SDG 10.2 Financiële houdbaarheid

Het tweede deel van SDG 10 draait om het verminderen van ongelijkheid. In Nederland worden collectief en individueel schulden en vermogens opgebouwd. Deze hebben invloed op de brede welvaart van volgende generaties. Grote uitdagingen zijn vergrijzing, economische crises, globalisering, en veranderingen in solidariteit tussen generaties en tussen bevolkingsgroepen.

Samenvatting van de resultaten
Het dashboard en de indicatoren
Dashboard SDG 10.2 Financiële houdbaarheid
Meer informatie

Samenvatting van de resultaten

  • Bij vijf indicatoren wijst de trendmatige ontwikkeling op een daling van de brede welvaart, bij drie op een stijging.
  • Nederland staat binnen de EU-27 overwegend in de middengroep of in de achterhoede van de ranglijst.
  • De schuld van huishoudens stijgt trendmatig en met de hoogte van de gemiddelde schuld verkeert Nederland in de achterhoede van de EU.
  • De hypotheekschulden hebben een stijgende trend.
  • Demografische ontwikkelingen zetten de financiële houdbaarheid onder druk. De groene druk daalt terwijl de grijze druk stijgt. Het aantal pensioengerechtigden is verder toegenomen.
  • De uitgaven aan volksgezondheid zijn in Nederland hoger dan in de meeste andere EU-landen.

Het dashboard en de indicatoren

SDG 10 streeft naar het verminderen van ongelijkheid binnen en tussen landen. Voor de Nederlandse beleidscontext zijn zoveel indicatoren toegevoegd, dat we een tweede dashboard voor deze SDG hebben gemaakt. Dit onderdeel behandelt de financiële houdbaarheid van onze welvaart en de financiële situatie van huishoudens.

Zowel collectief als individueel worden schulden en vermogens opgebouwd. De financiële verplichtingen van de overheid en die van de huishoudens hebben effect op de brede welvaart van volgende generaties. Financiële systemen kunnen kwetsbaar blijken als ze worden geconfronteerd met vergrijzing, economische crises, geopolitieke spanningen of globalisering, maar ook met afnemende solidariteit tussen generaties en tussen bevolkingsgroepen. Het beeld bij dit dashboard is minder rooskleurig met vijf rode en drie groene trends. Bij slechts één indicator (groene druk) heeft Nederland binnen de EU een positie in de bovenste groep.

SDG 10   Ongelijkheid verminderen: financiële houdbaarheid  

Middelen en mogelijkheden

33,7%
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
13e
36,4%
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
7e
9,9%
€ 154 100
114,3%
8,0%
19e
17,4%
11e

Gebruik

51%
12e
60,4
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart

Uitkomsten

52,1%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
11e
€ 102 452
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
22e
€ 191 900
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
€ 61 946
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
9e
89,80

Beleving

22,5%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart

Middelen en mogelijkheden betreffen de duurzame financiering van de welvaartstaat en de opbouw van pensioenen en vermogens, zonder druk te leggen op toekomstige generaties. De demografische druk geeft inzicht in de verhouding tussen het werkende en het niet-werkende deel van de bevolking. De toenemende grijze druk (verhouding tussen 65 plussers en 20-64 jarigen) en dalende groene druk (verhouding tussen jongeren onder de 20 en 20-64 jarigen) zijn ongunstig voor houdbaarheid van brede welvaart op langere termijn. Nederland bevindt zich binnen de EU bij groene druk wel in de bovenste groep.

Pensioenvermogen opgebouwd via pensioenfondsen is niet vrij beschikbaar en niet overdraagbaar, maar draagt wel bij aan de financiële zekerheid van huishoudens op lange termijn. Het CBS heeft op basis van onder meer de levensverwachting en een verwacht rendement op de ingelegde pensioenpremies een inschatting gemaakt van de omvang van dit pensioenvermogen. Na correctie voor inflatie en uitgedrukt in constante prijzen (van 2019) was dit in 2020 gemiddeld 154 duizend euro per huishouden.

Nederlandse werknemers bouwen doorgaans pensioen op via hun werkgever, die dit vervolgens inlegt bij een pensioenfonds. De dekkingsgraad – de verhouding van bezittingen (pensioenvermogen) en verplichtingen (pensioenaanspraken van alle deelnemers) – geeft een indicatie of fondsen in staat zijn huidige en toekomstige pensioenen uit te keren. De financiële positie van de pensioenfondsen is in 2021 sterk verbeterd. De actuele dekkingsgraad kwam in het vierde kwartaal van 2021 uit op 114,3 procent, tegen 100,3 procent eind 2020. De overheid hanteert in het kader van het toezicht op de pensioenfondsen een minimum beleidsdekkingsgraad, gerelateerd aan het gemiddelde van twaalf maandelijkse dekkingsgraden. Pensioenfondsen die hieronder komen moeten een herstelplan uitvoeren om hun dekking te verbeteren. De beleidsdekkingsgraad verbeterde volgens de Nederlandsche Bank eveneens sterk, van 95 procent in 2020 naar 108,2 procent eind 2021.

Gebruik betreft de onttrekking van middelen uit opgebouwde vermogens. Tegenover elke honderd deelnemers die in 2020 bij pensioenfondsen pensioenrechten opbouwden, stonden zo’n 60 personen die een uitkering van een pensioenfonds ontvingen. De trend van deze indicator is stijgend. Niet alle werkenden bouwen pensioen op bij een pensioenfonds. Het aantal zelfstandigen neemt toe, en anders dan werknemers in loondienst zijn zij zelf verantwoordelijk voor hun pensioenvoorziening. Een deel van deze groep bouwt in de praktijk weinig of geen pensioen op, wat een extra risico vormt voor de toekomstige brede welvaart. Het te verwachten pensioen uit werk (geschat met het mediane brutopensioeninkomen van personen van 65-74 jaar) kwam in 2020 uit op 51 procent van het inkomen uit werk (benaderd door het mediane bruto-inkomen uit werk van 50-59 jarigen). Het gaat alleen om pensioen opgebouwd tijdens het werkzame leven, dus zonder de AOW.

Uitkomsten betreffen de opgebouwde schulden en de duurzaamheid van financiële stelsels. Nederlandse huishoudens hadden in 2020 gemiddeld ruim een ton aan schuld. De trend is stijgend en Nederland staat hiermee onderin de EU-ranglijst (22e van 24 landen). Huishoudens met een lening voor een woning hadden in 2020 gemiddeld een hypotheekschuld van bijna 192 duizend euro. De hoogte van de hypotheekschuld heeft eveneens een stijgende trend. Tegenover de schulden staat het spaargeld van huishoudens en hun niet-financiële bezittingen, zoals een woning. Voor spaargeld is de trend stijgend; Nederland neemt in 2020 met gemiddeld bijna 62 duizend euro per huishouden een middenpositie in binnen Europa.

De overheidsfinanciën stonden er aan het begin van de pandemie relatief goed voor, maar coronaregelingen als NOW en TOZO lieten de uitgaven in 2020 sterk oplopen. Er kwam bovendien minder geld in de staatskas door het verlenen van uitstel van betaling van belastingen, een andere coronasteunmaatregel van het kabinet. Al met al nam de schuld in één jaar met 40 miljard euro toe, naar 435 miljard euro. De schuldquote kwam in 2020 op 54,3 procent van het bbp. In 2021 waren er nog volop coronasteunmaatregelen, maar herstelde de economie ook krachtig. De overheidsschuld liep terug naar 52,1 procent van het bbp, duidelijk onder de formele Europese norm van maximaal 60 procent van het bbp. De Europese Commissie heeft de begrotingsregels overigens tijdelijk losgelaten in verband met de kosten die lidstaten maakten voor het bestrijden van de coronapandemie.

Beleving heeft betrekking op onzekerheid over en vertrouwen in de toekomst. Het percentage mensen dat zegt zich veel zorgen te maken over zijn of haar financiële toekomst nam opmerkelijk genoeg ook in 2020 en 2021 af. Deze positieve ontwikkeling laat onverlet dat het percentage nog altijd hoog is: bijna een op de vijf volwassenen had in 2021 veel financiële zorgen.

Meer informatie

Dashboard overheidsfinanciën