Auteur: Jasper Menger
Herziening statistieken Aanmerkelijk Belang vanaf 2006

2. Inleiding

Hoeveel bedrijfsvermogen van ondernemingen kan worden toegeschreven aan in Nederland woonachtige personen? Bij de welvaartsstatistieken wordt dit inzichtelijk gemaakt middels drie vermogenscomponenten: ondernemingsvermogen, aandelen, en aanmerkelijk belang (AB).

Dankzij beschikbaar gekomen registraties van bedrijfsbelangen van de Belastingdienst de groep van bekende AB-houders flink uitgebreid, en hun totale waargenomen aanspraak op ondernemingsvermogen fors toegenomen. Was voorheen de waarneming beperkt tot directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) met loon uit het eigen bedrijf, nu omvatten de bekende AB-houders alle personen met een door de overheid geregistreerd aandeel dat aanspraak kan geven op het ondernemingsvermogen of -winst.

2.1 Leeswijzer

Deze nota biedt een korte terugblik op de twee voorgaande versies van de AB-statistiek, beschrijft bondig de nieuwe methodiek, en doet de belangrijkste resultaten uit de doeken. Ook wordt er ter verificatie een vergelijking gemaakt met cijfers over particulier bedrijfsbezit uit andere bronnen. Er wordt afgesloten met een inschatting van de algehele kwaliteit van de aangepaste gegevens voor 2006-2019, en een korte beschouwing van de introductie van aanvullende KvK-gegevens (UBO-register) vanaf 2022.

2.2 Aanmerkelijk belang in een notendop

Net als bij reguliere aandelen in al dan niet beursgenoteerde bedrijven gaat het bij aanmerkelijk belang om een aandelenpakket of stemrecht in een onderneming, maar dan van significante proportie; doorgaans minimaal 5% bij wet, in de praktijk 100% bij de meerderheid van de belangen. De onderneming in kwestie kan worden beschouwd als een bron van persoonlijke welvaart. Afhankelijk van de rechtsvorm levert het aandeelhouderschap aanspraak op vermogen en/of inkomen (in de vorm van dividend oftewel winstuitkering). Idealiter zou het hier gaan om alle bedrijven in binnen- en buitenland waar Nederlanders een belang in hebben. In de statistiek beperken de bekende belangen zich tot de in Nederland gevestigde en ingeschreven ondernemingen.

Aanmerkelijkbelanghouders zijn met name directeur-grootaandeelhouders (kortweg DGA’s), maar ook (durf)investeerders en renteniers. Doorgaans betreft het kapitaalkrachtige personen, die een groot deel van hun fortuin gestald hebben in ondernemingen. Maar ook voor minder welgestelde ondernemershuishoudens kan kapitaal geplaatst in de eigen vennootschap fungeren als buffer in financieel ongunstige tijden, of als pensioenpot voor de oude dag. Daarom is een kwalitatief optimale waarneming van aanmerkelijk belang een voorwaarde voor het valide in kaart brengen van de welvaartspositie van zelfstandigen, en van de vermogensongelijkheid binnen de gehele bevolking.

Vanuit welvaartsperspectief is er geen fundamenteel verschil tussen een regulier aandeel in een onderneming versus een aanmerkelijk belang. Echter doordat AB fiscaal-juridisch apart is afgebakend en daardoor anders wordt geregistreerd, is een aparte afleiding nodig. En omdat het hier om forse geldbedragen per persoon kan gaan, die opgeteld al snel statistieken zoals het gemiddelde vermogen van alle Nederlanders merkbaar beïnvloeden, is zorgvuldigheid des te meer geboden.

2.3 Historie

De huidige herziening markeert de derde versie van de AB-statistieken. Een overzicht:

Basis voor populatie AB-houdersStatistiekjarenIntroductie
V1Dividend volgens inkomstenbelasting2002-20142002
V2Directeur-grootaandeelhouders op loonlijst2006-20192016
V3Belangenregister Belastingdienst en Kamer van Koophandel2006-heden2021

V1. Ten tijde van de eerste versie waren enkel uitgekeerde dividenden uit aanmerkelijk belang bekend, zoals aangegeven bij de inkomstenbelasting (IB). Op basis van typisch rendement voor reguliere aandelen – de verhouding tussen totaal kapitaal en uitgekeerd dividend – werd de vermogensaanspraak van deze belanghouders geschat. Gezien deze zeer ruwe schatting van het effectieve aandeel, en aangezien de meeste belanghouders zichzelf incidenteel eens in de zoveel jaar dividend uitkeren, leidde deze benadering tot inconsistente statistieken en onbetrouwbare microgegevens. Dit komt met name tot uiting in 2014, een jaar waarin het fiscaal voordelig was om (extra) dividend uit te keren, waardoor het totale AB plots hevig piekte; zie Figuur 1.2. Voor de beginjaren 2002 tot en met 2005 zijn vooralsnog geen betere bronnen beschikbaar, en is V1 nog altijd van toepassing.

V2. De basis voor de tweede versie wordt gevormd door de directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) die voorkomen op de loonlijst van de eigen onderneming. Primaire bronnen hiervoor zijn de Polisadministratie (oftewel de centrale registratie van salarisstroken, verrijkt met ondernemingsvermogen en andere bedrijfskenmerken. Deze methodiek levert een consistent grotere groep AB-houders en inherent stabielere statistieken. Echter de groep AB-houders die niet werkt voor het bedrijf waarvan zij grootaandeelhouder zijn blijft hiermee structureel buiten beeld. Bij de huidige herziening wordt V2 met terugwerkende kracht geheel vervangen door V3.

V3. De Belastingdienst maakt en beheert voor eigen gebruik een register van bedrijfsbelangen. Dit register is samengesteld op basis van notariële akten en gegevens uit de vennootschapsbelasting, en het omvat zowel aandelen van mensen (natuurlijke personen) in bedrijven als aandelen van bedrijven (rechtspersonen) in andere bedrijven. Deze databank aangevuld met registraties van de Kamer van Koophandel, vormt met ingang van de huidige vermogensherziening de primaire bron voor het identificeren van de belanghouders en hun aandelen. De bijbehorende methodiek om vanuit deze gegevens te komen tot een schatting van de persoonlijke aanspraak op ondernemingsvermogen en -winst wordt in het volgende hoofdstuk nader beschreven.