1900-2022: Overheidsuitgaven
Burgemeester Ed van Thijn bezoekt Openbare basisschool De Dapper, Amsterdam, 1989.
Jaar | Overheidsuitgaven aan primair onderwijs (x mln euro) |
---|---|
1900 | 7 |
1901 | 8 |
1902 | 8 |
1903 | 8 |
1904 | 8 |
1905 | 10 |
1906 | 10 |
1907 | 10 |
1908 | 10 |
1909 | 13 |
1910 | 14 |
1911 | 14 |
1912 | 14 |
1913 | 15 |
1914 | 15 |
1915 | 18 |
1916 | 19 |
1917 | 27 |
1918 | 30 |
1919 | 38 |
1920 | 53 |
1921 | 47 |
1922 | 44 |
1923 | 56 |
1924 | 53 |
1925 | 58 |
1926 | 57 |
1927 | 59 |
1928 | 70 |
1929 | 70 |
1930 | 80 |
1931 | 73 |
1932 | 50 |
1933 | 48 |
1934 | 47 |
1935 | 45 |
1936 | 59 |
1937 | 49 |
1938 | 53 |
1939 | 53 |
1940 | 61 |
1941 | 65 |
1942 | 63 |
1943 | 66 |
1944 | 63 |
1945 | 62 |
1946 | 87 |
1947 | 94 |
1948 | 111 |
1949 | 121 |
1950 | 139 |
1951 | 154 |
1952 | 170 |
1953 | 198 |
1954 | 218 |
1955 | 260 |
1956 | 296 |
1957 | 341 |
1958 | 344 |
1959 | 367 |
1960 | 379 |
1961 | 420 |
1962 | 463 |
1963 | 516 |
1964 | 638 |
1965 | 723 |
1966 | 801 |
1967 | 888 |
1968 | 980 |
1969 | 1128 |
1970 | 1214 |
1971 | 1400 |
1972 | 1622 |
1973 | 1864 |
1974 | 2177 |
1975 | 2576 |
1976 | 2928 |
1977 | 3151 |
1978 | 3427 |
1979 | 3552 |
1980 | 3663 |
1981 | 3750 |
1982 | 3875 |
1983 | 3674 |
1984 | 3511 |
1985 | 3816 |
1986 | 3971 |
1987 | 3799 |
1988 | 3825 |
1989 | 3736 |
1990 | 3818 |
1991 | 3951 |
1992 | 4044 |
1993 | 4169 |
1994 | 4304 |
1995 | 4616 |
1996 | 4852 |
1997 | 5100 |
1998 | 5720 |
1999 | 6026 |
2000 | 6651 |
2001 | 7540 |
2002 | 8377 |
2003 | 9127 |
2004 | 9123 |
2005 | 9473 |
2006 | 9609 |
2007 | 9704 |
2008 | 10284 |
2009 | 10802 |
2010 ¹⁾ | 10851 |
2011 | 10688 |
2012 | 10675 |
2013 | 10949 |
2014 | 10571 |
2015 | 10594 |
2016 | 10584 |
2017 | 10886 |
2018 | 11474 |
2019 | 12021 |
2020 | 12681 |
2021** | 13835 |
2022* | 15803 |
1) In de StatLine-tabel worden vanaf 2010 onder 'Overheidsuitgaven aan (pre)primair onderwijs' ook de overheidsuitgaven voor educatie aan kinderen van 3 jaar in kinderopvang en peuterspeelzaal meengenomen, het preprimair onderwijs. Deze uitgaven zijn weggelaten in deze grafiek. * voorlopige cijfers ** nader voorlopige cijfers |
Overheid als financier
Vanaf 1850 werden de gemeenten en de Rijksoverheid steeds meer de financiers van het onderwijs. Voor die tijd was het schoolgeld, betaald door ouders, samen met giften de belangrijkste inkomstenbron voor scholen. De Rijksoverheid financierde alleen het onderwijs op openbare scholen. Gemeenten droegen bij aan de huisvesting van alle scholen, zowel openbare als bijzondere. Door de Leerplichtwet (1900) werden kinderen van 6 tot 12 jaar oud verplicht naar school te gaan. De Leerplichtwet en de latere Lager Onderwijswet (1920) verplichtten schoolbesturen bovendien tot hogere uitgaven voor salarissen, pensioenen en betere schoolgebouwen. De Rijksoverheid, en in mindere mate de gemeenten, moesten financieel bijspringen om dit mogelijk te maken. Daarnaast kreeg de Rijksoverheid door de Lager Onderwijswet hogere onderwijsuitgaven, omdat daarin werd vastgelegd dat de Rijksoverheid voortaan zowel het openbare als het bijzondere onderwijs bekostigde.
Bezuinigingen
Als gevolg van deze financiële gelijkstelling én de daarop volgende groei van vooral het bijzonder onderwijs, stegen de overheidsuitgaven aan het primair onderwijs na 1920. Dit drukte zwaar op de overheidsfinanciën, aangezien de inkomsten van de Rijksoverheid vanaf dat jaar afnamen. Om de groei van de onderwijsuitgaven af te remmen werden maatregelen genomen. Het aantal leerlingen per onderwijzer werd verhoogd, op de salarissen van onderwijzers werd bezuinigd en er werd geen bekostiging gegeven voor onderwijsvernieuwing. In 1930 bereikten de overheidsuitgaven aan onderwijs het hoogste vooroorlogse niveau. In dat jaar besteedde de overheid 80 miljoen euro aan het primair onderwijs, wat neerkwam op bijna 60 euro per leerling. Tijdens de economische crisis van de jaren ‘30 leidde deze situatie tot verdere bezuinigingen, waardoor de overheidsuitgaven aan het primair onderwijs daalden.
Jaar | Overheidsuitgaven primair onderwijs ¹⁾ (x mln euro) | Inkomsten Rijksoverheid (x mln euro) |
---|---|---|
1900 | 7 | 70 |
1901 | 8 | 69 |
1902 | 8 | 73 |
1903 | 8 | 75 |
1904 | 8 | 78 |
1905 | 10 | 80 |
1906 | 10 | 83 |
1907 | 10 | 83 |
1908 | 10 | 83 |
1909 | 13 | 87 |
1910 | 14 | 91 |
1911 | 14 | 93 |
1912 | 14 | 97 |
1913 | 15 | 103 |
1914 | 15 | 112 |
1915 | 18 | 131 |
1916 | 19 | 156 |
1917 | 27 | 262 |
1918 | 30 | 274 |
1919 | 38 | 338 |
1920 | 53 | 416 |
1921 | 47 | 384 |
1922 | 44 | 352 |
1923 | 56 | 352 |
1924 | 53 | 334 |
1925 | 58 | 353 |
1926 | 57 | 378 |
1927 | 59 | 358 |
1928 | 70 | 372 |
1929 | 70 | 362 |
1930 | 80 | 355 |
1931 | 73 | 329 |
1932 | 50 | 331 |
1933 | 48 | 327 |
1934 | 47 | 403 |
1935 | 45 | 402 |
1936 | 59 | 418 |
1937 | 49 | 428 |
1938 | 53 | 461 |
1939 | 53 | 486 |
1940 | 61 | 604 |
1941 | 65 | 881 |
1942 | 63 | 927 |
1943 | 66 | 975 |
1944 | 63 | 906 |
1945 | 62 | 582 |
1) Bezuinigingen kunnen vaak niet direct worden doorgevoerd, daarom is een daling in de uitgaven vaak pas na enkele jaren te zien. |
Van financier naar beleidsmaker
Tot de Tweede Wereldoorlog was vooral de overheid financier van het onderwijs. De inhoud van het onderwijs en de manier van onderwijzen werd aan de scholen zelf overgelaten. Na de oorlog veranderde dit: de Rijksoverheid nam initiatieven om het onderwijssysteem te verbeteren. Door de naoorlogse economische opleving kwam er financiële ruimte om in het onderwijs te investeren. Dit was nodig om zowel de toename van het aantal leerlingen als gevolg van de babyboom als de verbeteringsplannen te bekostigen.
Overheidsuitgaven stijgen in golven
De overheidsuitgaven aan primair onderwijs groeiden na de Tweede Wereldoorlog met golfbewegingen. Met de Kleuteronderwijswet (1955) werd de Rijksoverheid voortaan de financier van het onderwijs voor 4- en 5-jarigen, in zowel het openbaar als het bijzonder kleuteronderwijs. Vanaf 1975 daalde het aantal kinderen in het primair onderwijs, maar de overheidsuitgaven stegen nog tot 1982. Door de recessie daarna volgden bezuinigen. Onder onderwijsminister Deetman werd onder meer de groepsgrootte in het basisonderwijs vergroot en werden de salarissen van het onderwijzend personeel gekort. In 1983 en 1984 daalden hierdoor de overheidsuitgaven per leerling in het primair onderwijs.
Met de invoering van het basisonderwijs (1985) stegen de uitgaven voor het primair onderwijs weer en ook rond het jaar 2000 stegen de uitgaven als gevolg van het beleid voor klassenverkleining.
In 2018 werd de loonkloof tussen leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs verkleind met een forse loonsverhoging in het primair onderwijs, en er kwam bekostiging om de werkdruk te verlagen. Ook in de jaren erna volgen loonsverhogingen en in 2022 werden de lonen uiteindelijk gelijk aan die in het voortgezet onderwijs. De overheidsuitgaven stegen hierdoor flink.
Vanaf 2021 werd tenslotte met de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) geïnvesteerd om de tijdens de coronapandemie opgelopen onderwijsachterstanden weg te werken en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. In 2021 en 2022 samen werd al meer dan 2 miljard euro vanuit het NPO in het primair onderwijs geïnvesteerd.
De gemeenten hebben tegenwoordig, vergeleken met de Rijksoverheid, nog maar een kleine rol in de bekostiging van het primair onderwijs. Uiteindelijk bleven de gemeenten alleen verantwoordelijk voor het bestuur van niet-verzelfstandigde openbare scholen en voor de onderwijshuisvesting.
Bronnen
- Externe link DBNL - Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd
- PDF CBS - Tweehonderd jaar statistiek in tijdreeksen 1800–1999
- Link StatLine - Consumentenprijzen; prijsindex 1900 = 100
- Link StatLine - Overheid; Uitgaven aan onderwijs en studietoelagen vanaf 1900*
- Link StatLine - Overheidsfinanciën; 1899 – 2001