1955: Invoering van de Kleuteronderwijswet

Het onderwijs voor kleuters heeft in de negentiende eeuw veel ontwikkelingen doorgemaakt. Hoewel er toen nog geen wettelijke regels waren, konden kleuters toch al naar school. Vanaf halverwege de twintigste eeuw werd het kleuteronderwijs officieel wettelijk geregeld.

Een kleuterklas in kleuterschool 't 1956 Waterhoentje.Kleuterklas in kleuterschool ’t Waterhoentje, 1956.

Van bewaarschool naar Fröbelschool

Sinds het begin van de negentiende eeuw gingen kinderen jonger dan 6 jaar al naar school: de ‘bewaarschool’. Hier konden werkende ouders hun kinderen van ongeveer 3 tot 6 jaar laten ‘bewaren’ terwijl zij zelf werkten. Voor deze scholen bestonden tot halverwege de twintigste eeuw geen wettelijke regels. De meeste bewaarscholen waren particuliere initiatieven, en werden vooral gefinancierd door schoolgelden die de ouders betaalden. Gemeentes subsidieerden de scholen soms, maar richtten zelf geen bewaarscholen op.

Rond het begin van de twintigste eeuw geloofden de meeste mensen dat het kleuteronderwijs niet alleen bedoeld was om kinderen te ‘bewaren’, maar ook om kleuters spelenderwijs voor te bereiden op het lager onderwijs. De scholen werden ‘school voor voorbereidend onderwijs’ genoemd, en nog vaker ‘Fröbelschool’, naar de methode van Friedrich Fröbel. Kinderen leerden daar spelenderwijs, en in plaats van de leerkracht te volgen, mochten ze meer zelf kiezen en bezig zijn. Steeds meer leerkrachten waren gediplomeerd. Dat diploma behaalden ze via de school waar ze werkten, er was nog geen formele opleiding voor. Tussen 1900 en 1940 volgden steeds meer kleuters onderwijs: van 118 duizend kleuters in 1900 naar 211 duizend in 1940.

Aantal kleuters in het onderwijs (1900-1980)
SchooljaarKleuteronderwijs (x 1 000)
1900/'01117,5
1905/'06122,5
1910/'11135,6
1915/'16143,8
1920/'21138,5
1925/'26160,1
1930/'31178,7
1935/'36210,1
1940/'41210,7
1945/'46209,7
1950/'51341,5
1955/'56370,2
1960/'61397,8
1965/'66457,1
1970/'71491,7
1975/'76518,9
1980/'81409,6

Kleuteronderwijs wettelijk geregeld

In 1955 werd de Kleuteronderwijswet aangenomen, die op 1 januari 1956 in werking trad. Deze wet zorgde ervoor dat het onderwijs aan 4- en 5-jarigen door de overheid werd vergoed. Ook werden er eisen gesteld aan de inhoud van het kleuteronderwijs, de bevoegdheid van de leerkrachten, de grootte van de klassen en het schoolgebouw. Door deze wet werd het kleuteronderwijs gratis en daarmee toegankelijker. Maar de invoering van de wet had ook een nadeel voor ouders: kinderen waren pas welkom vanaf 4 jaar, terwijl ze vóór 1955 al vanaf 3 jaar naar de bewaarschool konden. Daarom werd ook de (ongesubsidieerde) peuterschool in het leven geroepen.

In 1950 volgden ongeveer 342 duizend kleuters onderwijs, waarschijnlijk mede door de babyboom na de Tweede Wereldoorlog. Dit aantal steeg verder tussen 1955 en 1975 na de invoering van de Kleuteronderwijswet. In 1980 lag het aantal kleuters een stuk lager, aangezien het aantal geboorten sinds de jaren zeventig afnam door maatschappelijke veranderingen zoals individualisering en emancipatie. Halverwege de jaren tachtig bereikte dit een dieptepunt.

In 1985 werd het kleuteronderwijs samengevoegd met het gewoon lager onderwijs (glo) door de invoering van de Wet op het Basisonderwijs. Vanaf dat moment vormden kleuteronderwijs en gewoon lager onderwijs samen het basisonderwijs.

Aantal leerlingen per leidster nam af na invoering Kleuteronderwijswet

De klassen op bewaarscholen en Fröbelscholen waren groot. Na de invoering van de Kleuteronderwijswet in 1955 daalde het gemiddeld aantal leerlingen per leidster in het kleuteronderwijs. Dit gold voor zowel openbare als bijzondere kleuterscholen. Na 1956 bleef het gemiddeld aantal leerlingen per leidster redelijk stabiel. Op Rooms-Katholieke kleuterscholen hadden leidsters gemiddeld de meeste leerlingen onder zich, terwijl leidsters op overig bijzondere kleuterscholen de verantwoordelijkheid hadden over het kleinste aantal leerlingen.

Gemiddeld aantal leerlingen per leidster naar denominatie (1925-1964)
SchooljaarOpenbaarTotaal bijzonderProtestants-ChristelijkRooms-KatholiekOverig bijzonder
1925/'2632,540,234,845,628,3
1930/'3133,839,534,944,428,1
1935/'3641,140,736,645,332,1
1938/'3938,139,735,544,431,8
1945/'4638,344,942,448,137,4
1946/'4738,54541,449,336,5
1947/'4838,345,54249,937,3
1948/'4939,144,140,94935,5
1949/'5038,942,839,747,335,9
1950/'5138,841,738,845,835,6
1951/'5240,642,940,146,936,9
1952/'5339,941,638,845,835,2
1953/'5437,440,537,244,834,2
1954/'5536,239,536,543,733
1955/'5635,237,236,139,332,7
1956/'5734,334,433,935,530,9
1957/'5834,534,634,135,730,7
1958/'5934,934,634,135,630,9
1959/'6034,534,433,735,431,1
1960/'6134,734,433,735,531
1961/'6234,234,533,735,531,2
1962/'6334,134,333,635,231,2
1963/'6433,834,333,535,331,5
1964/'6533,734,233,535,131,5

Bronnen