Auteur: Marten Jan van Rijn
Nederlandse lokale overheid: Veel centrale financiering, veel decentrale uitgaven

4. Conclusies

Het aandeel van de lokale overheid in de overheidsuitgaven is in de afgelopen 20 jaar licht afgenomen, het aandeel van de centrale overheid nam licht toe. Ondanks de omvangrijke decentralisaties van de taken op het gebied van het sociaal domein heeft de lokale overheid in 2019 een kleiner aandeel in de overheidsuitgaven (30,4 procent) dan 20 jaar geleden (ruim 33 procent). De decentralisaties worden grotendeels gecompenseerd door de oprichting (centralisatie) van de Nationale politie. Indien de politie nog bij de lokale overheid zou meetellen, zou het aandeel overheidsuitgaven van de lokale overheid rond 32 procent liggen.

De lokale overheid heeft slechts in beperkte mate eigen inkomsten uit lokale belastingen en bijvoorbeeld parkeergelden. Het aandeel eigen inkomsten in de inkomsten van de lokale overheid is de afgelopen 20 jaar afgenomen van 33,0 procent in 2019 tot 27,2 procent in 2019. In absolute zin liggen de eigen inkomsten in 2019 (28,1 miljard euro) niet veel hoger dan tien jaar eerder (26 miljard in 2009). Voor de inkomsten is de lokale overheid sterk afhankelijk van de Rijksoverheid. Deze afhankelijkheid is in de afgelopen 20 jaar toegenomen, doordat nieuwe taken niet gepaard zijn gegaan met mogelijkheden om eigen inkomsten te verwerven, maar via aanvullende financiering vanuit de Rijksoverheid.

Internationaal gezien behoort Nederland in 2019 tot de top 10 van meest gedecentraliseerde landen van de 28 landen van de Europese Unie. Vooral de Scandinavische landen en landen met deelstaatoverheden zijn meer gedecentraliseerd dan Nederland. In de meer gedecentraliseerde landen heeft de lokale overheid binnen de EU over het algemeen een groter aandeel eigen inkomsten dan in Nederland. De Nederlandse lokale overheid is dus ook in vergelijking met andere EU-landen relatief sterk afhankelijk van de Rijksoverheid.

Een gevolg van deze afhankelijkheid is dat de lokale overheid bij financiële tekorten, bijvoorbeeld als gevolg van economische achteruitgang, bij de Rijksoverheid aan moet kloppen voor aanvullende financiering of moet bezuinigen op de uitgaven. De mogelijkheden om de eigen inkomsten uit te breiden zijn immers beperkt. Daartegenover moet er uiteraard ook aandacht zijn voor de mogelijke nadelen van een uitbreiding van de gemeentelijke belastingen. Zo kunnen er verschillen ontstaan in het voorzieningenaanbod tussen rijkere en armere gemeenten. Daarnaast kunnen eigen inkomsten ook volatiel en/of conjunctuurgevoelig zijn, waardoor gemeenten hogere buffers zouden moeten aanhouden of in slechte tijden een hogere schuld zouden moeten aangaan. Dat hangt wel af van het type belasting dat gemeenten zouden heffen. Eventueel vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen in hoeverre dit het geval is in landen waar de lokale overheid een groot aandeel eigen inkomsten heeft.