Ooststellingwerf | 80 |
| Opsterland | 60 |
| Schiermonnikoog | 53 |
| Smallingerland | 87 |
| Terschelling | 59 |
| Vlieland | 57 |
| Weststellingwerf | 64 |
| Assen | 85 |
| Coevorden | 71 |
| Emmen | 85 |
| Hoogeveen | 85 |
| Meppel | 77 |
| Almelo | 77 |
| Borne | 79 |
| Dalfsen | 54 |
| Deventer | 81 |
| Enschede | 105 |
| Haaksbergen | 66 |
| Hardenberg | 74 |
| Hellendoorn | 74 |
| Hengelo | 90 |
| Kampen | 53 |
| Losser | 71 |
| Noordoostpolder | 60 |
| Oldenzaal | 92 |
| Ommen | 70 |
| Raalte | 76 |
| Staphorst | 35 |
| Tubbergen | 70 |
| Urk | 36 |
| Wierden | 60 |
| Zwolle | 90 |
| Aalten | 76 |
| Apeldoorn | 83 |
| Arnhem | 80 |
| Barneveld | 46 |
| Beuningen | 65 |
| Brummen | 72 |
| Buren | 46 |
| Culemborg | 62 |
| Doesburg | 71 |
| Doetinchem | 83 |
| Druten | 88 |
| Duiven | 69 |
| Ede | 69 |
| Elburg | 52 |
| Epe | 57 |
| Ermelo | 69 |
| Harderwijk | 72 |
| Hattem | 60 |
| Heerde | 35 |
| Lochem | 69 |
| Maasdriel | 64 |
| Nijkerk | 58 |
| Nijmegen | 71 |
| Oldebroek | 57 |
| Putten | 50 |
| Renkum | 85 |
| Rheden | 88 |
| Rozendaal | 30 |
| Scherpenzeel | 62 |
| Tiel | 78 |
| Voorst | 70 |
| Wageningen | 63 |
| Westervoort | 72 |
| Winterswijk | 67 |
| Wijchen | 73 |
| Zaltbommel | 64 |
| Zevenaar | 70 |
| Zutphen | 81 |
| Nunspeet | 60 |
| Dronten | 57 |
| Amersfoort | 63 |
| Baarn | 81 |
| De Bilt | 58 |
| Bunnik | 52 |
| Bunschoten | 63 |
| Eemnes | 43 |
| Houten | 36 |
| Leusden | 53 |
| Lopik | 33 |
| Montfoort | 42 |
| Renswoude | 33 |
| Rhenen | 59 |
| Soest | 55 |
| Utrecht | 54 |
| Veenendaal | 70 |
| Woudenberg | 52 |
| Wijk bij Duurstede | 57 |
| IJsselstein | 46 |
| Zeist | 72 |
| Nieuwegein | 53 |
| Aalsmeer | 56 |
| Alkmaar | 66 |
| Amstelveen | 53 |
| Amsterdam | 73 |
| Bergen (NH.) | 72 |
| Beverwijk | 65 |
| Blaricum | 45 |
| Bloemendaal | 65 |
| Castricum | 58 |
| Diemen | 66 |
| Edam-Volendam | 49 |
| Enkhuizen | 83 |
| Haarlem | 66 |
| Haarlemmermeer | 55 |
| Heemskerk | 72 |
| Heemstede | 68 |
| Heiloo | 61 |
| Den Helder | 83 |
| Hilversum | 74 |
| Hoorn | 78 |
| Huizen | 62 |
| Landsmeer | 53 |
| Laren | 59 |
| Medemblik | 54 |
| Oostzaan | 43 |
| Opmeer | 56 |
| Ouder-Amstel | 76 |
| Purmerend | 88 |
| Schagen | 50 |
| Texel | 54 |
| Uitgeest | 44 |
| Uithoorn | 61 |
| Velsen | 72 |
| Zandvoort | 81 |
| Zaanstad | 58 |
| Alblasserdam | 66 |
| Alphen aan den Rijn | 38 |
| Barendrecht | 59 |
| Drechterland | 69 |
| Capelle aan den IJssel | 73 |
| Delft | 67 |
| Dordrecht | 87 |
| Gorinchem | 77 |
| Gouda | 72 |
| 's-Gravenhage | 62 |
| Hardinxveld-Giessendam | 66 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 59 |
| Stede Broec | 74 |
| Hillegom | 60 |
| Katwijk | 65 |
| Krimpen aan den IJssel | 63 |
| Leiden | 65 |
| Leiderdorp | 64 |
| Lisse | 62 |
| Maassluis | 76 |
| Nieuwkoop | 56 |
| Noordwijk | 62 |
| Oegstgeest | 51 |
| Oudewater | 51 |
| Papendrecht | 78 |
| Ridderkerk | 82 |
| Rotterdam | 83 |
| Rijswijk | 59 |
| Schiedam | 69 |
| Sliedrecht | 95 |
| Albrandswaard | 55 |
| Vlaardingen | 83 |
| Voorschoten | 56 |
| Waddinxveen | 45 |
| Wassenaar | 49 |
| Woerden | 55 |
| Zoetermeer | 64 |
| Zoeterwoude | 37 |
| Zwijndrecht | 85 |
| Borsele | 75 |
| Goes | 108 |
| West Maas en Waal | 48 |
| Hulst | 51 |
| Kapelle | 76 |
| Middelburg | 71 |
| Reimerswaal | 61 |
| Terneuzen | 70 |
| Tholen | 56 |
| Veere | 51 |
| Vlissingen | 98 |
| De Ronde Venen | 49 |
| Tytsjerksteradiel | 59 |
| Asten | 68 |
| Baarle-Nassau | 76 |
| Bergen op Zoom | 106 |
| Best | 52 |
| Boekel | 62 |
| Boxtel | 68 |
| Breda | 84 |
| Deurne | 88 |
| Pekela | 96 |
| Dongen | 54 |
| Eersel | 69 |
| Eindhoven | 76 |
| Etten-Leur | 83 |
| Geertruidenberg | 103 |
| Gilze en Rijen | 81 |
| Goirle | 73 |
| Helmond | 83 |
| 's-Hertogenbosch | 72 |
| Heusden | 61 |
| Hilvarenbeek | 66 |
| Loon op Zand | 85 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 52 |
| Oirschot | 52 |
| Oisterwijk | 66 |
| Oosterhout | 97 |
| Oss | 88 |
| Rucphen | 64 |
| Sint-Michielsgestel | 62 |
| Someren | 57 |
| Son en Breugel | 63 |
| Steenbergen | 89 |
| Waterland | 68 |
| Tilburg | 81 |
| Valkenswaard | 78 |
| Veldhoven | 81 |
| Vught | 55 |
| Waalre | 66 |
| Waalwijk | 73 |
| Woensdrecht | 83 |
| Zundert | 76 |
| Wormerland | 58 |
| Landgraaf | 101 |
| Beek | 73 |
| Beesel | 76 |
| Bergen (L.) | 60 |
| Brunssum | 118 |
| Gennep | 83 |
| Heerlen | 94 |
| Kerkrade | 119 |
| Maastricht | 98 |
| Meerssen | 88 |
| Mook en Middelaar | 60 |
| Nederweert | 58 |
| Roermond | 78 |
| Simpelveld | 74 |
| Stein | 77 |
| Vaals | 44 |
| Venlo | 86 |
| Venray | 67 |
| Voerendaal | 77 |
| Weert | 71 |
| Valkenburg aan de Geul | 96 |
| Lelystad | 65 |
| Horst aan de Maas | 59 |
| Oude IJsselstreek | 75 |
| Teylingen | 52 |
| Utrechtse Heuvelrug | 67 |
| Oost Gelre | 60 |
| Koggenland | 51 |
| Lansingerland | 44 |
| Leudal | 63 |
| Maasgouw | 86 |
| Gemert-Bakel | 67 |
| Halderberge | 77 |
| Heeze-Leende | 56 |
| Laarbeek | 60 |
| Reusel-De Mierden | 61 |
| Roerdalen | 75 |
| Roosendaal | 84 |
| Schouwen-Duiveland | 72 |
| Aa en Hunze | 73 |
| Borger-Odoorn | 84 |
| De Wolden | 59 |
| Noord-Beveland | 91 |
| Wijdemeren | 61 |
| Noordenveld | 70 |
| Twenterand | 75 |
| Westerveld | 68 |
| Lingewaard | 67 |
| Cranendonck | 59 |
| Steenwijkerland | 70 |
| Moerdijk | 69 |
| Echt-Susteren | 89 |
| Sluis | 96 |
| Drimmelen | 73 |
| Bernheze | 64 |
| Alphen-Chaam | 58 |
| Bergeijk | 64 |
| Bladel | 73 |
| Gulpen-Wittem | 78 |
| Tynaarlo | 53 |
| Midden-Drenthe | 53 |
| Overbetuwe | 55 |
| Hof van Twente | 71 |
| Neder-Betuwe | 55 |
| Rijssen-Holten | 59 |
| Geldrop-Mierlo | 64 |
| Olst-Wijhe | 72 |
| Dinkelland | 71 |
| Westland | 54 |
| Midden-Delfland | 48 |
| Berkelland | 73 |
| Bronckhorst | 62 |
| Sittard-Geleen | 106 |
| Dantumadiel | 77 |
| Zuidplas | 54 |
| Peel en Maas | 50 |
| Oldambt | 117 |
| Zwartewaterland | 53 |
| Súdwest-Fryslân | 80 |
| Bodegraven-Reeuwijk | 48 |
| Eijsden-Margraten | 72 |
| Stichtse Vecht | 60 |
| Hollands Kroon | 40 |
| Leidschendam-Voorburg | 59 |
| Goeree-Overflakkee | 61 |
| Pijnacker-Nootdorp | 41 |
| Nissewaard | 92 |
| Krimpenerwaard | 59 |
| De Fryske Marren | 64 |
| Gooise Meren | 61 |
| Berg en Dal | 79 |
| Meierijstad | 66 |
| Waadhoeke | 72 |
| Westerwolde | 101 |
| Midden-Groningen | 88 |
| Beekdaelen | 76 |
| Montferland | 84 |
| Altena | 60 |
| West Betuwe | 42 |
| Vijfheerenlanden | 61 |
| Hoeksche Waard | 53 |
| Het Hogeland | 81 |
| Westerkwartier | 69 |
| Noardeast-Fryslân | 76 |
| Molenlanden | 55 |
| Eemsdelta | 65 |
| Dijk en Waard | 45 |
| Land van Cuijk | 63 |
| Maashorst | 66 |
| Voorne aan Zee | 76 |
De totale uitgaven aan de individuele maatwerkvoorzieningen in de Wmo bedroegen conform de informatie van gemeenten in de MAT in 2017 bijna 4,6 miljard euro en stegen daarna tot bijna 5,6 miljard euro in 2020 (grafiek 2.1.3). Door een gedeeltelijke verschuiving vanuit de maatwerkvoorziening verblijf en opvang (cliënten die gebruik maken van beschermd wonen) van de Wmo naar de Wet langdurige zorg (Wlz) daalden de uitgaven aan deze Wmo-maatwerkvoorzieningen in 2021 sterk. In 2023 waren de uitgaven weer vergelijkbaar met die in 2020. Inflatie speelt hierbij een rol.
| jaar | Uitgaven (in miljoenen euro's) (x 1 000 000 euro) |
|---|---|
| 2017 | 4597 |
| 2018 | 4940 |
| 2019 | 5310 |
| 2020 | 5598 |
| 2021 | 5105 |
| 2022 | 5115 |
| 2023 | 5484 |
Op gemeenteniveau lopen de uitgaven aan individuele Wmo-maatwerkvoorzieningen uiteen. In 2023 lagen de uitgaven voor een aantal gemeenten rond 100 duizend euro per 1 000 inwoners. Bij 8 gemeenten bedroegen de uitgaven meer dan 500 duizend euro per 1 000 inwoners (figuur 2.1.4).
| Gemeente | Uitgaven per 1 000 inwoners ( x 1 000 euro) |
|---|---|
| Aa en Hunze | 263 |
| Aalsmeer | 153 |
| Aalten | 269 |
| Achtkarspelen | 312 |
| Alblasserdam | 223 |
| Albrandswaard | 144 |
| Alkmaar | 342 |
| Almelo | 506 |
| Almere | 293 |
| Alphen aan den Rijn | 280 |
| Alphen-Chaam | 186 |
| Ameland | 172 |
| Amersfoort | 352 |
| Amstelveen | 153 |
| Amsterdam | 376 |
| Apeldoorn | 449 |
| Arnhem | 431 |
| Assen | 575 |
| Asten | 217 |
| Baarle-Nassau | 247 |
| Baarn | 199 |
| Barendrecht | 156 |
| Barneveld | 147 |
| Beek (L.) | 229 |
| Beekdaelen | 226 |
| Beesel | 242 |
| Berg en Dal | 225 |
| Bergeijk | 197 |
| Bergen (L.) | 245 |
| Bergen (NH.) | 172 |
| Bergen op Zoom | 454 |
| Berkelland | 290 |
| Bernheze | 208 |
| Best | 176 |
| Beuningen | 223 |
| Beverwijk | 217 |
| Bladel | 230 |
| Blaricum | 112 |
| Bloemendaal | 198 |
| Boekel | 213 |
| Borger-Odoorn | 255 |
| Borne | 250 |
| Borsele | 252 |
| Boxtel | 220 |
| Breda | 337 |
| Bronckhorst | 246 |
| Brummen | 216 |
| Brunssum | 324 |
| Bunnik | 164 |
| Bunschoten | 158 |
| Buren | 170 |
| Capelle aan den IJssel | 257 |
| Castricum | 150 |
| Coevorden | 254 |
| Cranendonck | 222 |
| Culemborg | 200 |
| Dalfsen | 193 |
| Dantumadiel | 236 |
| De Bilt | 176 |
| De Fryske Marren | 225 |
| De Ronde Venen | 122 |
| De Wolden | 196 |
| Delft | 328 |
| Den Helder | 403 |
| Deurne | 261 |
| Deventer | 317 |
| Diemen | 122 |
| Dijk en Waard | 176 |
| Dinkelland | 216 |
| Doesburg | 300 |
| Doetinchem | 678 |
| Dongen | 186 |
| Dordrecht | 506 |
| Drechterland | 214 |
| Drimmelen | 192 |
| Dronten | 177 |
| Druten | 295 |
| Duiven | 248 |
| Echt-Susteren | 222 |
| Edam-Volendam | 149 |
| Ede | 359 |
| Eemnes | 101 |
| Eemsdelta | 282 |
| Eersel | 227 |
| Eijsden-Margraten | 176 |
| Eindhoven | 378 |
| Elburg | 158 |
| Emmen | 424 |
| Enkhuizen | 293 |
| Enschede | 670 |
| Epe | 247 |
| Ermelo | 211 |
| Etten-Leur | 244 |
| Geertruidenberg | 275 |
| Geldrop-Mierlo | 191 |
| Gemert-Bakel | 197 |
| Gennep | 236 |
| Gilze en Rijen | 280 |
| Goeree-Overflakkee | 210 |
| Goes | 320 |
| Goirle | 213 |
| Gooise Meren | 161 |
| Gorinchem | 206 |
| Gouda | 409 |
| Groningen (gemeente) | 453 |
| Gulpen-Wittem | 214 |
| Haaksbergen | 194 |
| Haarlem | 507 |
| Haarlemmermeer | 167 |
| Halderberge | 221 |
| Hardenberg | 215 |
| Harderwijk | 572 |
| Hardinxveld-Giessendam | 225 |
| Harlingen | 260 |
| Hattem | 192 |
| Heemskerk | 237 |
| Heemstede | 172 |
| Heerde | 131 |
| Heerenveen | 319 |
| Heerlen | 698 |
| Heeze-Leende | 175 |
| Heiloo | 169 |
| Hellendoorn | 242 |
| Helmond | 327 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 191 |
| Hengelo (O.) | 339 |
| Het Hogeland | 246 |
| Heumen | 157 |
| Heusden | 213 |
| Hillegom | 208 |
| Hilvarenbeek | 205 |
| Hilversum | 252 |
| Hoeksche Waard | 198 |
| Hof van Twente | 237 |
| Hollands Kroon | 159 |
| Hoogeveen | 333 |
| Hoorn | 398 |
| Horst aan de Maas | 223 |
| Houten | 128 |
| Huizen | 163 |
| Hulst | 187 |
| Kaag en Braassem | 198 |
| Kampen | 193 |
| Kapelle | 228 |
| Katwijk | 194 |
| Kerkrade | 373 |
| Koggenland | 18 |
| Krimpen aan den IJssel | 206 |
| Krimpenerwaard | 183 |
| Laarbeek | 124 |
| Land van Cuijk | 225 |
| Landgraaf | 334 |
| Landsmeer | 146 |
| Lansingerland | 132 |
| Laren (NH.) | 97 |
| Leeuwarden | 805 |
| Leiden | 474 |
| Leiderdorp | 205 |
| Leidschendam-Voorburg | 185 |
| Lelystad | 247 |
| Leudal | 229 |
| Leusden | 161 |
| Lingewaard | 203 |
| Lisse | 240 |
| Lochem | 204 |
| Loon op Zand | 234 |
| Lopik | 123 |
| Losser | 279 |
| Maasdriel | 217 |
| Maasgouw | 224 |
| Maashorst | 256 |
| Maassluis | 242 |
| Maastricht | 477 |
| Meerssen | 242 |
| Meierijstad | 210 |
| Meppel | 311 |
| Middelburg (Z.) | 238 |
| Midden-Delfland | 154 |
| Midden-Drenthe | 240 |
| Midden-Groningen | 258 |
| Moerdijk | 176 |
| Molenlanden | 131 |
| Montferland | 304 |
| Montfoort | 137 |
| Mook en Middelaar | 205 |
| Neder-Betuwe | 173 |
| Nederweert | 163 |
| Nieuwegein | 187 |
| Nieuwkoop | 187 |
| Nijkerk | 196 |
| Nijmegen | 429 |
| Nissewaard | 356 |
| Noardeast-Fryslân | 302 |
| Noordenveld | 192 |
| Noordoostpolder | 173 |
| Noordwijk | 192 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 158 |
| Nunspeet | 172 |
| Oegstgeest | 168 |
| Oirschot | 150 |
| Oisterwijk | 190 |
| Oldambt | 343 |
| Oldebroek | 181 |
| Oldenzaal | 327 |
| Olst-Wijhe | 220 |
| Ommen | 217 |
| Oost Gelre | 210 |
| Oosterhout | 296 |
| Ooststellingwerf | 267 |
| Oostzaan | 140 |
| Opmeer | 205 |
| Opsterland | 186 |
| Oss | 398 |
| Oude IJsselstreek | 247 |
| Ouder-Amstel | 141 |
| Overbetuwe | 211 |
| Papendrecht | 251 |
| Peel en Maas | 117 |
| Pekela | 242 |
| Pijnacker-Nootdorp | 159 |
| Purmerend | 331 |
| Putten | 132 |
| Raalte | 218 |
| Reimerswaal | 211 |
| Renkum | 288 |
| Renswoude | 121 |
| Reusel-De Mierden | 222 |
| Rheden | 290 |
| Rhenen | 177 |
| Ridderkerk | 226 |
| Rijssen-Holten | 243 |
| Rijswijk (ZH.) | 222 |
| Roerdalen | 243 |
| Roermond | 193 |
| Roosendaal | 238 |
| Rotterdam | 509 |
| Rozendaal | 142 |
| Rucphen | 259 |
| Schagen | 178 |
| Scherpenzeel | 202 |
| Schiedam | 248 |
| Schiermonnikoog | 112 |
| Schouwen-Duiveland | 257 |
| 's-Gravenhage (gemeente) | 316 |
| 's-Hertogenbosch | 429 |
| Simpelveld | 195 |
| Sint-Michielsgestel | 199 |
| Sittard-Geleen | 373 |
| Sliedrecht | 284 |
| Sluis | 243 |
| Smallingerland | 277 |
| Soest | 136 |
| Someren | 185 |
| Son en Breugel | 179 |
| Stadskanaal | 363 |
| Staphorst | 123 |
| Stede Broec | 227 |
| Steenbergen | 312 |
| Steenwijkerland | 272 |
| Stein (L.) | 228 |
| Stichtse Vecht | 147 |
| Súdwest-Fryslân | 287 |
| Terneuzen | 303 |
| Terschelling | 168 |
| Texel | 187 |
| Teylingen | 185 |
| Tholen | 248 |
| Tiel | 255 |
| Tilburg | 489 |
| Tubbergen | 222 |
| Twenterand | 285 |
| Tynaarlo | 194 |
| Tytsjerksteradiel | 242 |
| Uitgeest | 110 |
| Uithoorn | 172 |
| Urk | 124 |
| Utrecht (gemeente) | 489 |
| Utrechtse Heuvelrug | 187 |
| Vaals | 202 |
| Valkenburg aan de Geul | 231 |
| Valkenswaard | 252 |
| Veendam | 62 |
| Veenendaal | 221 |
| Veere | 203 |
| Veldhoven | 230 |
| Velsen | 259 |
| Venlo | 461 |
| Venray | 238 |
| Vijfheerenlanden | 164 |
| Vlaardingen | 365 |
| Vlieland | 165 |
| Vlissingen | 1096 |
| Voerendaal | 208 |
| Voorne aan Zee | 178 |
| Voorschoten | 159 |
| Voorst | 258 |
| Vught | 198 |
| Waadhoeke | 212 |
| Waalwijk | 245 |
| Waddinxveen | 119 |
| Wageningen | 138 |
| Wassenaar | 133 |
| Waterland | 207 |
| Weert | 254 |
| West Betuwe | 162 |
| West Maas en Waal | 196 |
| Westerkwartier | 222 |
| Westerveld | 229 |
| Westervoort | 265 |
| Westerwolde | 388 |
| Westland | 168 |
| Weststellingwerf | 220 |
| Wierden | 216 |
| Wijchen | 227 |
| Wijdemeren | 125 |
| Wijk bij Duurstede | 186 |
| Winterswijk | 270 |
| Woensdrecht | 263 |
| Wormerland | 215 |
| Woudenberg | 138 |
| Zaanstad | 269 |
| Zaltbommel | 186 |
| Zandvoort | 239 |
| Zeewolde | 148 |
| Zeist | 233 |
| Zevenaar | 294 |
| Zoetermeer | 161 |
| Zoeterwoude | 130 |
| Zuidplas | 146 |
| Zundert | 197 |
| Zutphen | 267 |
| Zwartewaterland | 163 |
| Zwijndrecht | 282 |
| Zwolle | 620 |
Per cliënt bedroegen de gemiddelde uitgaven aan Wmo-maatwerkvoorzieningen in 2017 ruim 4,4 duizend euro. De uitgaven per cliënt laten de jaren daarna een wisselend beeld zien en bedroegen in 2023 weer ongeveer 4,4 duizend euro per cliënt. De overheveling van een deel van de maatwerkvoorziening beschermd wonen van de Wmo naar de Wlz vanaf 2021 draagt hieraan bij. Wanneer de totale uitgaven per cliënt echter gecorrigeerd worden voor de maatwerkvoorzieningen binnen de hoofdcategorie verblijf en opvang, waarvan beschermd wonen onderdeel uitmaakt, is in de periode 2017 tot en met 2023 een geleidelijke toename zichtbaar (grafiek 2.1.5). Van 2,8 duizend euro per cliënt in 2017 tot 3,4 duizend euro per cliënt in 2023. Inflatie speelt bij de toegenomen uitgaven per cliënt een rol.
| jaar | Gemiddelde kosten (€) | Gemiddelde kosten excl. verblijf en opvang (€) |
|---|---|---|
| 2017 | 4436 | 2840 |
| 2018 | 4638 | 3013 |
| 2019 | 4571 | 3063 |
| 2020 | 4601 | 3105 |
| 2021 | 3133 | |
| 2022 | 4125 | 3156 |
| 2023 | 4395 | 3364 |
De gemiddelde uitgaven aan Wmo-maatwerkvoorzieningen in 2023 verschillen op gemeenteniveau en lopen uiteen van minder dan 2 000 duizend euro per cliënt tot meer dan 5 000 euro per cliënt, zoals in Utrecht (gemeente), Leeuwarden en Vlissingen (figuur 2.1.6).
| Gemeente | Kosten per cliënt |
|---|---|
| 's-Gravenhage (gemeente) | 5068 |
| 's-Hertogenbosch | 5993 |
| Aa en Hunze | 3604 |
| Aalsmeer | 2726 |
| Aalten | 3528 |
| Achtkarspelen | 4743 |
| Alblasserdam | 3370 |
| Albrandswaard | 2610 |
| Alkmaar | 5194 |
| Almelo | 6569 |
| Almere | 6964 |
| Alphen aan den Rijn | 7370 |
| Alphen-Chaam | 3182 |
| Ameland | 2636 |
| Amersfoort | 5623 |
| Amstelveen | 2891 |
| Amsterdam | 5153 |
| Apeldoorn | 5429 |
| Arnhem | 5353 |
| Assen | 6787 |
| Asten | 3192 |
| Baarle-Nassau | 3264 |
| Baarn | 2449 |
| Barendrecht | 2639 |
| Barneveld | 3215 |
| Beek (L.) | 3151 |
| Beekdaelen | 2978 |
| Beesel | 3205 |
| Berg en Dal | 2851 |
| Bergeijk | 3105 |
| Bergen (L.) | 4076 |
| Bergen (NH.) | 2397 |
| Bergen op Zoom | 4266 |
| Berkelland | 3960 |
| Bernheze | 3268 |
| Best | 3353 |
| Beuningen | 3435 |
| Beverwijk | 3316 |
| Bladel | 3168 |
| Blaricum | 2447 |
| Bloemendaal | 3033 |
| Boekel | 3452 |
| Borger-Odoorn | 3055 |
| Borne | 3177 |
| Borsele | 3364 |
| Boxtel | 3222 |
| Breda | 4029 |
| Bronckhorst | 3953 |
| Brummen | 3025 |
| Brunssum | 2756 |
| Bunnik | 3160 |
| Bunschoten | 2504 |
| Buren | 3731 |
| Capelle aan den IJssel | 3526 |
| Castricum | 2597 |
| Coevorden | 3576 |
| Cranendonck | 3749 |
| Culemborg | 3233 |
| Dalfsen | 3579 |
| Dantumadiel | 3052 |
| De Bilt | 3046 |
| De Fryske Marren | 3514 |
| De Ronde Venen | 2492 |
| De Wolden | 3306 |
| Delft | 4868 |
| Den Helder | 4881 |
| Deurne | 2973 |
| Deventer | 3915 |
| Diemen | 1863 |
| Dijk en Waard | 3951 |
| Dinkelland | 3030 |
| Doesburg | 4211 |
| Doetinchem | 8205 |
| Dongen | 3462 |
| Dordrecht | 5828 |
| Drechterland | 3094 |
| Drimmelen | 2647 |
| Dronten | 3130 |
| Druten | 3356 |
| Duiven | 3624 |
| Echt-Susteren | 2506 |
| Edam-Volendam | 3069 |
| Ede | 5232 |
| Eemnes | 2347 |
| Eemsdelta | 4352 |
| Eersel | 3286 |
| Eijsden-Margraten | 2455 |
| Eindhoven | 4974 |
| Elburg | 3041 |
| Emmen | 4972 |
| Enkhuizen | 3549 |
| Enschede | 6361 |
| Epe | 4344 |
| Ermelo | 3035 |
| Etten-Leur | 2926 |
| Geertruidenberg | 2682 |
| Geldrop-Mierlo | 2970 |
| Gemert-Bakel | 2957 |
| Gennep | 2865 |
| Gilze en Rijen | 3477 |
| Goeree-Overflakkee | 3432 |
| Goes | 2959 |
| Goirle | 2921 |
| Gooise Meren | 2634 |
| Gorinchem | 2676 |
| Gouda | 5673 |
| Groningen (gemeente) | 6832 |
| Gulpen-Wittem | 2737 |
| Haaksbergen | 2957 |
| Haarlem | 7715 |
| Haarlemmermeer | 3022 |
| Halderberge | 2876 |
| Hardenberg | 2921 |
| Harderwijk | 7915 |
| Hardinxveld-Giessendam | 3421 |
| Harlingen | 2990 |
| Hattem | 3196 |
| Heemskerk | 3303 |
| Heemstede | 2519 |
| Heerde | 3701 |
| Heerenveen | 3512 |
| Heerlen | 7433 |
| Heeze-Leende | 3148 |
| Heiloo | 2778 |
| Hellendoorn | 3269 |
| Helmond | 3953 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 3205 |
| Hengelo (O.) | 3786 |
| Het Hogeland | 3048 |
| Heusden | 3485 |
| Hillegom | 3455 |
| Hilvarenbeek | 3095 |
| Hilversum | 3412 |
| Hoeksche Waard | 3734 |
| Hof van Twente | 3328 |
| Hollands Kroon | 3993 |
| Hoogeveen | 3916 |
| Hoorn | 5090 |
| Horst aan de Maas | 3803 |
| Houten | 3525 |
| Huizen | 2650 |
| Hulst | 3644 |
| Kampen | 3620 |
| Kapelle | 2992 |
| Katwijk | 2986 |
| Kerkrade | 3135 |
| Koggenland | 358 |
| Krimpen aan den IJssel | 3286 |
| Krimpenerwaard | 3124 |
| Laarbeek | 2070 |
| Land van Cuijk | 3584 |
| Landsmeer | 2755 |
| Lansingerland | 2968 |
| Laren (NH.) | 1639 |
| Leeuwarden | 9677 |
| Leiden | 7280 |
| Leiderdorp | 3199 |
| Leidschendam-Voorburg | 3155 |
| Lelystad | 3804 |
| Leudal | 3646 |
| Leusden | 3011 |
| Lingewaard | 3036 |
| Lisse | 3864 |
| Lochem | 2950 |
| Loon op Zand | 2764 |
| Lopik | 3688 |
| Losser | 3918 |
| Maasdriel | 3409 |
| Maasgouw | 2598 |
| Maashorst | 3907 |
| Maassluis | 3166 |
| Maastricht | 4888 |
| Meerssen | 2739 |
| Meierijstad | 3204 |
| Meppel | 4020 |
| Middelburg (Z.) | 3327 |
| Midden-Delfland | 3186 |
| Midden-Drenthe | 4526 |
| Midden-Groningen | 2942 |
| Moerdijk | 2538 |
| Molenlanden | 2369 |
| Montferland | 3617 |
| Montfoort | 3256 |
| Mook en Middelaar | 3429 |
| Neder-Betuwe | 3126 |
| Nederweert | 2804 |
| Nieuwegein | 3513 |
| Nieuwkoop | 3352 |
| Nijkerk | 3407 |
| Nijmegen | 6065 |
| Nissewaard | 3872 |
| Noordenveld | 2739 |
| Noordoostpolder | 2890 |
| Noordwijk | 3101 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 3066 |
| Nunspeet | 2848 |
| Oegstgeest | 3302 |
| Oirschot | 2861 |
| Oisterwijk | 2879 |
| Oldambt | 2942 |
| Oldebroek | 3157 |
| Oldenzaal | 3567 |
| Olst-Wijhe | 3044 |
| Ommen | 3111 |
| Oost Gelre | 3509 |
| Oosterhout | 3050 |
| Ooststellingwerf | 3333 |
| Opmeer | 3671 |
| Opsterland | 3103 |
| Oss | 4512 |
| Oude IJsselstreek | 3311 |
| Ouder-Amstel | 1866 |
| Overbetuwe | 3823 |
| Papendrecht | 3228 |
| Peel en Maas | 2343 |
| Pekela | 2519 |
| Pijnacker-Nootdorp | 3885 |
| Purmerend | 3745 |
| Putten | 2621 |
| Raalte | 2856 |
| Reimerswaal | 3459 |
| Renkum | 3385 |
| Renswoude | 3653 |
| Reusel-De Mierden | 3665 |
| Rheden | 3289 |
| Rhenen | 2981 |
| Ridderkerk | 2760 |
| Rijssen-Holten | 4097 |
| Rijswijk (ZH.) | 3748 |
| Roerdalen | 3238 |
| Roermond | 2495 |
| Roosendaal | 2824 |
| Rotterdam | 6133 |
| Rozendaal | 4527 |
| Rucphen | 4059 |
| Schagen | 3563 |
| Scherpenzeel | 3280 |
| Schiedam | 3605 |
| Schiermonnikoog | 2200 |
| Schouwen-Duiveland | 3551 |
| Simpelveld | 2634 |
| Sint-Michielsgestel | 3219 |
| Sittard-Geleen | 3524 |
| Sliedrecht | 2996 |
| Sluis | 2528 |
| Smallingerland | 3179 |
| Soest | 2468 |
| Someren | 3250 |
| Son en Breugel | 2812 |
| Stadskanaal | 2959 |
| Staphorst | 3551 |
| Stede Broec | 3067 |
| Steenbergen | 3486 |
| Steenwijkerland | 3862 |
| Stein (L.) | 2964 |
| Stichtse Vecht | 2441 |
| Terneuzen | 4357 |
| Terschelling | 2848 |
| Texel | 3480 |
| Teylingen | 3565 |
| Tholen | 4418 |
| Tiel | 3293 |
| Tilburg | 6026 |
| Tubbergen | 3169 |
| Twenterand | 3807 |
| Tynaarlo | 3618 |
| Tytsjerksteradiel | 4088 |
| Uitgeest | 2486 |
| Uithoorn | 2824 |
| Urk | 3391 |
| Utrecht (gemeente) | 9089 |
| Utrechtse Heuvelrug | 2797 |
| Vaals | 4627 |
| Valkenburg aan de Geul | 2418 |
| Valkenswaard | 3204 |
| Veendam | 727 |
| Veenendaal | 3177 |
| Veere | 4020 |
| Veldhoven | 2836 |
| Velsen | 3581 |
| Venlo | 5388 |
| Venray | 3535 |
| Vijfheerenlanden | 2671 |
| Vlaardingen | 4428 |
| Vlieland | 2840 |
| Vlissingen | 11199 |
| Voerendaal | 2720 |
| Voorne aan Zee | 2359 |
| Voorschoten | 2857 |
| Voorst | 3675 |
| Vught | 3597 |
| Waadhoeke | 2938 |
| Waalwijk | 3338 |
| Waddinxveen | 2666 |
| Wageningen | 2188 |
| Wassenaar | 2712 |
| Waterland | 3061 |
| Weert | 3576 |
| West Betuwe | 3848 |
| West Maas en Waal | 4125 |
| Westerkwartier | 3217 |
| Westerveld | 3370 |
| Westervoort | 3657 |
| Westerwolde | 3866 |
| Westland | 3129 |
| Weststellingwerf | 3429 |
| Wierden | 3625 |
| Wijchen | 3106 |
| Wijdemeren | 2051 |
| Wijk bij Duurstede | 3252 |
| Winterswijk | 4006 |
| Woensdrecht | 3170 |
| Woudenberg | 2660 |
| Zaanstad | 4643 |
| Zaltbommel | 2903 |
| Zandvoort | 2949 |
| Zeewolde | 3002 |
| Zeist | 3243 |
| Zoetermeer | 2529 |
| Zoeterwoude | 3514 |
| Zuidplas | 2694 |
| Zundert | 2596 |
| Zutphen | 3292 |
| Zwartewaterland | 3103 |
| Zwijndrecht | 3326 |
| Zwolle | 6895 |
2.2 Persoonskenmerken
De grootste groep cliënten die individuele hulp en ondersteuning vanuit de Wmo ontvangt is 75 tot 85 jaar. Het aantal Wmo-cliënten neemt in de periode 2017 tot en met 2023 voor alle leeftijdsgroepen toe. In de periode 2022 – 2023 neemt vooral de groep mensen van 75 tot 85 jaar toe.
| Jaar | Jonger dan 30 jaar | 30 tot 45 jaar | 45 tot 60 jaar | 60 tot 75 jaar | 75 tot 85 jaar | 85 jaar of ouder |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 96055 | 90740 | 151410 | 224515 | 271375 | 202160 |
| 2018 | 104850 | 94230 | 156695 | 235230 | 273415 | 200810 |
| 2019 | 112980 | 103205 | 167670 | 261610 | 299495 | 216895 |
| 2020 | 118675 | 109465 | 173085 | 277405 | 313335 | 224710 |
| 2021 | ||||||
| 2022 | 116470 | 110985 | 167960 | 286165 | 332110 | 226255 |
| 2023 | 115790 | 111120 | 164500 | 285750 | 343630 | 226960 |
Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkeling van het totaal aantal Wmo-cliënten uitgesplitst naar inkomensgroep4) valt vooral de daling van het aantal personen in de categorie 10 duizend tot 15 duizend euro op. In dezelfde periode neemt het aantal cliënten in de volgende inkomensgroep van 15 duizend tot 20 duizend euro juist toe. De overige inkomensgroepen laten over het algemeen een lichte toename zien van het aantal Wmo-cliënten in de periode 2017 tot en met 2023.
| Jaar | Minder dan 10.000 euro | 10.000 tot 15.000 euro | 15.000 tot 20.000 euro | 20.000 tot 30.000 euro | 30.000 tot 40.000 euro | 40.000 tot 50.000 euro | 50.000 tot 100.000 euro | Meer dan 100.000 euro | Onbekend |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 30355 | 199680 | 225685 | 268165 | 119965 | 64875 | 99265 | 17560 | 10710 |
| 2018 | 30865 | 189300 | 223965 | 285010 | 127355 | 69465 | 107045 | 19840 | 12390 |
| 2019 | 32900 | 127280 | 300995 | 309935 | 146785 | 81090 | 125655 | 24890 | 12330 |
| 2020 | 26675 | 122825 | 308175 | 324415 | 157235 | 88665 | 142055 | 29280 | 11605 |
| 2021 | |||||||||
| 2022 | 28045 | 49385 | 325365 | 341485 | 179255 | 101475 | 166000 | 38285 | 10655 |
| 2023 | 27050 | 44255 | 314465 | 348115 | 184670 | 105655 | 171395 | 41400 | 10735 |
2.3 Verdeling naar hoofdcategorieën
De Wmo-maatwerkvoorzieningen waarvan de meeste cliënten gebruik maken vallen binnen de hoofdcategorie hulpmiddelen en diensten (grafiek 2.3.1). Hierbij valt te denken aan woondiensten, vervoersdiensten, vervoervoorzieningen, woonvoorzieningen en overige hulpmiddelen. Het aantal cliënten dat van hulpmiddelen en diensten gebruik maakt neemt toe van bijna 683 duizend cliënten in 2017 naar 774 duizend cliënten in 2023.
Vanaf 2019 werd de inkomensafhankelijke bijdrage deels en in 2020 helemaal afgeschaft en vervangen door een abonnementstarief. Dit betekent dat er een maximumtarief van 19 euro voor de eigen bijdrage per maand ingevoerd werd om van Wmo-voorzieningen gebruik te maken, ongeacht het inkomen of vermogen van een huishouden. Sinds de afschaffing van de inkomensafhankelijke bijdrage nam de vraag naar Wmo-voorzieningen toe, vooral voor hulp bij het huishouden. In 2023 bedroeg het aantal cliënten ruim 535 duizend. Met name huishoudens met hogere inkomens gebruikten vaker hulp bij het huishouden.
Ondersteuning thuis is qua omvang de derde grootste hoofdcategorie bij de Wmo-maatwerkvoorzieningen. Bij deze categorie moet gedacht worden aan begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, overige ondersteuning gericht op het individu of huishouden/gezin, dagbesteding en overige groepsgerichte ondersteuning. Het aantal cliënten binnen deze categorie steeg van 234 duizend gebruikers in 2017 naar ruim 261 duizend in 2020 en nam daarna licht af tot bijna 251 duizend in 2023.
De hoofdcategorie verblijf en opvang kent het kleinste aantal Wmo-cliënten, maar betreft wel vaak een dure maatwerkvoorziening. Deze categorie omvat beschermd wonen, (spoed)opvang en overig beschermd wonen en opvang. Vaak woont de Wmo-gerechtigde namelijk niet zelfstandig thuis maar ergens anders, bijvoorbeeld in een instelling. Het aantal cliënten dat gebruik maakte van voorzieningen in deze hoofdcategorie nam toe van bijna 32 duizend in 2017 naar ruim 47 duizend in 2020. In 2022 en 2023 lag dit aantal beduidend lager met ruim 34 duizend. De afname hangt samen met het overhevelen van een deel van de maatwerkvoorziening beschermd wonen van de Wmo naar de Wlz-GGZ-wonen, waardoor het aantal cliënten dat van deze maatwerkvoorziening gebruik maakt lager is vanaf 2021.
Cliënten kunnen meerdere en verschillende maatwerkvoorzieningen gebruiken in de Wmo. Het aantal opgetelde cliënten per categorie maatwerkvoorziening is daarom groter dan het totaal aantal cliënten. Dit wordt ook wel stapeling van maatwerkvoorzieningen genoemd. Wanneer de aandelen van elke afzonderlijke hoofdgroep maatwerkvoorziening worden opgeteld komt het totale percentage door de jaren heen op 129 procent uit. De laatste jaren is dit 128 procent, en daarmee bijna constant.
| jaar | Hulp bij het huishouden | Hulpmiddelen en diensten | Ondersteuning thuis | Verblijf en opvang |
|---|---|---|---|---|
| 2017 | 389840 | 682985 | 234115 | 31900 |
| 2018 | 375900 | 700570 | 240105 | 39935 |
| 2019 | 437595 | 753415 | 253535 | 45075 |
| 2020 | 495155 | 767750 | 261490 | 47295 |
| 2021 | 508460 | 770275 | 256735 | |
| 2022 | 527665 | 772520 | 253340 | 33805 |
| 2023 | 535310 | 774025 | 250975 | 33560 |
Wanneer naar de totale uitgaven per maatwerkvoorziening wordt gekeken is zichtbaar dat de meeste uitgaven door gemeenten worden gemaakt binnen de categorie verblijf en opvang (grafiek 2.3.2). Vanaf 2021 dalen deze uitgaven echter, wat te maken heeft met de eerder genoemde overgang van een deel van de maatwerkvoorziening beschermd wonen naar de Wlz. Vanaf 2021 gingen de meeste uitgaven van gemeenten naar ondersteuning thuis. De uitgaven aan maatwerk in de hoofdcategorie hulp bij het huishouden stijgen het meest over de jaren heen. Was het aandeel in de totale uitgaven in 2017 nog 20 procent, in 2023 was dit 29 procent. Dit heeft onder meer te maken met het afschaffen van de inkomensafhankelijke bijdrage, waarna ook hogere inkomens deze maatwerkvoorziening vaker aanvroegen en mogelijk de overheveling van verblijf naar Wlz-GGZ-wonen. De uitgaven aan hulpmiddelen en diensten zijn lager dan die van de andere hoofdcategorieën.
| jaar | Totaal (x 1 000 000 euro) | Ondersteuning thuis (x 1 000 000 euro) | Hulp bij het huishouden (x 1 000 000 euro) | Hulpmiddelen en diensten (x 1 000 000 euro) | Verblijf en opvang (x 1 000 000 euro) |
|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 4597 | 1389 | 938 | 542 | 1728 |
| 2018 | 4940 | 1526 | 991 | 590 | 1820 |
| 2019 | 5310 | 1620 | 1146 | 672 | 1851 |
| 2020 | 5598 | 1659 | 1315 | 677 | 1925 |
| 2021 | 5105 | 1690 | 1399 | 662 | 1332 |
| 2022 | 5115 | 1666 | 1456 | 694 | 1279 |
| 2023 | 5484 | 1719 | 1590 | 784 | 1372 |
3. Ondersteuning thuis
3.1 Totaalbeeld ondersteuning thuis
Zoals eerder genoemd bevat de hoofdcategorie ondersteuning thuis: begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, overige ondersteuning gericht op het individu of huishouden/gezin, dagbesteding en overige groepsgerichte ondersteuning. Dit hoofdstuk geeft het totaalbeeld over ondersteuning thuis en belicht twee maatwerkvoorzieningen uit deze hoofdcategorie namelijk begeleiding en dagbesteding.
Grafiek 3.1.1 geeft het aantal cliënten weer dat gebruik maakt van de voorzieningen binnen ondersteuning thuis. Het aantal cliënten voor deze hoofdcategorie nam toe van ruim 234 duizend in 2017 tot ruim 261 duizend in 2020. Vanaf 2022 daalde dit licht. Relatief gezien maken door de jaren heen 14 tot 15 cliënten per duizend inwoners van Nederland gebruik van de maatwerkvoorziening ondersteuning thuis.
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 234115 |
| 2018 | 240105 |
| 2019 | 253535 |
| 2020 | 261490 |
| 2021 | 256735 |
| 2022 | 253340 |
| 2023 | 250975 |
Het aantal cliënten dat in 2023 gebruik maakt van de maatwerkvoorziening ondersteuning thuis loopt op gemeenteniveau uiteen van minder dan 5 personen per 1 000 inwoners tot meer dan 20 per 1 000 inwoners (figuur 3.1.2). Vooral in de provincies Friesland, Gelderland, Overijssel, Zeeland en Zuid-limburg komen gemeenten voor waar meer dan 20 personen per 1 000 inwoners gebruik maken van ondersteuning thuis.
| Gemeente | Wmo-cliënten per 1 000 inwoners |
|---|---|
| Groningen | 14 |
| Almere | 9 |
| Stadskanaal | 20 |
| Veendam | 10 |
| Zeewolde | 12 |
| Achtkarspelen | 21 |
| Ameland | 10 |
| Harlingen | 18 |
| Heerenveen | 22 |
| Leeuwarden | 20 |
| Ooststellingwerf | 15 |
| Opsterland | 14 |
| Schiermonnikoog | |
| Smallingerland | 30 |
| Terschelling | 14 |
| Weststellingwerf | 17 |
| Assen | 22 |
| Coevorden | 13 |
| Emmen | 17 |
| Hoogeveen | 22 |
| Meppel | 20 |
| Almelo | 27 |
| Borne | 16 |
| Dalfsen | 12 |
| Deventer | 19 |
| Enschede | 24 |
| Haaksbergen | 14 |
| Hardenberg | 16 |
| Hellendoorn | 18 |
| Hengelo | 27 |
| Kampen | 18 |
| Losser | 18 |
| Noordoostpolder | 15 |
| Oldenzaal | 21 |
| Ommen | 1 |
| Raalte | 17 |
| Staphorst | 14 |
| Tubbergen | 28 |
| Urk | 9 |
| Wierden | 13 |
| Zwolle | 2 |
| Aalten | 17 |
| Apeldoorn | 24 |
| Arnhem | 39 |
| Barneveld | 0 |
| Beuningen | 17 |
| Brummen | 16 |
| Buren | 11 |
| Culemborg | 15 |
| Doesburg | 20 |
| Doetinchem | 17 |
| Druten | 16 |
| Duiven | 15 |
| Ede | 18 |
| Elburg | 16 |
| Epe | 15 |
| Ermelo | 19 |
| Harderwijk | 17 |
| Hattem | 14 |
| Heerde | 15 |
| Lochem | 12 |
| Maasdriel | 16 |
| Nijkerk | 17 |
| Nijmegen | 16 |
| Oldebroek | 16 |
| Putten | 10 |
| Renkum | 21 |
| Rheden | 17 |
| Rozendaal | |
| Scherpenzeel | |
| Tiel | 20 |
| Voorst | 16 |
| Wageningen | 19 |
| Westervoort | 19 |
| Winterswijk | 19 |
| Wijchen | 15 |
| Zaltbommel | 15 |
| Zevenaar | 12 |
| Zutphen | 21 |
| Nunspeet | 17 |
| Dronten | 12 |
| Amersfoort | 17 |
| Baarn | 11 |
| De Bilt | 15 |
| Bunnik | 12 |
| Bunschoten | 10 |
| Eemnes | 5 |
| Houten | 6 |
| Leusden | 11 |
| Lopik | 5 |
| Montfoort | 8 |
| Renswoude | 12 |
| Rhenen | 16 |
| Soest | 10 |
| Utrecht | 10 |
| Veenendaal | 23 |
| Woudenberg | 6 |
| Wijk bij Duurstede | 13 |
| IJsselstein | 7 |
| Zeist | 21 |
| Nieuwegein | 14 |
| Aalsmeer | 11 |
| Alkmaar | 19 |
| Amstelveen | 10 |
| Amsterdam | 10 |
| Bergen (NH.) | 10 |
| Beverwijk | 15 |
| Blaricum | 5 |
| Bloemendaal | 7 |
| Castricum | 10 |
| Diemen | 6 |
| Edam-Volendam | 8 |
| Enkhuizen | 5 |
| Haarlem | 7 |
| Haarlemmermeer | 10 |
| Heemskerk | 14 |
| Heemstede | 6 |
| Heiloo | 12 |
| Den Helder | 17 |
| Hilversum | 15 |
| Hoorn | 1 |
| Huizen | 9 |
| Landsmeer | 7 |
| Laren | 5 |
| Medemblik | 0 |
| Oostzaan | 5 |
| Ouder-Amstel | 9 |
| Purmerend | 20 |
| Schagen | 12 |
| Texel | 12 |
| Uitgeest | 10 |
| Uithoorn | 13 |
| Velsen | 13 |
| Zandvoort | 4 |
| Zaanstad | 13 |
| Alblasserdam | 13 |
| Alphen aan den Rijn | 3 |
| Barendrecht | 10 |
| Drechterland | 2 |
| Capelle aan den IJssel | 16 |
| Delft | 1 |
| Dordrecht | 19 |
| Gorinchem | 14 |
| Gouda | 23 |
| 's-Gravenhage | 4 |
| Hardinxveld-Giessendam | 15 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 11 |
| Stede Broec | 3 |
| Hillegom | 15 |
| Katwijk | 13 |
| Krimpen aan den IJssel | 13 |
| Leiden | 16 |
| Leiderdorp | 7 |
| Lisse | 17 |
| Maassluis | 11 |
| Nieuwkoop | 2 |
| Noordwijk | 11 |
| Oegstgeest | 9 |
| Oudewater | 8 |
| Papendrecht | 14 |
| Ridderkerk | 13 |
| Rotterdam | 28 |
| Rijswijk | 0 |
| Schiedam | 11 |
| Sliedrecht | 18 |
| Albrandswaard | 8 |
| Vlaardingen | 12 |
| Voorschoten | 7 |
| Waddinxveen | 11 |
| Wassenaar | 8 |
| Woerden | 17 |
| Zoetermeer | 3 |
| Zoeterwoude | 6 |
| Zwijndrecht | 16 |
| Borsele | 14 |
| Goes | 21 |
| West Maas en Waal | 14 |
| Hulst | 13 |
| Kapelle | 17 |
| Middelburg | 16 |
| Reimerswaal | 10 |
| Terneuzen | 20 |
| Tholen | 19 |
| Veere | 12 |
| Vlissingen | 22 |
| De Ronde Venen | 11 |
| Tytsjerksteradiel | 17 |
| Asten | 15 |
| Baarle-Nassau | 14 |
| Bergen op Zoom | 21 |
| Best | 14 |
| Boekel | 14 |
| Boxtel | 15 |
| Breda | 16 |
| Deurne | 17 |
| Pekela | 5 |
| Dongen | 10 |
| Eersel | 17 |
| Eindhoven | 3 |
| Etten-Leur | 17 |
| Geertruidenberg | 19 |
| Gilze en Rijen | 14 |
| Goirle | 14 |
| Helmond | 15 |
| 's-Hertogenbosch | 17 |
| Heusden | 10 |
| Hilvarenbeek | 12 |
| Loon op Zand | 14 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 11 |
| Oirschot | 9 |
| Oisterwijk | 11 |
| Oosterhout | 19 |
| Oss | 20 |
| Rucphen | 17 |
| Sint-Michielsgestel | 14 |
| Someren | 13 |
| Son en Breugel | 11 |
| Steenbergen | 17 |
| Waterland | 11 |
| Tilburg | 22 |
| Valkenswaard | 19 |
| Veldhoven | 19 |
| Vught | 14 |
| Waalre | 13 |
| Waalwijk | 19 |
| Woensdrecht | 13 |
| Zundert | 11 |
| Wormerland | 9 |
| Landgraaf | 3 |
| Beek | 17 |
| Beesel | 2 |
| Bergen (L.) | 2 |
| Brunssum | 20 |
| Gennep | 3 |
| Heerlen | 2 |
| Kerkrade | 29 |
| Maastricht | 25 |
| Meerssen | 15 |
| Mook en Middelaar | 15 |
| Nederweert | 10 |
| Roermond | 22 |
| Simpelveld | 13 |
| Stein | 15 |
| Vaals | 12 |
| Venlo | 4 |
| Venray | 4 |
| Voerendaal | 14 |
| Weert | 20 |
| Valkenburg aan de Geul | 13 |
| Lelystad | 16 |
| Horst aan de Maas | 16 |
| Oude IJsselstreek | 16 |
| Teylingen | 15 |
| Utrechtse Heuvelrug | 18 |
| Oost Gelre | 14 |
| Koggenland | 1 |
| Lansingerland | 6 |
| Leudal | 13 |
| Maasgouw | 13 |
| Gemert-Bakel | 12 |
| Halderberge | 13 |
| Heeze-Leende | 11 |
| Laarbeek | 7 |
| Reusel-De Mierden | 19 |
| Roerdalen | 14 |
| Roosendaal | 15 |
| Schouwen-Duiveland | 13 |
| Aa en Hunze | 11 |
| Borger-Odoorn | 15 |
| De Wolden | 12 |
| Noord-Beveland | 14 |
| Wijdemeren | 10 |
| Noordenveld | 12 |
| Twenterand | 21 |
| Westerveld | 12 |
| Lingewaard | 13 |
| Cranendonck | 13 |
| Steenwijkerland | 18 |
| Moerdijk | 12 |
| Echt-Susteren | 15 |
| Sluis | 14 |
| Drimmelen | 10 |
| Bernheze | 14 |
| Alphen-Chaam | 10 |
| Bergeijk | 15 |
| Bladel | 20 |
| Gulpen-Wittem | 10 |
| Tynaarlo | 11 |
| Midden-Drenthe | 13 |
| Overbetuwe | 14 |
| Hof van Twente | 15 |
| Neder-Betuwe | 13 |
| Rijssen-Holten | 16 |
| Geldrop-Mierlo | 19 |
| Olst-Wijhe | 17 |
| Dinkelland | 26 |
| Westland | 0 |
| Midden-Delfland | 1 |
| Berkelland | 18 |
| Bronckhorst | 13 |
| Sittard-Geleen | 28 |
| Dantumadiel | 19 |
| Zuidplas | 9 |
| Peel en Maas | 2 |
| Oldambt | 20 |
| Zwartewaterland | 13 |
| S�dwest-Frysl�n | 2 |
| Bodegraven-Reeuwijk | 11 |
| Eijsden-Margraten | 8 |
| Stichtse Vecht | 16 |
| Hollands Kroon | 6 |
| Leidschendam-Voorburg | 14 |
| Goeree-Overflakkee | 12 |
| Pijnacker-Nootdorp | 5 |
| Nissewaard | 13 |
| Krimpenerwaard | 13 |
| De Fryske Marren | 10 |
| Gooise Meren | 9 |
| Berg en Dal | 17 |
| Meierijstad | 16 |
| Waadhoeke | 15 |
| Westerwolde | 17 |
| Midden-Groningen | 17 |
| Beekdaelen | 15 |
| Montferland | 17 |
| Altena | 13 |
| West Betuwe | 12 |
| Vijfheerenlanden | 6 |
| Hoeksche Waard | 13 |
| Het Hogeland | 17 |
| Westerkwartier | 14 |
| Noardeast-Frysl�n | 22 |
| Molenlanden | 9 |
| Eemsdelta | 15 |
| Dijk en Waard | 14 |
| Land van Cuijk | 17 |
| Maashorst | 19 |
| Voorne aan Zee | 10 |
In grafiek 3.1.3 zijn de Wmo-uitgaven in Nederland voor de hoofdcategorie ondersteuning thuis per jaar weergegeven. Hieruit blijkt dat de kosten voor ondersteuning thuis zijn gestegen van bijna 1,4 miljard euro in 2017 naar ruim 1,7 miljard euro in 2023. De jaarlijkse kosten zijn telkens hoger dan in het voorgaande jaar met uitzondering van 2022. Toen daalden de uitgaven licht. De relatieve uitgaven aan voorzieningen binnen de hoofdcategorie ondersteuning thuis schommelen door de jaren heen rond de 30 procent van de totale Wmo-uitgaven; in 2023 was dit percentage 31 procent.
| jaar | Uitgaven (in miljoenen euro's) (x 1 000 000 euro) |
|---|---|
| 2017 | 1389 |
| 2018 | 1526 |
| 2019 | 1620 |
| 2020 | 1659 |
| 2021 | 1690 |
| 2022 | 1666 |
| 2023 | 1719 |
Het aantal mensen van 75 tot 85 jaar en 85 jaar of ouder dat gebruik maakt van voorzieningen binnen de categorie ondersteuning thuis daalt vanaf 2017 en nam vooral vanaf 2019 af. Bij de andere leeftijdsgroepen neemt het aantal cliënten tot en met 2020 toe. In de leeftijdscategorieën jonger dan 30 jaar en 45 tot 60 jaar nam het aantal cliënten na 2020 langzaam af. Het aantal cliënten van 30 tot 45 jaar en van 60 tot 75 jaar nam ook na 2020 licht toe (grafiek 3.1.4).
| 0 | Jonger dan 30 jaar | 30 tot 45 jaar | 45 tot 60 jaar | 60 tot 75 jaar | 75 tot 85 jaar | 85 jaar of ouder |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 49390 | 46620 | 54300 | 35645 | 28390 | 19765 |
| 2018 | 52140 | 47280 | 56110 | 37870 | 27780 | 18915 |
| 2019 | 55135 | 50715 | 59625 | 40860 | 28405 | 18795 |
| 2020 | 57770 | 54185 | 62435 | 43310 | 26860 | 16935 |
| 2021 | 57010 | 54435 | 61370 | 43370 | 25375 | 15175 |
| 2022 | 55050 | 54975 | 60365 | 43785 | 25230 | 13935 |
| 2023 | 54535 | 54960 | 59395 | 44075 | 24895 | 13115 |
Wanneer wordt gekeken naar het persoonskenmerk (huishoud)inkomen valt op dat het aandeel personen in de inkomenscategorie 10 duizend tot 15 duizend euro met name van 2018 op 2019 daalt, en dat de omvang van de inkomensgroep daarboven, 15 duizend tot 20 duizend euro, stijgt. De toename van het totaal aantal cliënten in de periode 2017 tot en met 2023 komt met name door cliënten met een inkomen van 30 duizend euro en hoger (grafiek 3.1.5).
| Inkomen | Minder dan 10.000 euro | 10.000-15.000 euro | 15.000-20.000 euro | 20.000-30.000 euro | 30.000-40.000 euro | 40.000-50.000 euro | 50.000-100.000 euro | Meer dan 100.000 euro |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 11260 | 55175 | 41835 | 49490 | 25925 | 15520 | 25710 | 4470 |
| 2018 | 11765 | 54250 | 42070 | 50805 | 26775 | 16260 | 27340 | 5210 |
| 2019 | 12130 | 28515 | 71260 | 51915 | 29030 | 17985 | 31025 | 6335 |
| 2020 | 12115 | 28035 | 72355 | 52570 | 29585 | 19245 | 35210 | 7350 |
| 2021 | 11505 | 20100 | 73875 | 51115 | 29235 | 19690 | 37810 | 8805 |
| 2022 | 10540 | 13800 | 74395 | 51990 | 29050 | 20065 | 39425 | 9850 |
| 2023 | 9780 | 12285 | 70495 | 52025 | 28720 | 20370 | 41640 | 11545 |
3.2 Ondersteuning thuis: subcategorie begeleiding
In deze en de volgende paragraaf worden twee onderdelen van de maatwerkvoorziening ondersteuning thuis besproken: begeleiding en dagbesteding.
Begeleiding omvat activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat deze zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven5). Te denken valt aan:
- hulp bij praktische zaken zoals: administratie, geldbeheer, post afhandelen en meer,
- gesprekken voeren over zingeving, aandacht en motivatie,
- hulp bij contacten en communicatie,
- leren om zelf de regie te houden zoals het maken van een planning.
In grafiek 3.2.1 is het aantal cliënten weergegeven dat gebruik maakt van begeleiding. In 2017 maakten circa 188 duizend cliënten hiervan gebruik. Later loopt het aantal op naar circa 212 duizend cliënten in 2020, waarna het aantal cliënten geleidelijk daalt naar ongeveer 204 duizend in 2023. Relatief gezien maakten in Nederland in de afgelopen jaren circa 11 tot 12 van de duizend inwoners gebruik van begeleiding.
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 187975 |
| 2018 | 188765 |
| 2019 | 203510 |
| 2020 | 212115 |
| 2021 | 208355 |
| 2022 | 204465 |
| 2023 | 203695 |
3.3 Ondersteuning thuis: subcategorie dagbesteding
Bij de subcategorie dagbesteding gaat het om dagbesteding onder toezicht van professionele begeleiders. Grafiek 3.3.1 beschrijft het aantal cliënten dat in Nederland gebruik maakt van de dagbesteding. De trend is over het algemeen dalend: waar het aantal cliënten dat gebruik maakt van dagbesteding in 2017 nog ruim 87 duizend bedroeg, is dat aantal in 2023 gedaald naar ongeveer 67 duizend. Relatief gezien maakte in 2023 circa 4 op de duizend inwoners in Nederland gebruik van dagbesteding.
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 87005 |
| 2018 | 81825 |
| 2019 | 84870 |
| 2020 | 82255 |
| 2021 | 76875 |
| 2022 | 73790 |
| 2023 | 67035 |
4. Hulp bij het huishouden
Grafiek 4.1 toont het aantal cliënten dat gebruik maakt van voorzieningen in de hoofdcategorie hulp bij het huishouden. In 2017 maakten bijna 390 duizend cliënten gebruik van deze maatwerkvoorziening. Na een lichte daling in 2018, nam het aantal cliënten gestaag toe tot 535 duizend in 2023. Zoals eerder vermeld werd vanaf 2019 de inkomensafhankelijke bijdrage deels en in 2020 helemaal afgeschaft en vervangen door het abonnementstarief. Er werd, ongeacht het inkomen of vermogen, een maximumtarief van 19 euro eigen bijdrage per maand ingevoerd om gebruik te maken van Wmo-maatwerkvoorzieningen. Vooral onder huishoudens met hogere inkomens nam de vraag naar hulp bij het huishouden toe. Relatief gezien steeg het aantal cliënten dat gebruik maakt van hulp bij het huishouden van 23 cliënten per duizend inwoners in 2017 naar 30 cliënten per duizend inwoners in 2023.
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 389840 |
| 2018 | 375900 |
| 2019 | 437595 |
| 2020 | 495155 |
| 2021 | 508460 |
| 2022 | 527665 |
| 2023 | 535310 |
Het aantal cliënten dat in 2023 gebruik maakt van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden loopt op gemeenteniveau uiteen van minder dan 15 personen per 1 000 inwoners tot meer dan 60 per 1 000 inwoners (figuur 4.2). Vooral in delen van de noordelijke provincies, Noord Brabant, Overijssel, Zeeland, Zuid-Limburg komen gemeenten voor met een relatief hoog aantal inwoners dat gebruik maakt van hulp bij het huishouden. In de Randstad ligt dit relatieve aantal lager.
| Gemeente | Wmo-cliënten per 1 000 inwoners |
|---|---|
| Groningen | 26 |
| Almere | 13 |
| Stadskanaal | 63 |
| Veendam | 44 |
| Zeewolde | 24 |
| Achtkarspelen | 36 |
| Ameland | 32 |
| Harlingen | 42 |
| Heerenveen | 42 |
| Leeuwarden | 34 |
| Ooststellingwerf | 37 |
| Opsterland | 33 |
| Schiermonnikoog | 32 |
| Smallingerland | 38 |
| Terschelling | 30 |
| Vlieland | 23 |
| Weststellingwerf | 35 |
| Assen | 34 |
| Coevorden | 44 |
| Emmen | 50 |
| Hoogeveen | 45 |
| Meppel | 34 |
| Almelo | 44 |
| Borne | 42 |
| Dalfsen | 27 |
| Deventer | 34 |
| Enschede | 41 |
| Haaksbergen | 32 |
| Hardenberg | 33 |
| Hellendoorn | 36 |
| Hengelo | 45 |
| Kampen | 28 |
| Losser | 44 |
| Noordoostpolder | 27 |
| Oldenzaal | 50 |
| Ommen | 31 |
| Raalte | 34 |
| Staphorst | 14 |
| Tubbergen | 38 |
| Urk | 13 |
| Wierden | 35 |
| Aalten | 43 |
| Apeldoorn | 34 |
| Arnhem | 34 |
| Barneveld | 17 |
| Beuningen | 33 |
| Brummen | 39 |
| Buren | 25 |
| Culemborg | 28 |
| Doesburg | 51 |
| Doetinchem | 43 |
| Druten | 39 |
| Duiven | 40 |
| Ede | 28 |
| Elburg | 25 |
| Epe | 37 |
| Ermelo | 31 |
| Harderwijk | 33 |
| Hattem | 33 |
| Lochem | 35 |
| Maasdriel | 33 |
| Nijkerk | 25 |
| Nijmegen | 33 |
| Oldebroek | 28 |
| Putten | 25 |
| Renkum | 37 |
| Rheden | 48 |
| Rozendaal | 15 |
| Scherpenzeel | 30 |
| Tiel | 30 |
| Voorst | 40 |
| Wageningen | 17 |
| Westervoort | 40 |
| Winterswijk | 38 |
| Wijchen | 38 |
| Zaltbommel | 28 |
| Zevenaar | 28 |
| Zutphen | 37 |
| Nunspeet | 26 |
| Dronten | 25 |
| Amersfoort | 24 |
| Baarn | 34 |
| De Bilt | 21 |
| Bunnik | 26 |
| Bunschoten | 32 |
| Eemnes | 23 |
| Houten | 19 |
| Leusden | 21 |
| Lopik | 20 |
| Montfoort | 29 |
| Renswoude | 17 |
| Rhenen | 26 |
| Soest | 26 |
| Utrecht | 19 |
| Veenendaal | 25 |
| Woudenberg | 26 |
| Wijk bij Duurstede | 30 |
| IJsselstein | 28 |
| Zeist | 28 |
| Nieuwegein | 31 |
| Aalsmeer | 22 |
| Alkmaar | 30 |
| Amstelveen | 24 |
| Amsterdam | 18 |
| Bergen (NH.) | 32 |
| Beverwijk | 34 |
| Blaricum | 24 |
| Bloemendaal | 27 |
| Castricum | 24 |
| Diemen | 20 |
| Edam-Volendam | 20 |
| Enkhuizen | 2 |
| Haarlem | 29 |
| Haarlemmermeer | 19 |
| Heemskerk | 16 |
| Heemstede | 30 |
| Heiloo | 25 |
| Den Helder | 40 |
| Hilversum | 28 |
| Hoorn | 3 |
| Huizen | 31 |
| Landsmeer | 23 |
| Laren | 18 |
| Medemblik | 1 |
| Oostzaan | 21 |
| Opmeer | 3 |
| Ouder-Amstel | 24 |
| Purmerend | 39 |
| Schagen | 29 |
| Texel | 28 |
| Uitgeest | 17 |
| Uithoorn | 24 |
| Velsen | 34 |
| Zandvoort | 34 |
| Zaanstad | 29 |
| Alblasserdam | 31 |
| Alphen aan den Rijn | 23 |
| Barendrecht | 28 |
| Drechterland | 2 |
| Capelle aan den IJssel | 37 |
| Delft | 1 |
| Dordrecht | 37 |
| Gorinchem | 35 |
| Gouda | 28 |
| 's-Gravenhage | 29 |
| Hardinxveld-Giessendam | 28 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 30 |
| Stede Broec | 2 |
| Hillegom | 30 |
| Katwijk | 27 |
| Krimpen aan den IJssel | 34 |
| Leiden | 24 |
| Leiderdorp | 31 |
| Lisse | 30 |
| Maassluis | 33 |
| Nieuwkoop | 19 |
| Noordwijk | 25 |
| Oegstgeest | 26 |
| Oudewater | 27 |
| Papendrecht | 38 |
| Ridderkerk | 42 |
| Rotterdam | 36 |
| Rijswijk | 1 |
| Schiedam | 33 |
| Sliedrecht | 36 |
| Albrandswaard | 25 |
| Vlaardingen | 37 |
| Voorschoten | 24 |
| Waddinxveen | 21 |
| Wassenaar | 23 |
| Woerden | 22 |
| Zoetermeer | 32 |
| Zoeterwoude | 22 |
| Zwijndrecht | 41 |
| Borsele | 30 |
| Goes | 40 |
| West Maas en Waal | 29 |
| Hulst | 35 |
| Kapelle | 33 |
| Middelburg | 29 |
| Reimerswaal | 24 |
| Terneuzen | 44 |
| Tholen | 36 |
| Veere | 25 |
| Vlissingen | 38 |
| De Ronde Venen | 22 |
| Tytsjerksteradiel | 33 |
| Asten | 28 |
| Baarle-Nassau | 42 |
| Bergen op Zoom | 46 |
| Best | 27 |
| Boekel | 26 |
| Boxtel | 32 |
| Breda | 29 |
| Deurne | 36 |
| Pekela | 54 |
| Dongen | 33 |
| Eersel | 31 |
| Eindhoven | 32 |
| Etten-Leur | 39 |
| Geertruidenberg | 41 |
| Gilze en Rijen | 42 |
| Goirle | 35 |
| Helmond | 38 |
| 's-Hertogenbosch | 26 |
| Heusden | 37 |
| Hilvarenbeek | 28 |
| Loon op Zand | 40 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 25 |
| Oirschot | 27 |
| Oisterwijk | 28 |
| Oosterhout | 44 |
| Oss | 32 |
| Rucphen | 38 |
| Sint-Michielsgestel | 32 |
| Someren | 25 |
| Son en Breugel | 28 |
| Steenbergen | 42 |
| Waterland | 30 |
| Tilburg | 39 |
| Valkenswaard | 38 |
| Veldhoven | 39 |
| Vught | 30 |
| Waalre | 36 |
| Waalwijk | 33 |
| Woensdrecht | 39 |
| Zundert | 38 |
| Wormerland | 30 |
| Landgraaf | 50 |
| Beek | 40 |
| Beesel | 39 |
| Bergen (L.) | 38 |
| Brunssum | 57 |
| Gennep | 33 |
| Heerlen | 51 |
| Kerkrade | 57 |
| Maastricht | 41 |
| Meerssen | 44 |
| Mook en Middelaar | 34 |
| Nederweert | 33 |
| Roermond | 35 |
| Simpelveld | 37 |
| Stein | 36 |
| Vaals | 35 |
| Venlo | 42 |
| Venray | 36 |
| Voerendaal | 42 |
| Weert | 35 |
| Valkenburg aan de Geul | 45 |
| Lelystad | 29 |
| Horst aan de Maas | 32 |
| Oude IJsselstreek | 40 |
| Teylingen | 21 |
| Utrechtse Heuvelrug | 25 |
| Oost Gelre | 30 |
| Koggenland | 3 |
| Lansingerland | 20 |
| Leudal | 31 |
| Maasgouw | 36 |
| Gemert-Bakel | 29 |
| Halderberge | 35 |
| Heeze-Leende | 26 |
| Laarbeek | 18 |
| Reusel-De Mierden | 32 |
| Roerdalen | 39 |
| Roosendaal | 36 |
| Schouwen-Duiveland | 39 |
| Aa en Hunze | 33 |
| Borger-Odoorn | 44 |
| De Wolden | 34 |
| Noord-Beveland | 38 |
| Wijdemeren | 31 |
| Noordenveld | 34 |
| Twenterand | 42 |
| Westerveld | 35 |
| Lingewaard | 38 |
| Cranendonck | 32 |
| Steenwijkerland | 41 |
| Moerdijk | 29 |
| Echt-Susteren | 42 |
| Sluis | 47 |
| Drimmelen | 33 |
| Bernheze | 26 |
| Alphen-Chaam | 31 |
| Bergeijk | 34 |
| Bladel | 31 |
| Gulpen-Wittem | 39 |
| Tynaarlo | 27 |
| Midden-Drenthe | 41 |
| Overbetuwe | 28 |
| Hof van Twente | 42 |
| Neder-Betuwe | 26 |
| Rijssen-Holten | 34 |
| Geldrop-Mierlo | 31 |
| Olst-Wijhe | 32 |
| Dinkelland | 34 |
| Westland | 1 |
| Midden-Delfland | 2 |
| Berkelland | 40 |
| Bronckhorst | 39 |
| Sittard-Geleen | 50 |
| Dantumadiel | 39 |
| Zuidplas | 24 |
| Peel en Maas | 5 |
| Oldambt | 54 |
| Zwartewaterland | 22 |
| S�dwest-Frysl�n | 39 |
| Bodegraven-Reeuwijk | 22 |
| Eijsden-Margraten | 35 |
| Stichtse Vecht | 24 |
| Hollands Kroon | 20 |
| Leidschendam-Voorburg | 30 |
| Goeree-Overflakkee | 25 |
| Pijnacker-Nootdorp | 8 |
| Nissewaard | 35 |
| Krimpenerwaard | 25 |
| De Fryske Marren | 30 |
| Gooise Meren | 26 |
| Berg en Dal | 37 |
| Meierijstad | 32 |
| Waadhoeke | 35 |
| Westerwolde | 58 |
| Midden-Groningen | 39 |
| Beekdaelen | 41 |
| Montferland | 44 |
| Altena | 27 |
| West Betuwe | 23 |
| Vijfheerenlanden | 26 |
| Hoeksche Waard | 30 |
| Het Hogeland | 34 |
| Westerkwartier | 29 |
| Noardeast-Frysl�n | 36 |
| Molenlanden | 22 |
| Eemsdelta | 41 |
| Dijk en Waard | 19 |
| Land van Cuijk | 31 |
| Maashorst | 34 |
| Voorne aan Zee | 36 |
In grafiek 4.3 staan de Wmo-uitgaven in Nederland voor de hoofdcategorie hulp bij het huishouden weergegeven. Hieruit blijkt dat deze kosten gestegen zijn van ruim 0,9 miljard euro in 2017 naar bijna 1,6 miljard euro in 2023. Dit hangt samen met het toegenomen aantal cliënten dat van deze maatwerkvoorziening gebruik maakt evenals inflatie. Het relatieve aandeel van deze vorm van ondersteuning binnen de totale Wmo-uitgaven neemt toe. Waar in 2017 nog slechts 20 procent van de totale Wmo-uitgaven toe te schrijven waren aan hulp bij het huishouden is dit percentage in 2023 opgelopen naar 29 procent. Dit valt samen met de eerder invoering van het abonnementstarief.
| jaar | Uitgaven (in miljoenen euro's) (x 1 000 000 euro) |
|---|---|
| 2017 | 938 |
| 2018 | 991 |
| 2019 | 1146 |
| 2020 | 1315 |
| 2021 | 1399 |
| 2022 | 1456 |
| 2023 | 1590 |
Grafiek 4.4 toont de uitgaven per cliënt voor de hoofdcategorie hulp bij het huishouden. Uit deze grafiek blijkt dat de kosten per cliënt voor deze vorm van Wmo gestegen zijn. In 2017 bedroegen de uitgaven bijna 2,4 duizend euro per cliënt. Na een aantal jaren waarin de uitgaven ongeveer 2,6 duizend euro per cliënt bedroegen, stegen de gemiddelde uitgaven voor huishoudelijke hulp tot bijna drieduizend euro per cliënt in 2023.
| jaar | Gemiddelde kosten (€) |
|---|---|
| 2017 | 2407 |
| 2018 | 2636 |
| 2019 | 2618 |
| 2020 | 2655 |
| 2021 | 2751 |
| 2022 | 2759 |
| 2023 | 2971 |
Mensen van 75 tot 85 jaar ontvangen het meest hulp bij het huishouden (grafiek 4.5). Deze groep neemt in omvang ook het sterkst toe na een lichte afname 2018. Ook het aantal 60 tot 75-jarigen en mensen van 85 of ouder die hulp in het huishouden ontvangen neemt met name tot en met 2020 toe. De omvang van de groepen jongere cliënten blijft vrij constant.
| Jonger dan 30 jaar | 30 tot 45 jaar | 45 tot 60 jaar | 60 tot 75 jaar | 75 tot 85 jaar | 85 jaar of ouder | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 2850 | 17485 | 43715 | 94020 | 131360 | 100420 |
| 2018 | 2820 | 16680 | 43000 | 93830 | 126865 | 92705 |
| 2019 | 3370 | 19980 | 48685 | 112870 | 150180 | 102515 |
| 2020 | 3485 | 22445 | 54015 | 131195 | 171555 | 112465 |
| 2021 | 3350 | 22545 | 53690 | 136585 | 178925 | 113370 |
| 2022 | 3160 | 22665 | 53385 | 137405 | 193550 | 117500 |
| 2023 | 2945 | 22665 | 52490 | 137560 | 200865 | 118785 |
De twee grootste groepen cliënten die in het kader van de Wmo hulp bij het huishouden ontvangen hebben een inkomen tussen 15 duizend en 20 duizend en tussen 20 duizend tot 30 duizend euro per jaar (grafiek 4.6). Het aantal cliënten in de groep met een inkomen van 15 duizend tot 20 duizend euro daalde na 2021 licht. De omvang van de groep cliënten met een inkomen van 20 duizend tot 30 duizend euro bleef toenemen. Mogelijk speelt inflatie hierbij een rol. De omvang van alle groepen cliënten met huishoudinkomens boven de 30 duizend euro per jaar namen toe vanaf 2019. Dit was het jaar waarin de inkomensafhankelijke bijdrage werd afgeschaft.
| Minder dan 10 000 euro | 10 000 tot 15 000 euro | 15 000 tot 20 000 euro | 20 000 tot 30 000 euro | 30 000 tot 40 000 euro | 40 000 tot 50 000 euro | 50 000 tot 100 000 euro | 100 000 euro of meer | Onbekend | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 5690 | 92080 | 119310 | 111970 | 32440 | 12440 | 12940 | 1810 | 1160 |
| 2018 | 4620 | 78755 | 111835 | 116850 | 34510 | 13565 | 13050 | 1575 | 1140 |
| 2019 | 5060 | 60425 | 136895 | 137980 | 48880 | 21400 | 22735 | 2970 | 1255 |
| 2020 | 4865 | 60780 | 146155 | 156345 | 61395 | 28500 | 31590 | 4185 | 1335 |
| 2021 | 4430 | 31705 | 157100 | 166265 | 70825 | 33705 | 37785 | 5310 | 1330 |
| 2022 | 4060 | 20730 | 155335 | 176355 | 80500 | 38965 | 44480 | 6030 | 1210 |
| 2023 | 4145 | 18580 | 148860 | 181630 | 85765 | 41865 | 46935 | 6390 | 1140 |
5. Verblijf en opvang
5.1 Totaalbeeld verblijf en opvang
In grafiek 5.1.1 is het aantal cliënten in Nederland dat gebruik maakt van verblijf en opvang weergegeven. Het aantal cliënten dat gebruik maakte van deze Wmo-voorziening steeg van bijna 32 duizend in 2017 naar ruim 47 duizend in 2020 en daalde drastisch in 2022 en 2023 tot bijna 34 duizend. Een deel van de cliënten viel na 2020 onder de Wlz in plaats van de Wmo. Relatief gezien ligt het aantal cliënten dat gebruik maakt van verblijf en opvang in Nederland de afgelopen twee jaar rond de 2 cliënten per duizend inwoners.
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 31900 |
| 2018 | 39935 |
| 2019 | 45075 |
| 2020 | 47295 |
| 2021 | |
| 2022 | 33805 |
| 2023 | 33560 |
In grafiek 5.1.2 zijn de Wmo-uitgaven in Nederland voor de hoofdcategorie verblijf en opvang per jaar weergegeven. Hieruit blijkt dat de kosten aanvankelijk stegen van ruim 1,7 miljard euro in 2017 naar ruim 1,9 miljard euro in 2020. In 2021 daalden de uitgaven naar 1,3 miljard euro in 2022. De daling hangt samen met de eerder genoemde overheveling van een deel van de maatwerkvoorziening beschermd wonen van de Wmo naar de Wlz. In 2023 namen de uitgaven weer toe naar bijna 1,4 miljard euro. Waar in 2017 nog 37 procent van de totale Wmo-uitgaven aan verblijf en opvang werd besteed, daalde dit percentage naar 25 procent in 2023.
| jaar | Uitgaven (in miljoenen euro's) (x 1 000 000 euro) |
|---|---|
| 2017 | 1728 |
| 2018 | 1820 |
| 2019 | 1851 |
| 2020 | 1925 |
| 2021 | 1332 |
| 2022 | 1279 |
| 2023 | 1372 |
Grafiek 5.1.3 toont de uitgaven per cliënt voor de hoofdcategorie verblijf en opvang. Deze vorm van Wmo-ondersteuning kent relatief hoge uitgaven per cliënt. In 2017 bedroeg dit ruim 54 duizend euro per cliënt. In de jaren daarna daalden de uitgaven per cliënt en schommelen vanaf 2019 tussen de 38 duizend en 41 duizend euro.
| jaar | Gemiddelde kosten (€) |
|---|---|
| 2017 | 54161 |
| 2018 | 45582 |
| 2019 | 41061 |
| 2020 | 40699 |
| 2021 | |
| 2022 | 37839 |
| 2023 | 40873 |
Jongeren onder 30 jaar maken het meest gebruik van verblijf en opvang (grafiek 5.1.4). De grootte van deze groep nam toe van 2017 tot en met 2020. Na 2020 daalde het aantal cliënten in de verschillende leeftijdsgroepen, mede in verband met de overgang van een deel van de Wmo-cliënten naar de Wlz. In zijn algemeenheid geldt dat hoe hoger de leeftijd van de cliënt is, hoe minder er gebruik wordt gemaakt van deze voorziening. In de periode 2022 – 2023 nam alleen de groep cliënten jonger dan 30 jaar weer licht toe.
| Jonger dan 30 jaar | 30 tot 45 jaar | 45 tot 60 jaar | 60 tot 75 jaar | 75 tot 85 jaar | 85 jaar of ouder | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 11635 | 7520 | 7880 | 3755 | 845 | 265 |
| 2018 | 14635 | 9470 | 9930 | 4700 | 925 | 275 |
| 2019 | 16625 | 10510 | 10975 | 5590 | 1095 | 280 |
| 2020 | 18185 | 11090 | 11085 | 5700 | 995 | 235 |
| 2021 | ||||||
| 2022 | 17885 | 8120 | 5830 | 1795 | 155 | 20 |
| 2023 | 18360 | 8160 | 5340 | 1575 | 110 | 15 |
In grafiek 5.1.5 is te zien dat meer dan de helft van de mensen die gebruik maken van verblijf en opvang een inkomen heeft tot 20 duizend euro. Net als bij een aantal andere maatwerkvoorzieningen nam het aantal mensen met een inkomen tussen 10 duizend en 15 duizend euro per jaar af en tussen 15 duizend en 20 duizend euro toe.
| 0 | Minder dan 10 000 euro | 10 000 tot 15 000 euro | 15 000 tot 20 000 euro | 20 000 tot 30 000 euro | 30 000 tot 40 000 euro | 40 000 tot 50 000 euro | 50 000 tot 100 000 euro | 100 000 euro of meer | Onbekend |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 6245 | 9415 | 4675 | 3595 | 1720 | 1165 | 2860 | 660 | 1570 |
| 2018 | 8325 | 11800 | 6135 | 4325 | 1970 | 1320 | 3220 | 755 | 2080 |
| 2019 | 8980 | 6225 | 13875 | 5035 | 2555 | 1605 | 3925 | 1020 | 1850 |
| 2020 | 9700 | 6525 | 13985 | 5310 | 2565 | 1760 | 4290 | 1160 | 2000 |
| 2021 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
| 2022 | 7065 | 3175 | 8765 | 3555 | 2080 | 1530 | 4350 | 1435 | 1850 |
| 2023 | 6965 | 2920 | 8400 | 3805 | 1995 | 1465 | 4510 | 1680 | 1825 |
5.2 Verblijf en opvang: subcategorie beschermd wonen
Grafiek 5.2.1 beschrijft het aantal cliënten dat in Nederland gebruik maakt van beschermd wonen. In 2017 maakten bijna 28 duizend cliënten gebruik van de Wmo-maatwerkvoorziening beschermd wonen. Dit aantal stijgt daarna tot bijna 40 duizend cliënten in 2020. De gedeeltelijke overheveling naar de Wlz in 2021 leidt tot een afname van het aantal cliënten. In 2022 en 2023 waren er bijna 27 duizend cliënten. In de jaren 2017 tot en met 2023 waren er gemiddeld 2 Wmo-cliënten per duizend inwoners die gebruik maakten van beschermd wonen.
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 27800 |
| 2018 | 33655 |
| 2019 | 39015 |
| 2020 | 39650 |
| 2021 | |
| 2022 | 26760 |
| 2023 | 26760 |
6. Hulpmiddelen en diensten
Grafiek 6.1 geeft het aantal Wmo-cliënten weer die gebruik maakten van de Wmo-maatwerkvoorziening hulpmiddelen en diensten. Dit nam over de jaren gestaag toe van ruim 683 duizend cliënten in 2017 naar ruim 774 duizend cliënten in 2023 . Dit is daarmee qua aantal cliënten de grootste maatwerkregeling. In 2023 maakten gemiddeld 43 cliënten per duizend inwoners gebruik van hulpmiddelen en diensten.
| jaar | Cliënten |
|---|---|
| 2017 | 682985 |
| 2018 | 700570 |
| 2019 | 753415 |
| 2020 | 767750 |
| 2021 | 770275 |
| 2022 | 772520 |
| 2023 | 774025 |
Het aantal cliënten dat in 2023 gebruik maakt van de maatwerkvoorziening hulpmiddelen en diensten loopt op gemeenteniveau uiteen van minder dan 20 personen per 1 000 inwoners tot meer dan 80 per 1 000 inwoners, zoals dat voor een paar gemeenten in de provincie Groningen het geval is (figuur 6.2).
| Gemeente | Wmo-cliënten per 1 000 inwoners |
|---|---|
| Groningen | 39 |
| Almere | 16 |
| Stadskanaal | 88 |
| Veendam | 57 |
| Zeewolde | 30 |
| Achtkarspelen | 32 |
| Ameland | 46 |
| Harlingen | 61 |
| Heerenveen | 58 |
| Leeuwarden | 50 |
| Ooststellingwerf | 54 |
| Opsterland | 30 |
| Schiermonnikoog | 30 |
| Smallingerland | 52 |
| Terschelling | 36 |
| Vlieland | 54 |
| Weststellingwerf | 33 |
| Assen | 46 |
| Coevorden | 34 |
| Emmen | 39 |
| Hoogeveen | 48 |
| Meppel | 49 |
| Almelo | 16 |
| Borne | 47 |
| Dalfsen | 29 |
| Deventer | 52 |
| Enschede | 72 |
| Haaksbergen | 36 |
| Hardenberg | 47 |
| Hellendoorn | 43 |
| Hengelo | 50 |
| Kampen | 19 |
| Losser | 37 |
| Noordoostpolder | 36 |
| Oldenzaal | 57 |
| Ommen | 42 |
| Raalte | 52 |
| Staphorst | 16 |
| Tubbergen | 40 |
| Urk | 23 |
| Wierden | 30 |
| Zwolle | 54 |
| Aalten | 42 |
| Apeldoorn | 46 |
| Arnhem | 25 |
| Barneveld | 25 |
| Beuningen | 38 |
| Brummen | 38 |
| Buren | 24 |
| Culemborg | 40 |
| Doesburg | 13 |
| Doetinchem | 34 |
| Druten | 63 |
| Duiven | 33 |
| Ede | 39 |
| Elburg | 25 |
| Epe | 16 |
| Ermelo | 39 |
| Harderwijk | 38 |
| Hattem | 29 |
| Heerde | 23 |
| Lochem | 44 |
| Maasdriel | 38 |
| Nijkerk | 33 |
| Nijmegen | 37 |
| Oldebroek | 33 |
| Putten | 29 |
| Renkum | 52 |
| Rheden | 47 |
| Rozendaal | 17 |
| Scherpenzeel | 36 |
| Tiel | 55 |
| Voorst | 34 |
| Wageningen | 44 |
| Westervoort | 33 |
| Winterswijk | 29 |
| Wijchen | 44 |
| Zaltbommel | 43 |
| Zevenaar | 47 |
| Zutphen | 49 |
| Nunspeet | 33 |
| Dronten | 38 |
| Amersfoort | 37 |
| Baarn | 60 |
| De Bilt | 39 |
| Bunnik | 32 |
| Bunschoten | 38 |
| Eemnes | 25 |
| Houten | 18 |
| Leusden | 34 |
| Lopik | 15 |
| Montfoort | 16 |
| Renswoude | 19 |
| Rhenen | 33 |
| Soest | 35 |
| Utrecht | 37 |
| Veenendaal | 41 |
| Woudenberg | 33 |
| Wijk bij Duurstede | 36 |
| IJsselstein | 19 |
| Zeist | 45 |
| Nieuwegein | 21 |
| Aalsmeer | 44 |
| Alkmaar | 37 |
| Amstelveen | 39 |
| Amsterdam | 60 |
| Bergen (NH.) | 51 |
| Beverwijk | 41 |
| Blaricum | 29 |
| Bloemendaal | 49 |
| Castricum | 42 |
| Diemen | 58 |
| Edam-Volendam | 32 |
| Enkhuizen | 52 |
| Haarlem | 45 |
| Haarlemmermeer | 44 |
| Heemskerk | 59 |
| Heemstede | 52 |
| Heiloo | 43 |
| Den Helder | 55 |
| Hilversum | 49 |
| Hoorn | 46 |
| Huizen | 39 |
| Landsmeer | 40 |
| Laren | 46 |
| Medemblik | 34 |
| Oostzaan | 31 |
| Opmeer | 34 |
| Ouder-Amstel | 67 |
| Purmerend | 66 |
| Schagen | 25 |
| Texel | 30 |
| Uitgeest | 31 |
| Uithoorn | 46 |
| Velsen | 50 |
| Zandvoort | 66 |
| Zaanstad | 35 |
| Alblasserdam | 48 |
| Alphen aan den Rijn | 21 |
| Barendrecht | 44 |
| Drechterland | 48 |
| Capelle aan den IJssel | 47 |
| Delft | 39 |
| Dordrecht | 52 |
| Gorinchem | 55 |
| Gouda | 40 |
| 's-Gravenhage | 38 |
| Hardinxveld-Giessendam | 49 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 41 |
| Stede Broec | 50 |
| Hillegom | 37 |
| Katwijk | 45 |
| Krimpen aan den IJssel | 37 |
| Leiden | 37 |
| Leiderdorp | 43 |
| Lisse | 38 |
| Maassluis | 59 |
| Nieuwkoop | 47 |
| Noordwijk | 45 |
| Oegstgeest | 29 |
| Oudewater | 29 |
| Papendrecht | 56 |
| Ridderkerk | 57 |
| Rotterdam | 50 |
| Rijswijk | 36 |
| Schiedam | 50 |
| Sliedrecht | 72 |
| Albrandswaard | 42 |
| Vlaardingen | 62 |
| Voorschoten | 38 |
| Waddinxveen | 24 |
| Wassenaar | 32 |
| Woerden | 36 |
| Zoetermeer | 39 |
| Zoeterwoude | 12 |
| Zwijndrecht | 59 |
| Borsele | 44 |
| Goes | 75 |
| West Maas en Waal | 18 |
| Hulst | 15 |
| Kapelle | 48 |
| Middelburg | 50 |
| Reimerswaal | 36 |
| Terneuzen | 24 |
| Tholen | 12 |
| Veere | 27 |
| Vlissingen | 61 |
| De Ronde Venen | 33 |
| Tytsjerksteradiel | 28 |
| Asten | 44 |
| Baarle-Nassau | 39 |
| Bergen op Zoom | 78 |
| Best | 29 |
| Boekel | 37 |
| Boxtel | 43 |
| Breda | 63 |
| Deurne | 66 |
| Pekela | 66 |
| Dongen | 16 |
| Eersel | 43 |
| Eindhoven | 42 |
| Etten-Leur | 58 |
| Geertruidenberg | 76 |
| Gilze en Rijen | 50 |
| Goirle | 43 |
| Helmond | 57 |
| 's-Hertogenbosch | 44 |
| Heusden | 24 |
| Hilvarenbeek | 44 |
| Loon op Zand | 54 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 29 |
| Oirschot | 32 |
| Oisterwijk | 43 |
| Oosterhout | 58 |
| Oss | 58 |
| Rucphen | 20 |
| Sint-Michielsgestel | 34 |
| Someren | 34 |
| Son en Breugel | 40 |
| Steenbergen | 68 |
| Waterland | 52 |
| Tilburg | 40 |
| Valkenswaard | 49 |
| Veldhoven | 52 |
| Vught | 22 |
| Waalre | 41 |
| Waalwijk | 44 |
| Woensdrecht | 55 |
| Zundert | 51 |
| Wormerland | 39 |
| Landgraaf | 70 |
| Beek | 46 |
| Beesel | 46 |
| Bergen (L.) | 23 |
| Brunssum | 76 |
| Gennep | 53 |
| Heerlen | 62 |
| Kerkrade | 79 |
| Maastricht | 62 |
| Meerssen | 64 |
| Mook en Middelaar | 30 |
| Nederweert | 33 |
| Roermond | 48 |
| Simpelveld | 49 |
| Stein | 52 |
| Venlo | 52 |
| Venray | 40 |
| Voerendaal | 49 |
| Weert | 38 |
| Valkenburg aan de Geul | 68 |
| Lelystad | 43 |
| Horst aan de Maas | 30 |
| Oude IJsselstreek | 39 |
| Teylingen | 33 |
| Utrechtse Heuvelrug | 41 |
| Oost Gelre | 34 |
| Koggenland | 30 |
| Lansingerland | 32 |
| Leudal | 37 |
| Maasgouw | 59 |
| Gemert-Bakel | 48 |
| Halderberge | 55 |
| Heeze-Leende | 32 |
| Laarbeek | 48 |
| Reusel-De Mierden | 32 |
| Roerdalen | 44 |
| Roosendaal | 63 |
| Schouwen-Duiveland | 42 |
| Aa en Hunze | 51 |
| Borger-Odoorn | 52 |
| De Wolden | 31 |
| Noord-Beveland | 54 |
| Wijdemeren | 42 |
| Noordenveld | 44 |
| Twenterand | 32 |
| Westerveld | 39 |
| Lingewaard | 38 |
| Cranendonck | 33 |
| Steenwijkerland | 31 |
| Moerdijk | 51 |
| Echt-Susteren | 59 |
| Sluis | 55 |
| Drimmelen | 53 |
| Bernheze | 39 |
| Alphen-Chaam | 33 |
| Bergeijk | 36 |
| Bladel | 43 |
| Gulpen-Wittem | 54 |
| Tynaarlo | 28 |
| Midden-Drenthe | 5 |
| Overbetuwe | 30 |
| Hof van Twente | 38 |
| Neder-Betuwe | 35 |
| Rijssen-Holten | 24 |
| Geldrop-Mierlo | 32 |
| Olst-Wijhe | 45 |
| Dinkelland | 42 |
| Westland | 34 |
| Midden-Delfland | 30 |
| Berkelland | 35 |
| Bronckhorst | 27 |
| Sittard-Geleen | 67 |
| Dantumadiel | 44 |
| Zuidplas | 38 |
| Peel en Maas | 39 |
| Oldambt | 85 |
| Zwartewaterland | 32 |
| S�dwest-Frysl�n | 52 |
| Bodegraven-Reeuwijk | 31 |
| Eijsden-Margraten | 53 |
| Stichtse Vecht | 38 |
| Hollands Kroon | 20 |
| Leidschendam-Voorburg | 35 |
| Goeree-Overflakkee | 41 |
| Pijnacker-Nootdorp | 34 |
| Nissewaard | 67 |
| Krimpenerwaard | 39 |
| De Fryske Marren | 34 |
| Gooise Meren | 46 |
| Berg en Dal | 48 |
| Meierijstad | 36 |
| Waadhoeke | 47 |
| Westerwolde | 67 |
| Midden-Groningen | 64 |
| Beekdaelen | 49 |
| Montferland | 52 |
| Altena | 41 |
| West Betuwe | 19 |
| Vijfheerenlanden | 44 |
| Hoeksche Waard | 25 |
| Het Hogeland | 56 |
| Westerkwartier | 48 |
| Noardeast-Frysl�n | 43 |
| Molenlanden | 43 |
| Eemsdelta | 25 |
| Dijk en Waard | 25 |
| Land van Cuijk | 31 |
| Maashorst | 30 |
| Voorne aan Zee | 59 |
In grafiek 6.3 zijn de Wmo-uitgaven voor hulpmiddelen en diensten per jaar weergegeven. De kosten stegen vanaf 2017, vlakten af in 2021 en namen vanaf 2022 weer toe. De uitgaven komen in 2023 uit op ongeveer 784 miljoen euro. Waar in 2017 nog circa 12 procent van de totale Wmo-uitgaven werd besteed aan hulpmiddelen en diensten, was dit percentage in 2023 ruim 14 procent.
| jaar | Uitgaven (in miljoenen euro's) (x 1 000 000 euro) |
|---|---|
| 2017 | 542 |
| 2018 | 590 |
| 2019 | 672 |
| 2020 | 677 |
| 2021 | 662 |
| 2022 | 694 |
| 2023 | 784 |
In 2017 bedroegen de gemiddelde uitgaven voor hulpmiddelen en diensten bijna 800 euro per cliënt (grafiek 6.4). Daarna namen de uitgaven geleidelijk toe tot ongeveer duizend euro per cliënt in 2023. De gemiddelde kosten per cliënt liggen voor deze maatwerkvoorziening lager dan die voor hulp bij het huishouden en verblijf en opvang.
| jaar | Gemiddelde kosten (€) |
|---|---|
| 2017 | 794 |
| 2018 | 842 |
| 2019 | 892 |
| 2020 | 882 |
| 2021 | 859 |
| 2022 | 899 |
| 2023 | 1013 |
De grootste groep cliënten die gebruik maakt van de voorziening hulpmiddelen en diensten zijn mensen van 75 tot 85 jaar (grafiek 6.5). Het aantal mensen dat gebruik maakt van deze voorziening neemt onder de 60 jaar sterk af. In de periode 2018 – 2019 is het gebruik van deze voorzieningen met name onder cliënten van 60 jaar of ouder toegenomen. Na 2019 blijft de omvang van de leeftijdsgroepen vrij stabiel.
| Leeftijd | Jonger dan 30 jaar | 30 tot 45 jaar | 45 tot 60 jaar | 60 tot 75 jaar | 75 tot 85 jaar | 85 jaar of ouder |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 37160 | 32235 | 85400 | 163590 | 204900 | 159700 |
| 2018 | 38325 | 32555 | 87135 | 172050 | 209450 | 161050 |
| 2019 | 40390 | 34865 | 92370 | 187205 | 223795 | 174785 |
| 2020 | 41030 | 35755 | 93295 | 192880 | 225200 | 179595 |
| 2021 | 40535 | 36305 | 92345 | 197215 | 223885 | 179985 |
| 2022 | 40580 | 37260 | 91610 | 197000 | 227910 | 178160 |
| 2023 | 40905 | 37815 | 89750 | 196115 | 232820 | 176615 |
Meer dan de helft van de personen die hulpmiddelen en diensten ontvangen hebben een inkomen tot 30 duizend euro per jaar (grafiek 6.6). Ook bij deze maatwerkregeling neemt het aantal mensen met een inkomen tussen 10 duizend en 15 duizend euro gestaag af en de omvang van de groep mensen met een inkomen tussen 15 duizend en 20 duizend euro toe.
| Minder dan 10 000 euro | 10 000 tot 15 000 euro | 15 000 tot 20 000 euro | 20 000 tot 30 000 euro | 30 000 tot 40 000 euro | 40 000 tot 50 000 euro | 50 000 tot 100 000 euro | 100 000 euro of meer | Onbekend | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2017 | 12085 | 116995 | 147735 | 188435 | 86135 | 46655 | 68895 | 11950 | 4100 |
| 2018 | 10645 | 109255 | 147215 | 198890 | 91695 | 49715 | 75000 | 13700 | 4455 |
| 2019 | 11330 | 80850 | 186960 | 213495 | 101095 | 55135 | 83560 | 16545 | 4445 |
| 2020 | 10395 | 76425 | 190580 | 216315 | 103890 | 57335 | 89865 | 18835 | 4115 |
| 2021 | 9760 | 42230 | 208725 | 219860 | 109675 | 59635 | 95070 | 21350 | 3970 |
| 2022 | 9265 | 27665 | 206220 | 223550 | 114700 | 62535 | 100845 | 23655 | 4080 |
| 2023 | 9175 | 24500 | 199630 | 226330 | 117555 | 64750 | 102815 | 24900 | 4375 |
7. Ontwikkelingen sociale basis
Een van de doelen van de Wmo 2015 is dat gemeenten ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. De voorgaande hoofdstukken van deze rapportage gingen over individuele maatwerkvoorzieningen binnen de Wmo. Een individuele maatwerkvoorziening in de Wmo is hulp op persoonlijke basis waarvoor de gemeente een individuele beschikking moet afgeven, bijvoorbeeld: een scootmobiel, huishoudelijke hulp, begeleiding, of een aanpassing aan de woning. Een maatwerkvoorziening wordt alleen toegekend na positieve beoordeling door de gemeente. Uit voorgaande hoofdstukken blijkt dat de uitgaven voor de Wmo de afgelopen jaren zijn gestegen. Door demografische ontwikkelingen zoals de vergrijzing van de bevolking, zal naar verwachting het aantal Wmo-cliënten en het beroep op individuele maatwerkvoorzieningen en de daarbij behorende kosten ook de komende jaren blijven stijgen. De overheid heeft dan ook de beleidswens uitgesproken om voorzienbare zorg aan mensen meer in hun eigen omgeving vorm te geven (Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, 2023). Om de gewenste beweging naar de voorkant goed te kunnen maken, is het nodig de sociale basis te versterken.
Het is daarom van belang om, naast de professionele hulp die er vanuit gemeenten geboden wordt, breder te kijken naar de ondersteuning die er beschikbaar is vanuit een sociaal-maatschappelijke context. Het Verwey-Jonker instituut spreekt in dit verband van de sociale basis (Verweij Jonker, 2024). Hoewel er geen universele definitie bestaat van wat er onder deze basis valt, beschrijft het Verwey-Jonker Instituut drie vormen van sociale basis: de persoonlijke, gemeenschappelijke en institutionele sociale basis.
Onder de persoonlijke sociale basis valt de steun die mensen kunnen ontvangen vanuit hun persoonlijke sociale netwerk van familie, vrienden of buren, dit kan bijvoorbeeld mantelzorg betreffen. De gemeenschappelijke sociale basis omvat initiatieven die vanuit de gemeenschap georganiseerd worden om mensen te helpen. Denk daarbij aan activiteiten vanuit het verenigingsleven, buurtinitiatieven en andere laagdrempelige initiatieven die gericht zijn op het bieden van ondersteuning aan of het ontmoeten van mensen. De institutionele sociale basis tenslotte wordt gevormd door een diversiteit aan maatschappelijk betrokken, professionele organisaties en activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn bibliotheken, buurtwerk en vrijwilligerscentrales. De drie vormen van sociale basis overlappen elkaar deels, vullen elkaar aan en kunnen elkaar versterken. Zo kunnen activiteiten vanuit het verenigingsleven of vanuit professionele organisaties ook bijdragen aan het vergroten van het persoonlijk sociaal netwerk van mensen.
Dit hoofdstuk gaat in op een aantal indicatoren die cijfermatig inzicht geven in de ontwikkeling van de sociale basis in Nederland die bijdraagt aan de zelfredzaamheid van Wmo-cliënten. Het is een (niet-uitputtende) samenvatting van cijfers die reeds eerder gepubliceerd zijn, door het CBS of andere kennisinstellingen.
7.1 De persoonlijke sociale basis
Het aantal ouderen neemt de komende jaren toe en daarnaast stijgt ook de gemiddelde levensverwachting van mensen (dubbele vergrijzing). De verwachting is dat de komende jaren steeds meer thuiswonende ouderen (deels) hulpbehoevend zullen zijn. Mantelzorg is een belangrijke vorm van informele hulp, die een rol kan spelen in de ondersteuning van deze kwetsbare ouderen. Het geven van mantelzorg wordt daarom gezien als een manier om het stijgende beroep op de Wmo op te vangen.
Het CBS definieert een mantelzorger als iemand die al minimaal 3 maanden en/of minstens 8 uur per week zorg geeft aan een bekende uit zijn of haar omgeving, zoals een ouder, partner, kind of vriend, als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. De mantelzorg kan bijvoorbeeld bestaan uit huishoudelijke taken, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen. Mantelzorg wordt niet betaald.
Zowel informatie over het geven als het ontvangen van mantelzorg kan belangrijke inzichten geven. Ontwikkelingen in het ontvangen van mantelzorg geven inzicht in de druk die dit op de Wmo legt. Het geven van mantelzorg kan deels in de stijgende behoefte aan Wmo-maatwerkvoorzieningen voorzien. Daarom worden beide onderwerpen beschreven.
Uit de resultaten van de Gezondheidsenquête van 2023 (tabel 7.1.1), blijkt dat 13 procent van de Nederlandse bevolking van zestien jaar of ouder mantelzorg geeft, gemiddeld voor 13 uur per week. 16 procent van deze mantelzorgers voelt zich zwaar belast door het geven van mantelzorg (CBS, 2024). Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen. Wanneer we kijken naar de leeftijdsopbouw van de mensen die mantelzorg geven, zien we dat het percentage mantelzorgers het hoogst is in de leeftijdsgroepen tussen 50 en 65 jaar. Op deze leeftijd hebben mensen het vaakst oude, hulpbehoevende ouders.
| Mantelzorg geven (%) | Mantelzorg geven (Uren per week) | Mantelzorg geven, zwaar belast (%) | |
|---|---|---|---|
| Totaal personen | 12,7 | 13,2 | 15,8 |
| Geslacht: Mannen | 10,0 | 12,3 | 12,6 |
| Geslacht: Vrouwen | 15,3 | 13,8 | 17,9 |
| Leeftijd: 16 tot 20 jaar | 2,9 | . | . |
| Leeftijd: 20 tot 30 jaar | 4,7 | . | . |
| Leeftijd: 30 tot 40 jaar | 6,9 | . | . |
| Leeftijd: 40 tot 50 jaar | 11,4 | 12,7 | 16,6 |
| Leeftijd: 50 tot 55 jaar | 19,2 | 11,3 | 14,2 |
| Leeftijd: 55 tot 65 jaar | 22,6 | 8,5 | 17,2 |
| Leeftijd: 65 tot 75 jaar | 16,8 | 18,1 | 15,5 |
| Leeftijd: 75 jaar of ouder | 14,3 | 24,0 | 15,1 |
In 2022 hadden 1,65 miljoen Nederlanders één of twee ouders van 80 jaar of ouder (grafiek 7.1.2). Personen van 55 tot 60 jaar hebben het vaakst ouders van 80 jaar of ouder: 10 procent heeft twee ouders van 80 of ouder, 33 procent heeft er één (bij 3 procent is de andere ouder jonger dan 80, bij 29 procent is de andere ouder overleden of woont deze in het buitenland). Bij 721 duizend personen is de (oudste) ouder de vader, bij 927 duizend personen is dit de moeder.
| Leeftijd | Beide ouders 80-plus (x 1 000) | 1 ouder 80-plus, andere ouder overleden/buitenland (x 1 000) | 1 ouder 80-plus, andere ouder jonger dan 80 (x 1 000) | (Oudste) ouder jonger dan 80 (x 1 000) | Ouders overleden of in buitenland (x 1 000) |
|---|---|---|---|---|---|
| 105 of ouder | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
| 100 tot 105 | 0 | 0 | 0 | 0 | 3 |
| 95 tot 100 | 0 | 0 | 0 | 0 | 25 |
| 90 tot 95 | 0 | 0 | 0 | 0 | 110 |
| 85 tot 90 | 0 | 0 | 0 | 0 | 268 |
| 80 tot 85 | 0 | 0 | 0 | 0 | 469 |
| 75 tot 80 | 0 | 4 | 0 | 0 | 757 |
| 70 tot 75 | 1 | 26 | 0 | 0 | 904 |
| 65 tot 70 | 8 | 109 | 0 | 0 | 910 |
| 60 tot 65 | 54 | 283 | 2 | 5 | 834 |
| 55 tot 60 | 131 | 372 | 43 | 106 | 616 |
| 50 tot 55 | 97 | 226 | 98 | 462 | 395 |
| 45 tot 50 | 24 | 57 | 52 | 675 | 259 |
| 40 tot 45 | 5 | 13 | 21 | 783 | 236 |
| 35 tot 40 | 1 | 3 | 9 | 850 | 237 |
| 30 tot 35 | 0 | 1 | 4 | 938 | 230 |
| 25 tot 30 | 0 | 0 | 2 | 955 | 192 |
| 20 tot 25 | 0 | 0 | 1 | 1020 | 136 |
| 15 tot 20 | 0 | 0 | 0 | 989 | 37 |
| 10 tot 15 | 0 | 0 | 0 | 956 | 4 |
| 5 tot 10 | 0 | 0 | 0 | 895 | 3 |
| 0 tot 5 | 0 | 0 | 0 | 860 | 2 |
In de publicatie “Vader en moeder op leeftijd- Mantelzorg door kinderen van 80-plussers” die o.a. gebaseerd is op cijfers uit de Corona Gezondheidsmonitor 2022 van het CBS, RIVM en de GGD’en, zoomt het CBS verder in op de groep mensen met ouders van 80 jaar of ouder en kijkt binnen die groep specifiek naar het geven van mantelzorg (CBS, 2024). Uit deze studie blijkt dat in 2022 605 duizend (37 procent van de) kinderen van 80-plussers mantelzorg gaven. 28 procent van hen gaf minstens 8 uur per week zorg en 18 procent (110 duizend personen) voelde zich zwaar belast. Tien jaar eerder, in 2012, waren er 536 duizend (32 procent van de) personen met 80-pIus-ouders die mantelzorg gaven en er waren er minder die zich zwaar belast voelden (14 procent; 75 duizend personen). Zowel absoluut als relatief is het aantal mantelzorgers en de door hen ervaren belasting in de afgelopen tien jaar toegenomen6).
Hoe hoger de leeftijd van de ouder hoe meer mantelzorg er gemiddeld gegeven wordt (grafiek 7.1.3). Ook wordt er vaker mantelzorg gegeven aan alleenstaande ouderen. Vrouwen geven daarbij beduidend vaker mantelzorg dan mannen. Kinderen die dichtbij hun ouders wonen mantelzorgen het vaakst en het intensiefst, net zoals enig kinderen. Ook is er een omgekeerde relatie tussen het hebben van betaald werk en het verlenen van mantelzorg: hoe meer uren betaald werk iemand heeft, hoe minder vaak er mantelzorg gegeven wordt.
| Geslacht | Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) |
|---|---|---|---|---|---|
| Mannen | 2 | 1,5 | 3,3 | 7,5 | 12,2 |
| Vrouwen | 3 | 3,6 | 7,2 | 14,9 | 18,3 |
| Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD'en, CBS en RIVM) | |||||
Een belangrijk gegeven op het gebied van mantelzorg is de afstand tussen de woonlocatie van de potentiële mantelzorger en de hulpbehoevende (grafiek 7.1.4). Bijna de helft van de kinderen van 80-plussers woont minder dan 5 kilometer van hun ouder(s) vandaan, 43 procent van hen geeft mantelzorg. Bijna 2 op de 10 wonen echter minstens 50 kilometer van de ouders vandaan, van hen geeft 25 procent mantelzorg. De mantelzorgers die het verst weg wonen en juist ook degenen die het dichtstbij wonen geven verhoudingsgewijs meer uren mantelzorg: 30 procent van beide groepen mantelzorgers zorgt minstens 8 uur per week, tegen 25 procent van de mantelzorgers die 10 tot 25 km van de ouder(s) vandaan wonen.
| Afstand tot ouder | Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) |
|---|---|---|---|---|---|
| Minder dan 5 km | 3,2 | 3,1 | 6,3 | 12,6 | 18,3 |
| 5 tot 10 km | 2,5 | 2,7 | 4,9 | 12,8 | 16,3 |
| 10 tot 25 km | 2,2 | 2,3 | 4,5 | 12,5 | 14 |
| 25 tot 50 km | 1,5 | 1,7 | 4,9 | 9,5 | 11 |
| Minstens 50 km | 1,8 | 1,7 | 4,1 | 6,8 | 10,8 |
| Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD'en, CBS en RIVM) | |||||
| 1)Hemelsbreed gemeten, bij twee ouders betreft dit de afstand tot de oudste ouder. | |||||
Ook kinderen van geïnstitutionaliseerde ouderen mantelzorgen relatief veel (grafiek 7.1.5). Zo geeft 13 à 15 procent van de kinderen van geïnstitutionaliseerde 80-plussers nog minstens 8 uur per week mantelzorg. Bij kinderen van zelfstandig wonende 94-plussers is dat 19 procent en bij kinderen van relatief jonge zelfstandig wonende 80-plussers is dat 9 procent. Ook uit onderzoek van Alzheimer Nederland blijkt dat opname in een verpleeghuis de mantelzorger vaak niet of weinig ontlast en dat zij zich vaak zelfs zwaarder belast voelen. Redenen die hiervoor genoemd worden, zijn onder andere het personeelstekort en bezuinigingen op passende activiteiten in verpleeghuizen, maar ook zorgen over de deskundigheid van de zorgprofessionals (Alzheimer Nederland, 2023).
| Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
|---|---|---|---|---|---|
| Jonger dan 94 jaar | |||||
| Woont zelfstandig | 2,4 | 2,2 | 4,7 | 9,7 | 14,3 |
| Woont in instelling | 2,6 | 4,3 | 8,2 | 18,1 | 20,3 |
| 94 jaar of ouder | |||||
| Woont zelfstandig | 5,1 | 4,7 | 9 | 19,5 | 18,4 |
| Woont in instelling | 2,5 | 3,8 | 7,1 | 18,3 | 18,6 |
| Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD'en, CBS en RIVM) | |||||
| 1) Bij twee ouders betreft het de situatie van de oudste ouder. | |||||
Er zijn grote regionale verschillen in het geven van mantelzorg. Op de website VZinfo (www.vzinfo.nl) staan kaartjes over mantelzorg geven naar GGD-regio, gemeente, wijk en buurt, op basis van de Gezondheidsmonitor 2022.
Een andere manier om naar mantelzorg te kijken naast het geven van mantelzorg is het ontvangen van mantelzorg (grafiek 7.1.6). Wanneer we kijken naar personen die mantelzorg ontvangen, valt op dat vrouwen vaker mantelzorg ontvangen dan mannen. Twee keer zoveel vrouwen als mannen van 55-plus kregen mantelzorg in 2022 (CBS, 2023). Uit deze cijfers van 2022 blijkt dat bijna 14 procent van de vrouwen en ruim 6 procent van de mannen van 55 jaar of ouder mantelzorg, zoals begeleiding of vervoer naar een arts of kapper, of hulp in het huishouden ontving. Ruim de helft van de mannen en vrouwen gaf aan de mantelzorg te krijgen van hun kinderen. Uit de cijfers van 2023 komt een vergelijkbaar beeld naar voren (CBS, 2024).
| Leeftijd | Mannen (%) | Vrouwen (%) |
|---|---|---|
| Totaal (55 jaar of ouder) | 6,2 | 13,5 |
| 55 tot 65 jaar | 3,6 | 5,6 |
| 65 tot 75 jaar | 5,9 | 8,4 |
| 75 jaar of ouder | 11,5 | 31,3 |
Het ontvangen van mantelzorg neemt toe naarmate de leeftijd toeneemt. Hierbij neemt het verschil tussen mannen vrouwen ook toe. Onder mensen van 75 jaar of ouder kreeg 31 procent van de vrouwen en 12 procent van de mannen mantelzorg in 2022. Het feit dat vrouwen vaker mantelzorg ontvangen dan mannen, komt deels doordat vrouwen een hogere levensverwachting hebben dan mannen en er bij de vrouwelijke 75-plussers relatief meer hoogbejaarden zijn dan bij de mannen. Tegelijk ervaren vrouwen vaker een minder goede gezondheid en hebben zij vaker beperkingen. Het verwachte aantal jaren mét een beperking is voor vrouwen zo’n 7 jaar hoger dan voor mannen. Verder ontvangen mensen die verweduwd zijn relatief vaak mantelzorg: onder de verweduwde vrouwen van 55 jaar of ouder was dat 28 procent, tegen 10 procent van de verweduwde mannen. Weduwen en weduwnaars zijn gemiddeld wel een stuk ouder dan mensen met een andere burgerlijke staat.
Een ander belangrijk aspect is van wie de mantelzorg ontvangen wordt. Dit zijn het vaakst partners en kinderen (grafiek 7.1.7).
| Mantelzorger | Mannen (% personen van 55 jaar of ouder die mantelzorg ontvangen) | Vrouwen (% personen van 55 jaar of ouder die mantelzorg ontvangen) |
|---|---|---|
| Echtgenoot, echtgenote of partner | 57,1 | 38,6 |
| Kinderen, schoondochter of schoonzoon | 45,1 | 60,4 |
| Overige familieleden | 9,3 | 9,8 |
| Buren, vrienden of kennissen | 9,2 | 13 |
| Iemand anders | 7,7 | 9,8 |
| 1)Iemand kan van meerdere personen mantelzorg ontvangen. | ||
Naast mantelzorg aan hulpbehoevende naasten zijn er nog meer vormen waarin informele hulp gegeven kan worden. Informele hulp wordt door het CBS gedefinieerd als hulp waarbij in de afgelopen vier weken in vrije tijd buiten organisaties om onbetaalde hulp gegeven wordt aan anderen buiten het eigen huishouden, zoals aan zieken, buren, familie, vrienden en bekenden. Informele hulp heeft geen betrekking op hulp door anderen binnen het eigen huishouden. Ook als de hulp wordt gegeven door een kind dat nog thuis woont, is dat geen informele hulp. Informele hulp kan dus mantelzorg aan hulpbehoevende naasten betreffen, maar lang niet alle mantelzorg behoort tot de informele hulp. Mantelzorg wordt namelijk vaak gegeven door de partner binnen het huishouden.
Uit het onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn van het CBS blijkt dat het percentage mensen in de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder dat in de 4 weken voorafgaand aan het onderzoek informele hulp gaf, in 2012 op 33 procent lag (grafiek 7.1.8). Dit percentage fluctueert licht in de jaren daarna en bedraagt in 2023 36 procent (CBS, 2024).
| jaar | Informele hulp (%) |
|---|---|
| 2012 | 33,3 |
| 2013 | 34,0 |
| 2014 | 33,5 |
| 2015 | 33,3 |
| 2016 | 36,5 |
| 2017 | 31,7 |
| 2018 | 35,6 |
| 2019 | 34,4 |
| 2020 | 32,9 |
| 2021 | 34,9 |
| 2022 | 36,0 |
| 2023 | 36,4 |
Naast het bieden van concrete, informele hulp (al dan niet in de vorm van mantelzorg), vervullen sociale contacten en maatschappelijke participatie in algemene zin een belangrijke functie in het leven van mensen. Mensen die goede sociale contacten hebben, zijn vaker gelukkig (CBS, 2013). Daarnaast vormen sociale contacten een belangrijke bouwsteen voor sociale cohesie in de samenleving. Uit de meest recente cijfers van het CBS-onderzoek naar sociale samenhang en welzijn onder de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder blijkt dat in 2023 de meeste mensen minstens een keer per week sociale contacten hebben met familie, vrienden of buren (CBS, 2024). Het contact met familie vindt het meest frequent plaats: 83 procent geeft aan minstens een keer per week familiecontact te hebben. Voor contact met vrienden is dit 76 procent en 55 procent van de respondenten geeft aan minstens een keer per week contact te hebben met buren (grafiek 7.1.9).
| Dagelijks (%) | Minstens 1x per week (%) | Minstens 1x per maand (%) | Minder dan 1x per maand (%) | Zelden of nooit (%) | |
|---|---|---|---|---|---|
| Contact met familieleden | 32,4 | 50,5 | 11,7 | 3,2 | 2,2 |
| Contact met vrienden | 30,0 | 46,3 | 16,1 | 4,4 | 3,1 |
| Contact met buren | 12,4 | 42,3 | 22,5 | 9,5 | 13,3 |
Van 2012 tot en met 2023 daalde de frequentie van sociale contacten licht. Het percentage mensen dat minstens een keer per week contact had met familie en vrienden is met 2 procentpunt afgenomen, voor contact met buren bedraagt de afname zelfs 11 procentpunt.
Bij jongeren in de leeftijdsklasse 15 tot 25 jaar (grafiek 7.1.10), is de frequentie van het contact met familie en vrienden ook afgenomen sinds 2012. Zo daalde het percentage jongeren dat aangaf minstens een keer per week contact te hebben met vrienden, van 97 procent in 2012, naar 92 procent in 2023. Voor het contact met familie daalde dit percentage van 82 procent naar 76 procent. De ruime meerderheid van de jongeren heeft echter nog steeds frequent contact met vrienden en/of familie.
| jaar | Met familie: dagelijks of minstens 1x per week (%) | Met vrienden: dagelijks of minstens 1x per week (%) |
|---|---|---|
| 2012 | 81,8 | 96,2 |
| 2013 | 78,4 | 96,3 |
| 2014 | 79 | 96,4 |
| 2015 | 78,2 | 95,7 |
| 2016 | 79,1 | 96,3 |
| 2017 | 78,8 | 94,5 |
| 2018 | 78,7 | 94,2 |
| 2019 | 78 | 95,5 |
| 2020 | 75,7 | 94,1 |
| 2021 | 74,4 | 91,8 |
| 2022 | 74,3 | 92,8 |
| 2023 | 75,5 | 92,3 |
Hoe vaak mensen contact hebben met anderen (kwantiteit) hoeft niet persé samen te gaan met kwalitatief goede contacten. Onderzoeksresultaten tonen echter aan dat naarmate mensen meer contact hebben met familie en vrienden, ze ook tevredener zijn over dat contact (CBS, 2020).
Een kleine groep mensen heeft minder dan een keer per maand contact met anderen (circa 5 procent voor familiecontact, 8 procent voor contact met vrienden en 23 procent voor contact met buren). Deze percentages zijn voor contact met familie en vrienden redelijk stabiel over de jaren heen. De groep die minder dan een keer per maand, of zelden of nooit contact heeft met buren is echter met 5 procentpunt gestegen (in 2012 bedroeg dit 18 procent).
Voor mensen die weinig (kwalitatief goede) sociale contacten hebben, ligt eenzaamheid op de loer. Uit het eerdergenoemde CBS-onderzoek naar sociale samenhang en welzijn blijkt dat bijna 11 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder zich sterk eenzaam voelde in 2023 (CBS, 2024). Dat is gelijk aan een jaar eerder, maar opnieuw hoger dan in 2019, voor de coronapandemie. Toen was ongeveer 9 procent sterk eenzaam. Eenzaamheid komt het vaakst voor onder mensen die buiten Nederland geboren zijn.
In dit onderzoek wordt ook onderscheid gemaakt tussen sociale en emotionele eenzaamheid. Emotionele eenzaamheid (een hechte band missen) komt het vaakst voor onder 15- tot 25-jarigen: 14 procent van hen voelde zich sterk emotioneel eenzaam. De andere vorm van eenzaamheid, sociale eenzaamheid (behoefte aan meer sociaal contact), komt het vaakst voor onder 35- tot 45-jarigen: 18 procent van hen gaf aan zich sterk sociaal eenzaam te voelen (grafiek 7.1.11).
| Leeftijd | Sterk emotioneel eenzaam (%) | Sterk sociaal eenzaam (%) |
|---|---|---|
| 15 tot 25 jaar | 13,7 | 11,9 |
| 25 tot 35 jaar | 12,5 | 12,8 |
| 35 tot 45 jaar | 11,5 | 17,9 |
| 45 tot 55 jaar | 11,2 | 14,9 |
| 55 tot 65 jaar | 8,8 | 14,1 |
| 65 tot 75 jaar | 9,8 | 12,8 |
| 75 jaar of ouder | 9,3 | 11 |
7.2 De gemeenschappelijke sociale basis
Ook de lokale gemeenschap kan ondersteuning geven aan kwetsbare inwoners. We spreken dan, zoals eerder al genoemd, over de gemeenschappelijke sociale basis. Deze omvat initiatieven die vanuit de gemeenschap worden georganiseerd om mensen die ondersteuning nodig hebben te helpen. Er zijn enkele statistieken bij het CBS beschikbaar die dit onderwerp raken, namelijk de (deelname) aan verenigingen en vrijwilligerswerk. De hieronder beschreven data over deelname aan verenigingen komen uit het sinds 2012 door het CBS uitgevoerde onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn (CBS, z.d.).
Het type lidmaatschap dat het vaakste voorkomt in 2023 is lidmaatschap van een consumentenorganisatie (CBS, 2024). Deze organisaties zijn echter niet specifiek gericht op kwetsbare inwoners die ondersteuning nodig hebben. Het minst vaak kwam een lidmaatschap van een jeugd- of jongerenorganisatie voor. Dat kan komen doordat de doelgroep van het onderzoek personen van 15 jaar of ouder is.
Enkele verenigingstypen zijn specifiek van belang in het kader van de Wmo, bijvoorbeeld sport-, patiënten- en jeugdverenigingen. Ook verenigingen waar iemand sociale contacten kan opdoen zijn belangrijk, bijvoorbeeld een culturele, gezelligheids- of hobbyvereniging. Het verloop van lidmaatschap van dit type verenigingen is afgebeeld in grafiek 7.2.1.
Van dit type verenigingen komt lidmaatschap van een sportvereniging verreweg het vaakst voor. Het percentage mensen dat lid is van een sportvereniging is met circa 35 procent al jaren stabiel. Ook het lidmaatschap van de andere typen verenigingen blijft over de jaren vrij stabiel, behalve bij gezelligheidsverenigingen, het lidmaatschap daarvan daalt licht.
| Patiëntenvereniging (%) | Sportvereniging (%) | Culturele vereniging (%) | Hobbyvereniging (%) | Jeugdorganisatie (%) | Gezelligheidsvereniging (%) | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 2018 | 5,4 | 34,8 | 6,1 | 6,9 | 1,6 | 12,1 |
| 2019 | 4,6 | 35,4 | 6,0 | 6,1 | 1,5 | 12,4 |
| 2020 | 5,0 | 35,4 | 6,1 | 6,5 | 1,6 | 11,4 |
| 2021 | 5,9 | 34,9 | 5,8 | 6,6 | 1,8 | 11,5 |
| 2022 | 5,5 | 34,4 | 6,2 | 6,2 | 1,9 | 10,1 |
| 2023 | 4,7 | 34,9 | 5,4 | 5,7 | 1,4 | 9,5 |
Grafiek 7.2.1 laat de ontwikkeling zien vanaf 2018 omdat van voorgaande jaren niet alle data aanwezig zijn.
Een ander interessant aspect is om te kijken hoe vaak iemand deelneemt aan activiteiten van verenigingen (grafiek 7.2.2). In 2023 nam 41 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder nooit deel aan activiteiten van een vereniging. Dit aandeel is over de periode 2018 tot en met 2023 wel iets afgenomen. Als mensen wel deelnemen aan een activiteit van een of meer verenigingen dan doen zij dat veelal wekelijks, al is ook hier een lichte daling te zien van 34 procent in 2018 naar 31 procent in 2023. Veel minder vaak komt maandelijkse deelname voor.
| Wekelijks (%) | Maandelijks (%) | Minder dan maandelijks (%) | Nooit (%) | |
|---|---|---|---|---|
| 2018 | 34,2 | 9,6 | 12,4 | 43,8 |
| 2019 | 33,5 | 10,3 | 12,7 | 43,5 |
| 2020 | 32,7 | 9,0 | 13,9 | 44,4 |
| 2021 | 31,8 | 9,2 | 13,0 | 45,9 |
| 2022 | 30,2 | 11,0 | 16,0 | 42,8 |
| 2023 | 30,9 | 12,4 | 15,6 | 41,1 |
Ook de hieronder beschreven data over vrijwilligerswerk komen uit het sinds 2012 door het CBS uitgevoerde onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn. Gevraagd wordt of mensen het afgelopen jaar vrijwilligerswerk hebben gedaan voor dertien soorten organisaties of verenigingen.
Van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder heeft in 2023 49 procent aangegeven in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk verricht te hebben voor één of meer organisaties of verenigingen (grafiek 7.2.3). Dertig procent van de Nederlandse bevolking van vijftien jaar of ouder gaf aan dat zij dat deden in de vier weken voorafgaand aan het interview.
| Jaar | Afgelopen 4 weken (% personen van 15 jaar of ouder) | Afgelopen 12 maanden (% personen van 15 jaar of ouder) |
|---|---|---|
| 2012 | 30,7 | 50,5 |
| 2013 | 30 | 49,1 |
| 2014 | 29,5 | 48 |
| 2015 | 31,1 | 48,7 |
| 2016 | 30,3 | 49,7 |
| 2017 | 29,8 | 48,5 |
| 2018 | 29,9 | 47,6 |
| 2019 | 30,5 | 46,7 |
| 2020 | 20,9 | 43,8 |
| 2021 | 22,3 | 38,9 |
| 2022 | 26,7 | 41,2 |
| 2023 | 29,9 | 48,7 |
Voor de doeleinden van deze rapportage is het interessant om naar vrijwilligerswerk in met name de sociale sector, de gezondheidssector en naar vrijwilligerswerk in de buurt te kijken.
In grafiek 7.2.4 is het vrijwilligerswerk op het vlak van Wmo-gerelateerde werkgebieden weergegeven. De impact van de corona-epidemie is niet voor alle de afgebeelde soorten vrijwilligerswerk hetzelfde geweest. Vrijwilligerswerk in organisaties op het gebied van jeugd nam af tijdens corona, en kwam daarna niet echt meer terug op het eerdere niveau. Vrijwilligerswerk op het gebied van sport, sociale hulpverlening, verzorging en vrijwilligers werk voor de wijk of buurt nam af tijdens de corona-epidemie, maar steeg weer vanaf 2022. Hierbij nam vrijwilligerswerk in de buurt en bij sportverenigingen het meeste toe, gevolgd door vrijwilligerswerk in de verzorging en als laatste de sociale hulpverlening.
| Sportvereniging (%) | Jeugdwerk (%) | Verzorging (%) | Sociale hulpverlening (%) | Buurt (%) | |
|---|---|---|---|---|---|
| 2012 | 15,8 | 7,7 | 9,2 | 1,6 | 5,2 |
| 2013 | 14,8 | 8,1 | 8,6 | 1,8 | 5,2 |
| 2014 | 15,1 | 8,3 | 8,6 | 1,7 | 5,1 |
| 2015 | 14,5 | 8,5 | 8,3 | 1,8 | 4,7 |
| 2016 | 15,3 | 8,2 | 9,5 | 2,0 | 5,3 |
| 2017 | 14,5 | 8,5 | 8,7 | 2,0 | 4,7 |
| 2018 | 14,6 | 8,7 | 8,8 | 1,9 | 5,6 |
| 2019 | 15,2 | 8,4 | 7,8 | 1,9 | 5,7 |
| 2020 | 13,0 | 7,4 | 7,3 | 1,6 | 4,5 |
| 2021 | 11,7 | 6,0 | 6,3 | 1,8 | 4,2 |
| 2022 | 13,4 | 4,4 | 6,8 | 3,4 | 7,1 |
| 2023 | 15,7 | 4,4 | 8,7 | 4,2 | 10,5 |
Er zijn meerdere mogelijkheden om het doen van vrijwilligerswerk te stimuleren, bijvoorbeeld door de frequentie en duur van het vrijwilligerswerk onder bestaande vrijwilligers te laten toenemen, rekening te houden met de toekomstplannen van vrijwilligers, en de redenen om te stoppen met vrijwilligerswerk te verminderen. Deze aspecten worden hieronder besproken.
Volgens de CBS-publicatie Vrijwilligerswerk 2023 deed vier op de tien vrijwilligers wekelijks vrijwilligerswerk en bijna drie op de tien maandelijks. De helft deed dat af en toe en iets meer dan twee op de tien één keer per jaar. Ten opzichte van 2022 deden vrijwilligers in 2023 vaker incidenteel (af en toe of eenmalig) vrijwilligerswerk dan regelmatig (wekelijks of maandelijks).
Er werd ook gevraagd hoe lang respondenten hun vrijwilligerswerk al doen. Het langst deden mensen vrijwilligerswerk voor een levensbeschouwelijke organisatie (74 procent meer dan een jaar) en het kortst voor vluchtelingenwerk (52 procent voor meer dan een jaar). Vrijwilligerswerk in de organisatie met betrekking tot jeugd- en buurthuiswerk (66 procent langer dan een jaar), verzorging en gezondheidszorg (63 procent), buurt (56 procent) en sociale hulpverlening (55 procent) zaten hier tussenin.
In 2023 gaf 68 procent van de vrijwilligers aan dat zij van plan zijn het vrijwilligerswerk over een jaar nog te doen. In 2022 was dat 70 procent. Het grootste aandeel vrijwilligers in 2023 dat zegt over een jaar nog vrijwilligerswerk te doen zit in het jeugd- of buurthuiswerk (63 procent). Bij de sociale hulpverleningsorganisaties is dit het laagst met 51 procent van de vrijwilligers. Hier is ook het grootste aandeel vrijwilligers al gestopt met vrijwilligerswerk (17 procent). Vrijwilligers in de buurt (59 procent) en verzorging en gezondheidszorg (55 procent) zaten hier tussenin.
Vrijwilligers zijn vaker te vinden onder 35- tot 45-jarigen (56 procent) en 65- tot 75-jarigen (55 procent) dan in de andere leeftijdsgroepen. De groep 45- tot 55-jarigen volgt als goede derde (53 procent) (CBS, 2024). Het aandeel vrijwilligers is in 2023 het laagst onder 25- tot 35-jarigen (41 procent) en onder 75-plussers (43 procent).
In grafiek 7.2.5 is het aandeel personen dat in de afgelopen 12 maanden minstens één keer vrijwilligerswerk heeft gedaan per leeftijdsgroep vergeleken over de periode 2019 tot en met 2023.
Vergeleken met 2022 nam het aandeel vrijwilligers toe onder alle leeftijdsgroepen, de grootste toename was bij 35- tot 55-jarigen. Het aandeel vrijwilligers bij de leeftijdsgroepen 15- tot 65-jarigen is weer op hetzelfde niveau als in 2019, vóór de corona-epidemie. Voor 65-plussers is er een toename ten opzichte van 2019.
| Leeftijd | 2023 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden) | 2022 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden) | 2021 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden) | 2020 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden) | 2019 (% ten minste 1 keer afgelopen 12 maanden) |
|---|---|---|---|---|---|
| 15 tot 25 jaar | 46,4 | 41 | 38,1 | 44,1 | 44,8 |
| 25 tot 35 jaar | 41 | 34,2 | 30,8 | 39,8 | 42,3 |
| 35 tot 45 jaar | 56,1 | 44,6 | 44,5 | 48,9 | 54,7 |
| 45 tot 55 jaar | 53,1 | 44,6 | 44,6 | 48,2 | 53,4 |
| 55 tot 65 jaar | 46,3 | 40,1 | 39,2 | 43 | 46,2 |
| 65 tot 75 jaar | 54,6 | 48,4 | 43,6 | 44,2 | 47,7 |
| 75 jaar of ouder | 43 | 34,5 | 27,3 | 35,3 | 31,7 |
Uit de verdiepende vragen die in 2023 gesteld zijn aan degenen die vrijwilligerswerk deden, blijkt dat er twee belangrijke motieven zijn voor mensen die vrijwilligerswerk doen: het fijn vinden om iets voor een ander te doen (54 procent) en het zelf leuk vinden om vrijwilligerswerk te doen (53 procent). De meeste vrijwilligers hoorden van het vrijwilligerswerk via familie, vrienden of bekenden of via een organisatie of vereniging waar men eerder vrijwilligerswerk voor heeft gedaan. Van alle vrijwilligers gaf bijna de helft aan dat zij het belangrijk vinden dat de vereniging of organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk doen een compliment of bedankje als waardering uitspreekt. De voornaamste redenen waarom mensen met vrijwilligerswerk gestopt zijn, zijn: geen zin meer hebben, verandering in de gezinssituatie, gezondheidsproblemen, het vinden van een betaalde baan of “iets anders” (CBS, 2024).
7.3 De institutionele sociale basis
Zoals eerder beschreven betreft de institutionele maatschappelijk basis een diversiteit aan maatschappelijk betrokken professionele organisaties en activiteiten. Te denken valt aan inwoners die gebruik maken van accommodaties (bijvoorbeeld buurthuizen, bibliotheken en verenigingsgebouwen) om samen te komen, of collectieve voorzieningen, vrijwilligerssteunpunten, mantelzorgondersteuning en betaalde krachten (sociaal werkers zoals opbouwwerkers, jeugd- en jongerenwerk).
Op verzoek van VWS heeft het CBS onlangs het aantal locaties voor sociaal-maatschappelijke activiteiten in kaart gebracht (CBS, 2024). De populatie in deze tabel bestaat uit alle vestigingen van bedrijven en instellingen die met hun identificatie- en structuurgegevens zijn geregistreerd in het Algemeen Bedrijven Register (ABR) van het CBS. De vestigingen in dit onderzoek hebben in 2023 als hoofdactiviteit, en/of als eerste of tweede nevenactiviteit, ten minste één van de volgende Standaard Bedrijven Indeling (SBI)-codes:
- SBI 88.10.2 Welzijnswerk voor ouderen;
- SBI 88.10.3 Ondersteuning en begeleiding van gehandicapten;
- SBI 88.99.2 Maatschappelijk werk;
- SBI 88.99.3 Lokaal welzijnswerk;
- SBI 88.99.9 Overig maatschappelijk advies, gemeenschapshuizen en samenwerkingsorganen; op het gebied van welzijn.
De exacte omschrijving van iedere SBI-categorie is terug te vinden in de toelichting van de tabel, of via de SBI-website van het CBS (CBS, 2014).
In grafiek 7.3.1 is het aantal vestigingen per SBI-code in Nederland weergegeven. Hieruit blijkt dat locaties voor maatschappelijk werk (bijna 25 duizend locaties, oftewel 13,8 locaties per tienduizend inwoners), het vaakst voorkomen, gevolgd door locaties voor ondersteuning en begeleiding van gehandicapten (ruim 20 duizend locaties, oftewel 11,2 locaties per tienduizend inwoners). Locaties voor lokaal welzijnswerk (ruim 5,6 duizend, oftewel 3,1 locaties per tienduizend inwoners) en welzijnswerk voor ouderen (ruim 5 duizend, oftewel 2,8 per tienduizend inwoners) komen minder vaak voor.
| Sociaal maatschappelijke activiteit | Column1 |
|---|---|
| 88.10.2 Welzijnswerk ouderen | 5090 |
| 88.10.3 Ondersteuning of begeleiding gehandicapten | 20075 |
| 88.99.2 Maatschappelijk werk | 24805 |
| 88.99.3 Lokaal welzijnswerk | 5635 |
| 88.99.9 Overig welzijnswerk | 11910 |
Voor de Wmo zijn vooral de vestigingen voor welzijnswerk voor ouderen en lokaal welzijnswerk van belang. In tabel 7.3.2 wordt het aantal vestigingen binnen deze categorie per tienduizend inwoners weergegeven voor Nederland als geheel en per provincie. Hieruit blijkt dat Groningen, Drenthe en Friesland relatief laag scoren qua vestigingsdichtheid voor welzijnswerk voor ouderen, terwijl er juist een relatief hoge vestigingsdichtheid is in Utrecht, Gelderland en Zuid-Holland. Voor lokaal welzijnswerk is er een relatief lage vestigingsdichtheid in Zeeland, Friesland, Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant, terwijl er in Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland een relatief hoge vestigingsdichtheid kennen. Ook binnen provincies zijn er natuurlijk verschillen in vestigingsdichtheid, bijvoorbeeld tussen verschillende gemeenten.
| Welzijnswerk voor ouderen | Lokaal welzijnswerk | |
|---|---|---|
| Totaal Nederland | 2,8 | 3,1 |
| Groningen | 1,4 | 2,8 |
| Fryslân | 1,1 | 2,3 |
| Drenthe | 1,3 | 2,5 |
| Overijssel | 2,1 | 2,5 |
| Flevoland | 2,8 | 3 |
| Gelderland | 3 | 3 |
| Utrecht | 5,9 | 3,7 |
| Noord-Holland | 2,6 | 4 |
| Zuid-Holland | 3,1 | 3,4 |
| Zeeland | 2,7 | 1,9 |
| Noord-Brabant | 2,6 | 2,5 |
| Limburg | 2,3 | 3,1 |
Uit andere CBS-cijfers blijkt verder dat het aantal bedrijven in de bedrijfsklassen ‘maatschappelijk werk’ en ‘zorg voor gehandicapten’ toenam in de periode 2017 tot 2024 (grafiek 7.3.3). Dit betreft een iets andere populatie dan de bedrijfscijfers in de vorige alinea7). Het aantal bedrijven in de bedrijfsklasse ‘lokaal welzijnswerk’ en ‘welzijnswerk voor ouderen’ en ‘overig welzijnswerk’ neemt minder toe. Onder ‘overig welzijnswerk’ vallen veel verschillende activiteiten, die niet allemaal tot de institutionele sociale basis behoren. Het merendeel van al deze bedrijfstakken betreft bovendien bedrijven met één werkzame persoon (CBS, 2014).
| jaar | 88.10.2 Welzijnswerk voor ouderen | 88.10.3 Ondersteuning van gehandicapten | 88. 99.2 Maatschappelijk werk | 88.99.3 Lokaal welzijnswerk | 88.99.9 Overig welzijnswerk |
|---|---|---|---|---|---|
| 2017-4 | 540 | 1605 | 3405 | 1730 | 5250 |
| 2018-4 | 545 | 2025 | 3975 | 1825 | 5515 |
| 2019-4 | 645 | 2825 | 4665 | 1890 | 5625 |
| 2020-4 | 760 | 3620 | 5400 | 1855 | 5700 |
| 2021-4 | 950 | 4465 | 6365 | 2080 | 5960 |
| 2022-4 | 1285 | 6555 | 8395 | 2190 | 6000 |
| 2023- 4** | 1605 | 8855 | 11465 | 2345 | 6245 |
| 2024-4* | 1705 | 9845 | 13310 | 2525 | 6540 |
| * Voorlopige cijfers ** Nader voorlopige cijfers | |||||
Ook bibliotheken kunnen een belangrijke rol vervullen binnen de institutionele sociale basis. Zeker omdat een bibliotheek meerdere functies kan hebben. Uit het ABR blijkt dat het aantal bibliotheken is afgenomen van 149 in 2017 naar 133 in 2023. Het gaat hier om het totaal van alle openbare bibliotheekorganisaties of ‘basisbibliotheken’ en niet om de afzonderlijke bibliotheekvestigingen (CBS, 2024). Het aantal leden van bibliotheken is van 2017 tot en met 2013 redelijk constant gebleven, maar daalde licht vanaf 2017 tot aan de coronapandemie (grafiek 7.3.4). Tijdens de coronapandemie was er een afname in het aantal leden. Daarna nam het aantal leden toe, totdat dit in 2023 weer op het pre-corona niveau van 3,6 miljoen kwam. Het niveau is nog niet terug naar dat van 2017.
| Perioden | Leden (x 1 000) |
|---|---|
| 2017 | 3704 |
| 2018 | 3655 |
| 2019 | 3620 |
| 2020 | 3492 |
| 2021 | 3330 |
| 2022** | 3433 |
| 2023* | 3605 |
| * Voorlopige cijfers ** Nader voorlopige cijfers | |
In 2023 organiseerden de openbare bibliotheken 32 procent meer activiteiten dan een jaar eerder. Deze activiteiten waren voor een groot deel gericht op educatie en ontwikkeling (grafiek 7.3.5). Ook werkten meer mensen bij of voor een bibliotheek, en werden er meer boeken uitgeleend. Dat blijkt uit onderzoek van het CBS en de KB, nationale bibliotheek (CBS, 2024).
| Activiteiten | Educatie en ontwikkeling (x 1 000) | Leesbevordering en kennismaking met literatuur (x 1 000) | Kunst en cultuur (x 1 000) | Kennis en informatie (x 1 000) | Ontmoeting en debat (x 1 000) |
|---|---|---|---|---|---|
| 2019 | 106,2 | 67,7 | 15,2 | 17,6 | 13,7 |
| 2020 | 51,3 | 46,9 | 6,6 | 10,6 | 5,4 |
| 2021 | 61,5 | 52,8 | 7,5 | 12,3 | 3,9 |
| 2022** | 128,5 | 77 | 70,9 | 21,1 | 8,8 |
| 2023* | 158,3 | 113,3 | 87,3 | 33,5 | 13,2 |
| Bron: CBS, KB, nationale bibliotheek | |||||
| * Voorlopige cijfers ** Nader voorlopige cijfers | |||||
7) Bij grafiek 7.3.1 tellen nevenactiviteiten ook mee, bij grafiek 7.3.3 alleen de hoofdactiviteit en kan een bedrijf meerdere vestigingen hebben.
8. Kernbevindingen
8.1 Aantal cliënten
Het totaal aantal unieke cliënten met een Wmo-maatwerkvoorziening is toegenomen van ruim 1 miljoen cliënten in 2017 tot meer dan 1,2 miljoen cliënten in 2023. Het aantal Wmo-cliënten per duizend inwoners nam over de periode 2017 tot en met 2023 toe van 61 naar 70 per 1000 inwoners.
De toename van het totaal aantal Wmo-cliënten in de periode 2017 tot en met 2023 is terug te zien in de onderliggende hoofdcategorieën ondersteuning thuis, hulp bij het huishouden, verblijf en opvang en hulpmiddelen en diensten. Er zijn wel verschillen in het verloop van het aantal cliënten per hoofdcategorie. Voor de hoofdcategorie ondersteuning thuis is het aantal cliënten per saldo beperkt toegenomen. Het aantal personen dat gebruik maakte van de subcategorie dagbesteding is afgenomen. Voor verblijf en opvang heeft het verschuiven van een deel van de onderliggende maatwerkvoorziening beschermd wonen naar de Wlz geleid tot een daling van het aantal cliënten, waarna dit aantal in 2023 ongeveer gelijk blijft. Het aantal mensen dat gebruik maakte van hulp bij het huishouden en hulpmiddelen en diensten is aanzienlijk toegenomen.
Meer dan 60 procent van alle cliënten maakten gebruik van maatwerkvoorzieningen uit de hoofdcategorie hulpmiddelen en diensten. Daarna volgt de hoofdcategorie hulp bij het huishouden met ruim 40 procent. 20 procent van de cliënten maakten gebruik van ondersteuning thuis en drie procent van verblijf en opvang.
In 2019 werd de inkomensafhankelijke bijdrage deels en in 2020 helemaal afgeschaft en vervangen door het abonnementstarief. De vraag naar hulp bij het huishouden nam hierdoor toe met name bij de huishoudens met hogere inkomens.
De leeftijds- en inkomensverdelingen laten een aantal verschillen zien tussen de maatwerkvoorzieningen. Bij de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden en hulpmiddelen en diensten neemt het aantal cliënten toe naarmate de leeftijd toeneemt, vooral onder mensen van 75 jaar en ouder. Bij de maatwerkvoorziening verblijf en opvang zijn mensen onder de 30 jaar in de meerderheid en bij ondersteuning thuis is een wat meer gelijkmatige verdeling over de leeftijdsgroepen zichtbaar.
Bij de inkomensverdelingen is bij alle hoofdcategorieën een verschuiving zichtbaar van mensen met een inkomen tussen 10 duizend en 15 duizend euro naar een inkomen tussen 15 duizend en 20 duizend euro. Opvallend is de toename van het aantal mensen in hogere inkomensgroepen in de hoofdcategorie hulp bij huishouden. Voor alle voorzieningen geldt dat minimaal de helft van de mensen die hiervan gebruik maakt een inkomen heeft tot 30 duizend euro per jaar. In 2017 was dat ongeveer 70 procent in 2023 was dit 59 procent.
8.2 Uitgaven
De totale uitgaven voor alle Wmo-maatwerkvoorzieningen bedroegen in 2017 4,6 miljard, met een piek in 2020 van 5,6 miljard euro. Na een daling vanaf 2020 stegen de uitgaven weer naar 5,5 miljard euro in 2023.
In vergelijking met andere maatwerkvoorzieningen waren de uitgaven aan verblijf en opvang tot en met 2020 het hoogst. Vanaf 2021 namen de uitgaven voor deze maatwerkvoorziening tijdelijk af door de overheveling van een deel van de maatwerkvoorziening beschermd wonen naar de Wlz. Uitgaven aan hulp bij het huishouden namen toe. Dit hangt deels samen met het afschaffen van de inkomensafhankelijke bijdrage. Was het aandeel in de totale uitgaven in 2017 nog 20 procent, in 2023 was dit 29 procent.
In Nederland werd in 2023 gemiddeld ongeveer 4 400 euro per cliënt uitgegeven aan Wmo-maatwerkvoorzieningen. De gemiddelde uitgaven per cliënt zijn veruit het hoogst voor de maatwerkvoorziening verblijf en opvang. De gemiddelde uitgaven per cliënt aan hulp bij het huishouden liggen een factor twintig lager.
8.3 Ontwikkelingen sociale basis
Het is van belang om, naast de professionele hulp die er vanuit gemeenten geboden wordt, breder te kijken naar de ondersteuning die er voor kwetsbare doelgroepen beschikbaar is vanuit de sociale basis. We onderscheiden daarbij drie verschillende niveaus: de persoonlijke, gemeenschappelijke en institutionele sociale basis.
De persoonlijke sociale basis
Binnen de persoonlijke sociale basis wordt het mantelzorg geven gezien als een manier om het stijgende beroep op de Wmo op te vangen. Van de Nederlandse bevolking van zestien jaar of ouder geeft 13 procent mantelzorg, gemiddeld voor 13 uur per week. 16 procent van deze mantelzorgers voelt zich zwaar belast door het geven van mantelzorg. Mantelzorg wordt vaak verleend door partners en / of kinderen. Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen. Het percentage mantelzorgers het hoogst is in de leeftijdsgroepen tussen 50 en 65 jaar. Op deze leeftijd hebben mensen het vaakst oude, hulpbehoevende ouders. Vooral de groep mensen met ouders van 80 jaar of ouder vormen een belangrijke groep mantelzorgers. Zowel absoluut als relatief is het aantal mantelzorgers en de door hen ervaren belasting in deze groep in de afgelopen tien jaar toegenomen. Ook kinderen van geïnstitutionaliseerde ouderen mantelzorgen nog relatief veel. Wanneer we kijken naar personen die mantelzorg ontvangen, valt op dat vrouwen vaker mantelzorg ontvangen dan mannen. Het ontvangen van mantelzorg neemt toe naarmate de leeftijd toeneemt. Hierbij neemt het verschil tussen mannen vrouwen ook toe.
Naast mantelzorg zijn er nog meer vormen waarin informele hulp gegeven kan worden. Informele hulp wordt door het CBS gedefinieerd als hulp waarbij in de afgelopen vier weken in vrije tijd buiten organisaties om onbetaalde hulp gegeven wordt aan anderen buiten het eigen huishouden, zoals aan zieken, buren, familie, vrienden en bekenden. Het percentage mensen in de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder dat in informele hulp gaf, lag in 2012 op 33 procent. Dit percentage fluctueert licht in de jaren daarna en bedraagt in 2023 36 procent.
Naast het bieden van informele hulp (al dan niet in de vorm van mantelzorg), vervullen sociale contacten met familie, vrienden en buren in algemene zin een belangrijke functie in het leven van mensen. Van 2012 tot en met 2023 daalde met name de frequentie van sociale contacten met buren. Bij jongeren in de leeftijdsklasse 15 tot 25 jaar is de frequentie van het contact met familie en vrienden ook afgenomen sinds 2012.
Voor mensen die weinig (kwalitatief goede) sociale contacten hebben, ligt eenzaamheid op de loer. Bijna 11 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder zich sterk eenzaam voelde in 2023. Dat is gelijk aan een jaar eerder, maar opnieuw hoger dan in 2019, voor de coronapandemie. Toen was ongeveer 9 procent sterk eenzaam. Eenzaamheid komt het vaakst voor onder mensen die buiten Nederland geboren zijn. Emotionele eenzaamheid (een hechte band missen) komt het vaakst voor onder 15- tot 25-jarigen: 14 procent van hen voelde zich sterk emotioneel eenzaam. Sociale eenzaamheid (behoefte aan meer sociaal contact), komt het vaakst voor onder 35- tot 45-jarigen: 18 procent van hen gaf aan zich sterk sociaal eenzaam te voelen.
De gemeenschappelijke sociale basis
Ook de lokale gemeenschap kan ondersteuning geven aan kwetsbare inwoners vanuit de gemeenschappelijke sociale basis, bijvoorbeeld door lidmaatschap van en deelname aan activiteiten van een vereniging. Enkele verenigingstypen zijn specifiek van belang in het kader van de Wmo zijn bijvoorbeeld sport-, patiënten- en jeugdverenigingen. Ook verenigingen waar iemand sociale contacten kan opdoen zijn belangrijk, bijvoorbeeld een culturele- gezelligheids- of hobbyvereniging. Van dit type verenigingen komt lidmaatschap van een sportvereniging verreweg het vaakst voor. Het percentage mensen dat lid is van een sportvereniging is met circa 35 procent al jaren stabiel. Ook het lidmaatschap van de andere typen verenigingen blijft over de jaren vrij stabiel, behalve bij gezelligheidsverenigingen, het lidmaatschap daarvan daalt licht. Een ander interessant aspect is om te kijken hoe vaak iemand deelneemt aan activiteiten van verenigingen. In 2023 nam 41 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder nooit deel aan activiteiten van een vereniging. Dit aandeel is over de periode 2018 tot en met 2023 wel iets afgenomen. Als mensen wel deelnemen aan een activiteit van een of meer verenigingen dan doen zij dat veelal wekelijks, al is ook hier een lichte daling te zien van 34 procent in 2018 naar 31 procent in 2023.
Ook het doen van vrijwilligerswerk kan bijdragen aan het versterken van de gemeenschappelijke sociale basis. Van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder heeft in 2023 49 procent aangegeven in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk verricht te hebben voor één of meer organisaties of verenigingen. In 2023 deed vier op de tien vrijwilligers wekelijks vrijwilligerswerk en bijna drie op de tien maandelijks. De helft deed dat af en toe en iets meer dan twee op de tien één keer per jaar. Ten opzichte van 2022 deden vrijwilligers in 2023 vaker incidenteel (af en toe of eenmalig) vrijwilligerswerk dan regelmatig (wekelijks of maandelijks). In 2023 gaf 68 procent van de vrijwilligers aan dat zij van plan zijn het vrijwilligerswerk over een jaar nog te doen. In 2022 was dat 70 procent. Vrijwilligers zijn vaker te vinden onder 35- tot 45-jarigen (56 procent) en 65- tot 75-jarigen (55 procent). Het aandeel vrijwilligers is in 2023 het laagst onder 25- tot 35-jarigen (41 procent) en onder 75-plussers (43 procent). De meest genoemde motieven voor mensen die vrijwilligerswerk doen zijn: het fijn vinden om iets voor een ander te doen (54 procent) en het zelf leuk vinden om vrijwilligerswerk te doen (53 procent). De voornaamste redenen waarom mensen met vrijwilligerswerk gestopt zijn, zijn: geen zin meer hebben, verandering in de gezinssituatie, gezondheidsproblemen, het vinden van een betaalde baan of “iets anders”.
De institutionele sociale basis
De institutionele maatschappelijk basis bestaat uit een diversiteit aan maatschappelijk betrokken professionele organisaties en activiteiten. In dit kader heeft het CBS het aantal locaties voor sociaal-maatschappelijke activiteiten in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat locaties voor maatschappelijk werk (13,8 locaties per tienduizend inwoners), het vaakst voorkomen, gevolgd door locaties voor ondersteuning en begeleiding van gehandicapten (11,2 locaties per tienduizend inwoners). Locaties voor lokaal welzijnswerk (3,1 locaties per tienduizend inwoners) en welzijnswerk voor ouderen (ruim 2,8 per tienduizend inwoners) komen minder vaak voor. Er zijn daarbij aanzienlijke regionale verschillen, waarbij het voorzieningenniveau per tienduizend inwoners vaak hoger ligt in de Randstad in vergelijking met andere delen van het land.
Ook bibliotheken kunnen een belangrijke rol vervullen binnen de institutionele sociale basis. Zeker omdat een bibliotheek meerdere functies kan hebben. Uit het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) blijkt dat het aantal bibliotheken is dit afgenomen van 149 in 2017 naar 133 in 2023. Het gaat hier om het totaal van alle openbare bibliotheekorganisaties of ‘basisbibliotheken’ en niet om de afzonderlijke bibliotheekvestigingen. Het aantal leden van bibliotheken is van 2017 tot en met 2023 redelijk constant gebleven, maar daalde licht vanaf 2017 tot aan de coronacrisis. Tijdens de coronacrisis was er een afname in het aantal leden. Daarna nam het aantal leden toe, totdat dit in 2023 weer op het pre-corona niveau van 3,6 miljoen kwam. Het niveau is nog niet terug naar dat van 2017. In 2023 organiseerden de openbare bibliotheken 32 procent meer activiteiten dan een jaar eerder. Deze activiteiten waren voor een groot deel gericht op educatie en ontwikkeling.
Bijlage 1: Begrippen, afkortingen en bronnen
CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek
GALA: Gezond en Actief Leven Akkoord
G4: De vier grootste gemeenten in Nederland: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en
Utrecht
GMSD: Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein
Iv3: Data over uitgaven uit de bron Informatie voor derden
MAT: Monitor Abonnementstarieven
SBI; Standaard Bedrijven Indeling
SSW: Onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn (CBS)
VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VWS: Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning
Wlz: Wet langdurige zorg
Literatuurlijst
Alzheimer Nederland, 2023. Mantelzorg na de verhuizing naar het verpleeghuis minder zwaar? Integendeel. Onderzoek onder mantelzorgers en zorgprofessionals naar de belasting van mantelzorgers van mensen met dementie van wie de naaste in het verpleeghuis woont. November 2023, Alzheimer Nederland.
CBS (2013). Meer en beter contact met anderen van belang voor geluk.
CBS (2014). Standaard bedrijfsindeling.
CBS (2020). Sociaal contact: kwantiteit en kwaliteit.
CBS (2023). Twee keer zoveel vrouwen als mannen van 55-plus krijgen mantelzorg.
CBS (2023). Vrijwilligerswerk 2023.
CBS (2024). 1 op de 10 mensen sterk eenzaam in 2023.
CBS (2024). Bibliotheken organiseerden veel meer activiteiten.
CBS (2024). Emancipatiemonitor.
CBS (2024). Vader en moeder op leeftijd- Mantelzorg door kinderen van 80-plussers.
CBS (2024). Vestigingen voor sociaal-maatschappelijke activiteiten naar regio 2023 | CBS CBS-tabel in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport.
CBS (z.d.). Korte onderzoekomschrijving onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn.
CBS Statline (2024). StatLine - Jaarmutatie consumentenprijsindex; vanaf 1963.
CBS Statline (2024). StatLine - Leefstijl; persoonskenmerken.
CBS Statline (2024). StatLine - Openbare bibliotheken; leden, collectie, uitleningen vanaf 1900.
CBS Statline (2024). StatLine - Sociale contacten en maatschappelijke participatie.
CBS Statline (2024). StatLine - Wmo-cliënten; type maatwerkvoorziening, wijken 2024.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2015). Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (2023). Coronavirus tijdlijn. Den Haag.
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (2023). GALA Gezond en Actief Leven Akkoord. Den Haag.
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (2024). Historische analyse Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Den Haag.
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (2024). Kamerbrief: Houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015. Den Haag.
Verweij Jonker, 2024. De sociale basis en de houdbaarheid van de Wmo.