Prijsindices voor de uitgaven van het ministerie van Defensie, 2011-2022

3. Theoretisch kader

In het vorige hoofdstuk werd ingegaan op de markt waarin het ministerie van Defensie zijn aankopen doet. Dit is de context waarbinnen een Defensie-specifieke prijsindex beschouwd moet worden. Voor we verder ingaan op de berekening van deze index, wordt eerst de theorie besproken. Wat is een prijsindex precies? Hoe is een prijsindex opgebouwd? Hoe kunnen prijsindices berekend worden?

3.1 Defensie-specifieke prijsindex

Prijsindices worden gebruikt om prijsveranderingen over de tijd weer te geven. Ze worden berekend voor een specifiek ‘mandje’ van goederen en/of diensten. Zo gebruikt de consumentenprijsindex (CPI) bijvoorbeeld een mandje van goederen en diensten die typerend zijn voor de gebruikelijke uitgaven van huishoudens. Als de waarde van een valuta-eenheid met betrekking tot een bepaald mandje over de tijd afneemt, is er sprake van inflatie. De prijsindex geeft de gemiddelde prijsverandering (over alle producten en/of diensten in het mandje) ten opzichte van een basisjaar.

De opdracht voor het CBS was het ontwikkelen van een index voor de uitgaven van het ministerie van Defensie, ofwel het ‘mandje’ van Defensie. Inflatie van het specifieke ‘mandje’ van Defensie wordt ook wel defensie-specifieke inflatie (DSI) genoemd. DSI kan in beeld worden gebracht met een Defensie-specifieke prijsindex (DsPI). 

De uitgaven van Defensie kunnen grofweg worden ingedeeld in formatie (arbeid), investeringen (in bijvoorbeeld schepen of straaljagers) en exploitatie (bijvoorbeeld huisvesting, voeding, brandstof of schoonmaakdiensten). De Index Bruto Overheidsinvesteringen (IBOI) en de Index Materiële Overheidsconsumptie (IMOC) gaan over de exploitatie en investeringen van de overheid en formatie is hierin niet opgenomen. In overeenstemming hiermee is de formatie bij het berekenen van een prijsindex voor Defensie buiten beschouwing gelaten. Het CBS heeft daarom geen volledige Defensie-specifieke prijsindex berekend, maar twee individuele indices voor de investeringen en exploitatie van Defensie, de Prijsindex Defensie voor Investeringsuitgaven (PDI) en de Prijsindex Defensie voor Exploitatie-uitgaven (PDE).

3.2 Inputindex

In theorie is het mogelijk om van zowel de input als de output de prijsontwikkeling te meten. In de scheepsbouw kan bijvoorbeeld naast de input (prijzen van staal, arbeid etc.), ook de output (prijs van een schip) gebruikt worden om de prijsontwikkeling te berekenen. De output van Defensie is eenvoudig gezegd vrede en veiligheid. Een eenheid hiervan is heel moeilijk te definiëren. Daarnaast zijn vrede en veiligheid geen marktgoederen, wat het meten van de ‘prijs’ ook heel lastig maakt. Voor Defensie betreft de input de producten, diensten, investeringen en arbeid die ingezet worden om de taken van Defensie uit te kunnen voeren. Denk bijvoorbeeld aan wapens, voertuigen en militairen. Deze eenheden kunnen wel eenduidig gedefinieerd worden. De berekende prijsindex is om deze reden gedefinieerd als een inputindex en sluit bovendien aan op het inkoopproces.

3.3 Aggregatie en gewichten

Het mandje met goederen en diensten geeft weer welke producten in de index meegenomen worden. Niet ieder product is echter van even groot belang. De prijsontwikkelingen van goederen en/of diensten waaraan meer euro’s zijn uitgegeven moeten meer ‘gewicht’ krijgen in de index. De gewichten van goederen en diensten worden bepaald op basis van hun aandeel in de totale uitgaven. 

Al deze uitgaven kunnen worden ingedeeld in groepen met dezelfde soort uitgaven. In het geval van Defensie kunnen bijvoorbeeld investeringen in wapensystemen onderverdeeld worden naar investeringen in land-, zee- en luchtwapens. Voor zowel de investeringen als de exploitatie zijn de uitgaven hiërarchisch gegroepeerd volgens een aggregatieschema. Van elke groep op het meest gedetailleerde niveau in dit schema wordt een prijsindex bepaald. Vervolgens worden deze indices gecombineerd om een prijsindex voor de groepen op de hogere niveaus te berekenen. Bij deze berekening wordt dus ook rekening gehouden met het bedrag dat besteed is per groep, ofwel het ‘gewicht’ van elk onderdeel in het aggregatieschema.

Van belang is dat alle goederen of diensten binnen een onderdeel op het meest gedetailleerde niveau van het aggregatieschema voldoende homogeen zijn. Het gaat hierbij om homogeniteit in twee opzichten. De goederen en diensten binnen een onderdeel van het schema, moeten vergelijkbaar zijn wat betreft type (bijvoorbeeld kanonnen bij kanonnen of voertuigen bij voertuigen), maar ook wat betreft de prijsontwikkeling. Naast het theoretische belang van een aggregatieschema met homogene groepen van goederen en diensten, biedt het aggregatieschema ook meer inzicht in de defensie-specifieke prijsontwikkeling. Het berekenen van indices voor verschillende subgroepen van uitgaven heeft namelijk als voordeel dat er ‘onder de motorkap’ kan worden gekeken om meer inzicht te krijgen in hoe de totale index is opgebouwd.

3.4 Berekenen van een prijsindex

Er zijn verschillende methoden om een prijsindex te berekenen. Vaak komen deze methoden in grote lijnen overeen: op het laagste niveau in het aggregatieschema worden prijsveranderingen van goederen of diensten gemeten, en deze prijsveranderingen worden vervolgens geaggregeerd om tot een totale prijsindex te komen. De verschillen tussen prijsindexmethoden zijn vaak te vinden in het meten van deze prijsveranderingen op het laagste niveau en de manier waarop de prijsveranderingen worden geaggregeerd.  In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de manier waarop de prijsveranderingen van de PDI en PDE zijn geaggregeerd.

Bij het berekenen van de prijsverandering op het laagste niveau worden meestal de prijzen van goederen of diensten vergeleken met de prijs van dezelfde goederen of diensten een jaar eerder. Om de prijsontwikkeling van het mandje van Defensie te kunnen bepalen, zou dus idealiter de stukprijs van alle door Defensie gekochte goederen en diensten vergeleken moeten worden met de prijs in een voorgaand jaar. Dit zijn zogenoemde prijspaartjes. In het geval van Defensie spelen hierbij echter twee problemen.

Allereerst is het belangrijk dat het gaat om de prijsontwikkeling van onveranderde goederen of diensten en niet de veranderingen in prijs als gevolg van verandering in de kwaliteit van een product. Het ligt immers voor de hand dat een beter product ook meer geld kost. De goederen en diensten die Defensie aankoopt zijn echter aan verandering onderhevig. Er zijn methoden om voor deze kwaliteitsverandering te corrigeren, maar dan moet de kwaliteitsverandering wel meetbaar zijn. Er is uit de defensie-administratie niet eenvoudig op te maken in hoeverre de kwaliteit van gekochte producten en goederen door de tijd heen is veranderd. We weten dus niet in hoeverre bijvoorbeeld een wapensysteem dat in het ene jaar is gekocht kwalitatief vergelijkbaar is met een wapensysteem dat in een daarop volgend jaar is aangeschaft.

Het tweede probleem is dat het voor slechts een heel klein deel van de defensie-uitgaven mogelijk is om prijspaartjes te maken. Met andere woorden: de stukprijs van goederen en diensten in twee opeenvolgende jaren is bijna nooit beschikbaar.

Om deze redenen zijn alternatieve methoden ontwikkeld om de prijsverandering van de door Defensie aangeschafte goederen en diensten op het laagste niveau te bepalen. Deze methoden worden in hoofdstuk 4 beschreven.