Meting IVRPH-indicatoren 2020 - Indicatoren ten behoeve van de monitoring van het VN-verdrag handicap

6. Algemene toelichting bij de tabellen over werk en werkgelegenheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de vier tabellen die betrekking hebben op werk en werkgelegenheid (tabel 7 tot en met 10). De tabellen 7 tot en met 9 zijn samengesteld op basis van de EBB. Tabel 10 is samengesteld op basis van de BRP en de Polisadministratie (Polis); zie bijlage 2 voor een toelichting op de gebruikte bronnen in dit onderzoek. Net als in de eerdere hoofdstukken worden de personen met een beperking en/of een langdurige psychische aandoening afgekort naar ‘personen met een beperking’.

6.2 Opzet van de tabellen

In elke tabel wordt de situatie van personen met een beperking vergeleken met die van de 'referentiegroep': personen zonder een beperking. Ook wordt er een uitsplitsing gemaakt naar de verschillende soorten beperkingen. In de tabellen 7 tot en met 10 worden extra leeftijdsgroepen weergegeven. De tabellen 7 tot en met 9 tonen de groep van 15 tot en met 44 jaar en die van 45 tot en met 74 jaar (naast de totale EBB-populatie met personen in particuliere huishoudens tussen de 15 en 75 jaar). Tabel 10 maakt een uitsplitsing in personen jonger dan 25 jaar, tussen de 25 en 45 jaar, en 45 jaar en ouder. De leeftijdsindeling in tabel 10 wijkt af van de tabellen 7 tot en met 9 omdat tabel 10 gebaseerd is op registraties in plaats van op de EBB. In de EBB zijn alleen de 15- tot en met 74-jarigen vertegenwoordigd. In de volgende paragraaf worden de belangrijkste resultaten beschreven en in paragraaf 6.4 worden de belangrijkste begrippen toegelicht.

6.3 Resultaten tabel 7 tot en met tabel 10

6.3.1 Resultaten van tabel 7

Tabel 7 geeft de arbeidsmarktpositie weer: de werkzame en werkloze beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking. Als men geen betaald werk heeft maar wel direct beschikbaar is en actief werk zoekt, behoort men tot de werkloze beroepsbevolking. Als iemand geen betaald werk heeft, maar niet direct beschikbaar is of niet heeft gezocht naar werk, dan behoort deze persoon tot de niet-beroepsbevolking. Van de personen met een beperking is 60 procent werkzaam en behoort 37 procent tot de niet-beroepsbevolking. Van de personen zonder beperking behoort 82 procent tot de werkzame beroepsbevolking en 15 procent tot de niet-beroepsbevolking.

In Figuur 6.3.1 wordt de arbeidsmarktpositie weergegeven naar type beperking en leeftijdsgroep. Bij de jongere leeftijdsgroep (15-44 jaar) is het verschil in arbeidspositie kleiner tussen personen zonder beperking en die met een beperking dan bij de oudere leeftijdsgroep. Personen met een chronische lichamelijke aandoening in de jongste groep verschillen het minst van de personen zonder een beperking.

6.3.1 Werkzaam, werkloos en niet-beroepsbevolking naar type beperking en leeftijdsgroep
   Werkzaam (%)Werkloos (%)Niet-beroepsbevolking (%)
15-44 jaarGeen beperking82414
15-44 jaarLichamelijke aandoening76320
15-44 jaarZintuiglijke beperking64629
15-44 jaarPsychische aandoening61534
45-74 jaarGeen beperking82216
45-74 jaarLichamelijke aandoening52247
45-74 jaarZintuiglijke beperking49250
45-74 jaarPsychische aandoening41454

6.3.2 Resultaten van tabel 8 en tabel 9

In de tabellen 8 en 9 wordt verder ingezoomd op de werkzame beroepsbevolking. Tabel 8 toont de positie in de werkkring: is men werknemer of zelfstandige. Werknemers worden bovendien onderverdeeld naar een vaste of flexibele arbeidsrelatie. Van de werkzame beroepsbevolking met een beperking is 17 procent zelfstandige en 83 procent werknemer. Bij personen zonder beperking zien we dezelfde percentages. Van de werknemers met een beperking heeft 76 procent een vaste arbeidsrelatie, bij de groep zonder beperking is dat 74 procent. Dit verschil ontstaat vooral omdat er relatief meer ouderen zijn onder de personen met een beperking en ouderen hebben vaker een vaste arbeidsrelatie (87 procent) dan jongeren (66 procent).

Tabel 9 laat zien hoeveel uur per week gewerkt wordt. Figuur 6.3.2 geeft de arbeidsduur weer voor personen met en zonder beperking, onderverdeeld naar de verschillende leeftijdsgroepen. Bijna de helft (46 procent) van de werkzame personen met een beperking werkt fulltime (35 uur per week of meer). Dit is een kleiner aandeel dan bij de personen zonder beperking: van hen werkt 54 procent fulltime. Bij de oudere groep is dit verschil nog groter: 60 procent van de personen zonder beperking werkt fulltime, tegenover 47 procent van de personen met beperking.

6.3.2 Arbeidsuren naar wel of geen beperking en leeftijdsgroep
   1-12 uur p.w. (%)12 tot 20 uur p.w. (%)20 tot 35 uur p.w. (%)35 uur of meer p.w. (%)
15-74 jaarGeen beperking972954
15-74 jaarBeperking1083646
15-44 jaarGeen beperking1282952
15-44 jaarBeperking1483345
45-74 jaarGeen beperking453160
45-74 jaarBeperking883747

6.3.3 Resultaten van tabel 10

De laatste tabel geeft weer bij welk soort werkgever de werknemers werkzaam zijn: de overheid, een gesubsidieerde instelling of het bedrijfsleven. Van de personen met een beperking werkt 68 procent in het bedrijfsleven, 19 procent bij een gesubsidieerde instelling en 13 procent bij de overheid. Personen zonder beperking werken vaker in het bedrijfsleven (74 procent) en minder vaak bij gesubsidieerde instellingen (14 procent) en overheid (11 procent). Figuur 6.3.3 laat zien dat in de jongste leeftijdsgroep personen met een beperking vaker in het bedrijfsleven werken dan in de oudere leeftijdsgroepen.

6.3.3 Drie soorten werkgevers naar leeftijdsgroep en wel of geen beperking
   overheid (%)gesubsidieerde instelling (%)bedrijfsleven (%)
TotaalGeen beperking111474
TotaalBeperking131968
jonger dan 25 jaarGeen beperking41086
jonger dan 25 jaarBeperking41185
25-44 jaarGeen beperking121573
25-44 jaarBeperking142066
45 jaar en ouderGeen beperking151768
45 jaar en ouderBeperking162163

Tabel 10 laat zien dat dit verschil tussen de leeftijdsgroepen bij personen met een verstandelijke beperking nog groter is: 31 procent van de ouderen werkt in het bedrijfsleven tegenover 88 procent bij de jongeren. Dit kan mogelijk verklaard worden door het effect van het afschaffen van de wet sociale werkvoorziening in 2015 die vooral van invloed is op de jongere werknemer.

6.4 Begrippen met betrekking tot werk en werkgelegenheid

Arbeidsduur – Het aantal uren dat een persoon in een normale of gemiddelde werkweek werkt. Overuren en onbetaalde uren worden niet meegerekend.

Baan – Overeenkomst waarbij een persoon tegen een financiële vergoeding arbeid verricht voor een bedrijf of instelling. Bij werknemersbanen wordt een mondelinge of schriftelijke arbeidsovereenkomst afgesloten, waarin salaris en andere arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd.

CAO-sector – Alle bedrijven en instellingen die actief zijn in Nederland zijn ingedeeld in een CAO-sector. De indeling in CAO-sectoren is gebaseerd op de positie van de werknemers bij de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen. Er worden drie CAO-sectoren onderscheiden:

  • Particuliere bedrijven: privaatrechtelijke bedrijven die niet tot de sector gesubsidieerde instellingen of tot de cao-sector overheid gerekend worden;
  • Overheid: alle publiekrechtelijke bedrijven, zoals rijksoverheid, provincies, gemeenten, waterschappen en het openbaar onderwijs. Daarnaast behoren de politie, het regulier bijzonder onderwijs en de academische ziekenhuizen tot de overheid;
  • Gesubsidieerde instellingen: privaatrechtelijke bedrijven die door subsidie of via wettelijk vastgestelde bijdragen worden gefinancierd, voor zover zij niet tot de overheid behoren. Het gaat onder meer om het grootste deel van de gezondheids- en welzijnszorg, de uitvoeringsorganen voor de sociale verzekeringen en de sociale werkplaatsen.

Flexibele arbeidsrelatie – Een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of een flexibel aantal uren per week. Tot de werknemers met een flexibele arbeidsrelatie behoren:

  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd én een vast aantal uren per week waarbij is afgesproken dat zij bij goed functioneren in vaste dienst komen;
  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst van ten minste een jaar én een vast aantal uren per week;
  • Werknemer met een arbeidsovereenkomst van minder dan een jaar én een vast aantal uren per week;
  • Oproep/-invalkrachten: werknemers die op afroep beschikbaar zijn voor het verrichten van werkzaamheden;
  • Uitzendkrachten: personen die ingeschreven zijn bij een uitzendbureau en die met dat bureau een arbeidsverhouding zijn aangegaan tot het verrichten van werkzaamheden op tijdelijke basis voor derden;
  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd én een flexibel aantal uren per week;
  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd én een flexibel aantal uren per week.

De cijfers zijn gebaseerd op de EBB en kunnen iets afwijken van de Polis omdat: 1) respondenten de vragen over het type dienstverband niet goed begrijpen of omdat zij niet goed weten wat voor arbeidscontract ze hebben, of 2) administratieve vertraging in de Polis, zoals het pas op een later tijdstip veranderen van het soort arbeidscontract dan dat het contract is veranderd. Meer informatie hierover is te vinden in de volgende CBS webpublicatie.

Niet-beroepsbevolking – Personen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die niet recent naar werk hebben gezocht of daarvoor niet direct beschikbaar zijn.

Vaste arbeidsrelatie – Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week.

Werkloze beroepsbevolking – Personen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk, die recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn.

Werkkring – De persoon is werkzaam als zelfstandige of als werknemer. Als men meer dan één werkkring heeft, wordt uitgegaan van de werkkring waaraan de meeste tijd wordt besteed.

Werknemer – Een persoon die in een arbeidsovereenkomst afspraken met een economische eenheid maakt om arbeid te verrichten waartegenover een financiële beloning staat.

Werkzame beroepsbevolking – Personen van 15 tot 75 jaar die betaald werk hebben (ongeacht de arbeidsduur).

Zelfstandige – Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht (en hiervoor belastingaangifte doet):

  • in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer),
  • als directeur-grootaandeelhouder (dga),
  • in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid (meewerkend gezinslid), of
  • als overige zelfstandige.