Tijdlijn Steenkoolwinning

6. De mijnwerkers

De komst van de mijnbouw stimuleerde de werkgelegenheid. Het aantal inwoners van de ‘Mijnstreek in Limburg’ dat in de mijnbouw werkte nam explosief toe: van zo’n 1 200 in 1900 naar 47 duizend in 1971. Illustratief voor het grote belang voor Limburg is dat in 1930 bijna een kwart van de werkzame Limburgse mannen in de mijnen werkte. In de mijnen werkten uitsluitend mannen; vrouwen werkten niet ondergronds voor de mijnen. Bovengronds was er wel een beperkt aantal vrouwen actief. In 1900 was er één vrouw onder het personeel, ‘ten dienste der kantoren’. In 1947 werkten er meer dan 300 vrouwen in Limburg in de mijnbouw.

6.1 Aantal werkenden in de mijnstreek
jaarPersonen werkzaam in de mijnbouw (x 1 000)Totaal werkenden (x 1 000)
18800,3
18900,5
19001,2
19106,4
192015,543,0
193023,865,4
1940
194740,3103,4
1960
197147,1124,7

Het opkrikken van een ijzeren stempel op ongeveer 600 meter diepte in de Staatsmijn Maurits Geleen. 1947
© Historisch Centrum Limburg / Fotocollectie DSM / PR1682

Groei werkgelegenheid buiten de mijnen

Door de groei van de bevolking in de mijnstreek nam ook de werkgelegenheid buiten de mijnen toe. De toename van de werkgelegenheid buiten de mijnen was even groot als de groei van de werkgelegenheid in de mijnsector. Het aantal mensen dat in de mijnen actief was, bleef tussen 1920 en 1971 ongeveer een derde van het totaal aantal werkenden in de mijnstreek.

Ophaalmachinist van de Domaniale Mijn in Kerkrade. 1947
© Historisch Centrum Limburg / Fotocollectie DSM / PR1682
 

Met name Heerlen kreeg van de mijnzetelgemeenten steeds meer een centrumfunctie. Dit betekende onder meer banen voor verkopers en onderwijzers. Ook de bouw van bedrijfspanden en woningen leverde in de mijnstreek veel banen op. De landbouw, de traditionele activiteit in de mijnstreek, bleef ook in het mijntijdperk een grote bron van werkgelegenheid.

Meer beroepen dan ‘koempel’

Werken in mijnen betekende misschien ooit de hele dag hakken met een pikhouweel, maar gaandeweg kwamen er meer beroepen bij. Uit een beroepentelling voor heel Limburg uit 1930 vallen de beroepen af te leiden die de ‘koempels’, de lokaal gangbare naam voor mijnwerker, zoal hadden. Het gros was nog wel houwer of hulphouwer, dan wel ‘sleeper’. Maar er waren ook diverse andere beroepen zoals lampenist, locomotiefmachinist, seingever, wasser of zever.

6.2 Mannen met steenkoolmijn-gerelateerd beroep, 1930
AantalAandeel op het totaal (%)
Houwer 14 971 55,5
Hulphouwer 2 459 9,1
Lampenist 146 0,5
Locomotiefmachinist 476 1,8
Mijnwerker 1) 413 1,5
Ophaalmachinist 166 0,6
Schietmeester 274 1,0
Seingever 358 1,3
Sleeper 4 798 17,8
Stutter 1 733 6,4
Wasscherijpersoneel 332 1,2
Zeverijpersoneel 869 3,2
1) Geen verdere specificatie functie.

Bedieningsman neemt een benzinelamp uit een uitgifterek in  de Staatsmijn Emma. 1951
© Historisch Centrum Limburg / Fotocollectie DSM / PR1682

Bronnen

Provincie Limburg, 1880-1910, Provinciale verslagen Limburg

CBS, 1920-1971, Beroepstellingen

CBS, 2024, Tijdlijn bevolking tellen