Samenleving

© ANP / Rob Engelaar

Hoe is de brede welvaart verdeeld als het gaat om de samenleving? Bij brede welvaart hoort dat mensen leven in een samenleving waaraan iedereen kan deelnemen en waarin mensen kunnen vertrouwen op elkaar en op instituties als de overheid en het rechtssysteem. De verdeling wordt gemeten met vrijwilligerswerk, vertrouwen in mensen en vertrouwen in instituties.

Vrijwilligerswerk
Vertrouwen in mensen
Vertrouwen in instituties

Het thema samenleving omvat indicatoren op het gebied van participatie en vertrouwen, beide pijlers van sociale cohesie. Vertrouwen is van belang voor mensen afzonderlijk, maar ook voor de samenleving als geheel. Voor het individu draagt vertrouwen bij aan een hoger welbevinden: het is prettiger om omgeven te worden door mensen en instellingen die men vertrouwt (Schmeets en Exel, 2020; Schmeets, 2018a; CBS, 2019e). Binnen de samenleving betekent vertrouwen vaak dat mensen meer geneigd zijn samen te werken en anderen te helpen (OECD, 2017a).

Vrijwilligerswerk

Situatie in 2021

In 2021 zei 38,9 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder in het voorafgaande jaar tenminste één keer vrijwilligerswerk voor een organisatie of vereniging te hebben gedaan. Net als in eerdere jaren wordt het meeste vrijwilligerswerk gedaan bij sportverenigingen, scholen, in de verzorging, bij jeugdverenigingen en de kerk (Schmeets en Arends, 2020).

  • Mensen van 25 tot 35 jaar en 75-plussers doen minder vrijwilligerswerk dan gemiddeld. Mensen van 35 tot 55 jaar en van 65 tot 75 jaar doen dit juist meer dan gemiddeld.
  • Hoogopgeleiden doen vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk; laagopgeleiden juist minder dan gemiddeld.
  • Personen met een Nederlandse achtergrond doen vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk terwijl mensen met een migratieachtergrond dit minder dan gemiddeld doen.

De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond hangen samen. Het percentage hoogopgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in alle leeftijdsgroepen. Door standaardisatie van de cijfers wordt hiermee rekening gehouden: er wordt gecorrigeerd voor de ongelijkheid in het voorkomen van bovenstaande kenmerken. Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het doen van vrijwilligerswerk blijven bovenstaande bevindingen grotendeels in stand, echter:

  • Als voor de groep van 15- tot 25-jarigen wordt gecorrigeerd voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en migratieachtergrond ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen, dan blijkt deze groep meer dan gemiddeld vrijwilligerswerk te doen. Dit verschil is niet zichtbaar in de ongecorrigeerde cijfers doordat in de groep van 15 tot 25 jaar relatief veel mensen zitten met een laag onderwijsniveau (omdat ze nog geen opleiding hebben afgerond) en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. In deze groepen doen relatief weinig mensen vrijwilligerswerk.

Veranderingen tussen 2019 en 2021

Het totale aandeel mensen dat aangeeft vrijwilligerswerk te hebben gedaan is in 2021 7,8 procentpunt lager dan in 2019. Deze daling kan (deels) het gevolg zijn van corona en de daaraan gerelateerde beperkende maatregelen. Vergeleken met die verandering in het cijfers voor de gehele bevolking ontwikkelde geen enkele groep zich substantieel anders.

Uitleg figuur

De kleuren geven aan of de waarde van de indicator van een bevolkingsgroep boven, onder of (min of meer) op het gemiddelde van de bevolking. Groen betekent dat waarde van een bevolkingsgroep hoger is dan het gemiddelde, rood dat de waarde lager is en grijs dat de waarde niet afwijkt van het gemiddelde. Bij verschillen naar geslacht geeft de kleur aan hoe de waarde bij mannen zich verhoudt tot de waarde bij vrouwen. Per indicator wordt ook met kleuren aangegeven of de indicatorwaarde van een bevolkingsgroep sinds het basisjaar 2019 is veranderd richting een hogere (groen) of lagere (rood) brede welvaart.

Vertrouwen in mensen

Situatie in 2021

Van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder had in 2021 ongeveer twee derde vertrouwen in de medemens, de rest vond dat je in de omgang met anderen niet voorzichtig genoeg kan zijn.

  • Mannen hebben vaker vertrouwen in anderen dan vrouwen.
  • Van de verschillende leeftijdsgroepen hebben de 75‑plussers minder dan gemiddeld vertrouwen in andere mensen. Mensen in de leeftijd van 25 tot 45 jaar hebben juist vaker vertrouwen in anderen dan gemiddeld.
  • Hoogopgeleiden hebben bovengemiddeld vaak vertrouwen in de medemens. Middelbaar opgeleiden en vooral laagopgeleiden hebben dit vertrouwen juist minder dan gemiddeld.
  • Personen met een Nederlandse achtergrond hebben relatief vaak vertrouwen in anderen. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond hebben dit vertrouwen juist minder vaak.

De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond hangen samen. Het percentage hoogopgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in alle leeftijdsgroepen. Door standaardisatie van de cijfers wordt hiermee rekening gehouden: er wordt gecorrigeerd voor de ongelijkheid in het voorkomen van bovenstaande kenmerken. Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het vertrouwen in andere mensen verandert het hierboven beschreven beeld voor de volgende groepen:

  • Als gecorrigeerd wordt voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en migratieachtergrond in elk van de leeftijdsgroepen, dan blijkt dat 15- tot 25-jarigen vaker dan gemiddeld vertrouwen in andere mensen hebben. Dit verschil is niet zichtbaar in de ongecorrigeerde cijfers doordat in de groep van 15 tot 25 jaar relatief veel mensen zitten met een laag onderwijsniveau (omdat ze nog geen opleiding hebben afgerond) en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. In deze groepen is het vertrouwen in anderen relatief laag. De leeftijdsgroepen van 25 tot 45 jaar blijken op basis van gecorrigeerde cijfers juist niet meer bovengemiddeld vaak te vertrouwen in andere mensen. Daar speelt mee dat er in deze leeftijdsgroep relatief veel hoogopgeleiden zijn, een groep waarbinnen er veel vertrouwen is in anderen.
  • Als voor mensen met een westerse migratieachtergrond rekening gehouden wordt met de samenstelling naar geslacht, leeftijd en onderwijsniveau, hebben zij – net als mensen met een niet-westerse migratie achtergrond – minder vaak dan gemiddeld vertrouwen in andere mensen. Dit verschil is niet zichtbaar in de ongecorrigeerde cijfers doordat in de groep mensen met een westerse migratieachtergrond relatief veel 35- tot 45-jarigen en hoogopgeleiden zitten, groepen waarin een bovengemiddeld percentage mensen vertrouwen heeft in de ander.

Veranderingen tussen 2019 en 2021

Het totale aandeel mensen dat aangeeft vertrouwen te hebben in andere mensen is in 2021 4,5 procentpunt hoger dan in 2019. Vergeleken met die verandering voor de gehele bevolking ontwikkelde geen enkele groep zich substantieel anders.

Uitleg figuur

De kleuren geven aan of de waarde van de indicator van een bevolkingsgroep boven, onder of (min of meer) op het gemiddelde van de bevolking. Groen betekent dat waarde van een bevolkingsgroep hoger is dan het gemiddelde, rood dat de waarde lager is en grijs dat de waarde niet afwijkt van het gemiddelde. Bij verschillen naar geslacht geeft de kleur aan hoe de waarde bij mannen zich verhoudt tot de waarde bij vrouwen. Per indicator wordt ook met kleuren aangegeven of de indicatorwaarde van een bevolkingsgroep sinds het basisjaar 2019 is veranderd richting een hogere (groen) of lagere (rood) brede welvaart.

Vertrouwen in instituties

Situatie in 2021

Hier meten we hoeveel mensen vertrouwen hebben in de politie, rechters en de Tweede Kamer. Gemiddeld had 66,9 procent van de 15‑plussers in 2021 vertrouwen in deze drie instituties. Dit is niet het percentage dat in alle drie instituties vertrouwen heeft, maar het gemiddelde over de drie instituties. Het vertrouwen in de politie en in rechters was met 79 procent het hoogste. Het vertrouwen in de Tweede Kamer was met 42 procent duidelijk lager.

Meer informatie over institutioneel vertrouwen is te vinden op StatLine.

  • Oudere mensen hebben minder vertrouwen in instituties dan jongeren: in de leeftijdsgroepen vanaf 55 jaar lag het vertrouwen in instituties onder het gemiddelde. 15- tot 25-jarigen en 45- tot 55-jarigen hadden juist meer dan gemiddeld vertrouwen in instituties.
  • Hoogopgeleiden hebben bovengemiddeld vaak vertrouwen in instituties. Middelbaar opgeleiden en laagopgeleiden hebben hier minder vaak vertrouwen in.
  • Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond hebben minder dan gemiddeld vertrouwen in instituties. Mensen zonder migratieachtergrond hebben dat vertrouwen juist meer dan gemiddeld.
  • De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond hangen samen. Het percentage hoogopgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in alle leeftijdsgroepen. Door standaardisatie van de cijfers wordt hiermee rekening gehouden: er wordt gecorrigeerd voor de ongelijkheid in het voorkomen van bovenstaande kenmerken. Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het vertrouwen in instituties veranderen de verbanden met leeftijd als volgt:
  • Als gecorrigeerd wordt voor de niet-gelijke samenstelling in geslacht, onderwijsniveau en migratieachtergrond in elk van de leeftijdsgroepen, blijkt het vertrouwen in instituties voor 45- tot 55-jarigen niet langer bovengemiddeld en voor 55- tot 65-jarigen en 75-plussers niet langer onder gemiddeld. Met name bij de 75-plussers speelt mee dat er onder hen relatief veel laagopgeleiden zijn, waardoor het institutionele vertrouwen in de ongecorrigeerde cijfers lager uitkomt.

Veranderingen tussen 2019 en 2021

Het totale aandeel mensen dat vertrouwen heeft in instituties is in 2021 3,8 procentpunt hoger dan in 2019. Vergeleken met die verandering in het cijfer voor de gehele bevolking hebben de volgende groepen zich afwijkend ontwikkeld:

  • 25- tot 35-jarigen en 35- tot 45-jarigen: deze groepen ontwikkelden zich minder gunstig. Bij hen veranderde het vertrouwen in instituties nauwelijks, terwijl het vertrouwen in instituties gemiddeld toenam.
  • 45 tot 55-jarigen: bij deze groep ontwikkelde het vertrouwen in instituties zich juist relatief gunstig, met een toename van bijna 8 procentpunt.
  • Laagopgeleiden: deze groep kende een relatief gunstige ontwikkeling; het vertrouwen nam toe met bijna 7 procentpunt.
  • Hoogopgeleiden: deze groep had met een vertrouwenstoename van 1 procentpunt een relatief minder grote toename dan landelijk gemiddeld.

Uitleg figuur

De kleuren geven aan of de waarde van de indicator van een bevolkingsgroep boven, onder of (min of meer) op het gemiddelde van de bevolking. Groen betekent dat waarde van een bevolkingsgroep hoger is dan het gemiddelde, rood dat de waarde lager is en grijs dat de waarde niet afwijkt van het gemiddelde. Bij verschillen naar geslacht geeft de kleur aan hoe de waarde bij mannen zich verhoudt tot de waarde bij vrouwen. Per indicator wordt ook met kleuren aangegeven of de indicatorwaarde van een bevolkingsgroep sinds het basisjaar 2019 is veranderd richting een hogere (groen) of lagere (rood) brede welvaart.