1900-2022: Overheidsuitgaven

De overheidsuitgaven aan primair onderwijs hebben zich ontwikkeld van 7 miljoen euro in 1900 naar bijna 16 miljard euro in 2022. In prijzen van nu zouden de uitgaven in 1900 237 miljoen euro zijn geweest. In ruim een eeuw tijd zijn de overheidsuitgaven aan primair onderwijs flink gestegen. Deze ontwikkeling is vooral het resultaat van beleidswijzigingen en de groei van het aantal leerlingen, maar ook de staat van de overheidsfinanciën had invloed op wat er aan onderwijs uitgegeven kon worden.

Den Haag, 19 sept, 2023 Koffertje Miljoenennota 2024 Sigrid Kaag D66 Minister van Financien, De Minister heeft dinsdagmiddag de Rijksbegroting aangeboden aan de Tweede Kamer.Burgemeester Ed van Thijn bezoekt Openbare basisschool De Dapper, Amsterdam, 1989.

Overheidsuitgaven aan primair onderwijs (1900-2022*)
JaarOverheidsuitgaven aan primair onderwijs (x mln euro)
19007
19018
19028
19038
19048
190510
190610
190710
190810
190913
191014
191114
191214
191315
191415
191518
191619
191727
191830
191938
192053
192147
192244
192356
192453
192558
192657
192759
192870
192970
193080
193173
193250
193348
193447
193545
193659
193749
193853
193953
194061
194165
194263
194366
194463
194562
194687
194794
1948111
1949121
1950139
1951154
1952170
1953198
1954218
1955260
1956296
1957341
1958344
1959367
1960379
1961420
1962463
1963516
1964638
1965723
1966801
1967888
1968980
19691128
19701214
19711400
19721622
19731864
19742177
19752576
19762928
19773151
19783427
19793552
19803663
19813750
19823875
19833674
19843511
19853816
19863971
19873799
19883825
19893736
19903818
19913951
19924044
19934169
19944304
19954616
19964852
19975100
19985720
19996026
20006651
20017540
20028377
20039127
20049123
20059473
20069609
20079704
200810284
200910802
2010 ¹⁾10851
201110688
201210675
201310949
201410571
201510594
201610584
201710886
201811474
201912021
202012681
2021**13835
2022*15803
1) In de StatLine-tabel worden vanaf 2010 onder 'Overheidsuitgaven aan (pre)primair onderwijs' ook de overheidsuitgaven voor educatie aan kinderen van 3 jaar in kinderopvang en peuterspeelzaal meengenomen, het preprimair onderwijs. Deze uitgaven zijn weggelaten in deze grafiek. * voorlopige cijfers ** nader voorlopige cijfers
 

Overheid als financier

Vanaf 1850 werden de gemeenten en de Rijksoverheid steeds meer de financiers van het onderwijs. Voor die tijd was het schoolgeld, betaald door ouders, samen met giften de belangrijkste inkomstenbron voor scholen. De Rijksoverheid financierde alleen het onderwijs op openbare scholen. Gemeenten droegen bij aan de huisvesting van alle scholen, zowel openbare als bijzondere. Door de Leerplichtwet (1900) werden kinderen van 6 tot 12 jaar oud verplicht naar school te gaan. De Leerplichtwet en de latere Lager Onderwijswet (1920) verplichtten schoolbesturen bovendien tot hogere uitgaven voor salarissen, pensioenen en betere schoolgebouwen. De Rijksoverheid, en in mindere mate de gemeenten, moesten financieel bijspringen om dit mogelijk te maken. Daarnaast kreeg de Rijksoverheid door de Lager Onderwijswet hogere onderwijsuitgaven, omdat daarin werd vastgelegd dat de Rijksoverheid voortaan zowel het openbare als het bijzondere onderwijs bekostigde.

Bezuinigingen

Als gevolg van deze financiële gelijkstelling én de daarop volgende groei van vooral het bijzonder onderwijs, stegen de overheidsuitgaven aan het primair onderwijs na 1920. Dit drukte zwaar op de overheidsfinanciën, aangezien de inkomsten van de Rijksoverheid vanaf dat jaar afnamen. Om de groei van de onderwijsuitgaven af te remmen werden maatregelen genomen. Het aantal leerlingen per onderwijzer werd verhoogd, op de salarissen van onderwijzers werd bezuinigd en er werd geen bekostiging gegeven voor onderwijsvernieuwing. In 1930 bereikten de overheidsuitgaven aan onderwijs het hoogste vooroorlogse niveau. In dat jaar besteedde de overheid 80 miljoen euro aan het primair onderwijs, wat neerkwam op bijna 60 euro per leerling. Tijdens de economische crisis van de jaren ‘30 leidde deze situatie tot verdere bezuinigingen, waardoor de overheidsuitgaven aan het primair onderwijs daalden.

Inkomsten Rijksoverheid en overheidsuitgaven primair onderwijs (1900-1945)
JaarOverheidsuitgaven primair onderwijs ¹⁾ (x mln euro)Inkomsten Rijksoverheid (x mln euro)
1900770
1901869
1902873
1903875
1904878
19051080
19061083
19071083
19081083
19091387
19101491
19111493
19121497
191315103
191415112
191518131
191619156
191727262
191830274
191938338
192053416
192147384
192244352
192356352
192453334
192558353
192657378
192759358
192870372
192970362
193080355
193173329
193250331
193348327
193447403
193545402
193659418
193749428
193853461
193953486
194061604
194165881
194263927
194366975
194463906
194562582
1) Bezuinigingen kunnen vaak niet direct worden doorgevoerd, daarom is een daling in de uitgaven vaak pas na enkele jaren te zien.

Van financier naar beleidsmaker

Tot de Tweede Wereldoorlog was vooral de overheid financier van het onderwijs. De inhoud van het onderwijs en de manier van onderwijzen werd aan de scholen zelf overgelaten. Na de oorlog veranderde dit: de Rijksoverheid nam initiatieven om het onderwijssysteem te verbeteren. Door de naoorlogse economische opleving kwam er financiële ruimte om in het onderwijs te investeren. Dit was nodig om zowel de toename van het aantal leerlingen als gevolg van de babyboom als de verbeteringsplannen te bekostigen.

Overheidsuitgaven stijgen in golven

De overheidsuitgaven aan primair onderwijs groeiden na de Tweede Wereldoorlog met golfbewegingen. Met de Kleuteronderwijswet (1955) werd de Rijksoverheid voortaan de financier van het onderwijs voor 4- en 5-jarigen, in zowel het openbaar als het bijzonder kleuteronderwijs. Vanaf 1975 daalde het aantal kinderen in het primair onderwijs, maar de overheidsuitgaven stegen nog tot 1982. Door de recessie daarna volgden bezuinigen. Onder onderwijsminister Deetman werd onder meer de groepsgrootte in het basisonderwijs vergroot en werden de salarissen van het onderwijzend personeel gekort. In 1983 en 1984 daalden hierdoor de overheidsuitgaven per leerling in het primair onderwijs.

Met de invoering van het basisonderwijs (1985) stegen de uitgaven voor het primair onderwijs weer en ook rond het jaar 2000 stegen de uitgaven als gevolg van het beleid voor klassenverkleining.

In 2018 werd de loonkloof tussen leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs verkleind met een forse loonsverhoging in het primair onderwijs, en er kwam bekostiging om de werkdruk te verlagen. Ook in de jaren erna volgen loonsverhogingen en in 2022 werden de lonen uiteindelijk gelijk aan die in het voortgezet onderwijs. De overheidsuitgaven stegen hierdoor flink.

Vanaf 2021 werd tenslotte met de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) geïnvesteerd om de tijdens de coronapandemie opgelopen onderwijsachterstanden weg te werken en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. In 2021 en 2022 samen werd al meer dan 2 miljard euro vanuit het NPO in het primair onderwijs geïnvesteerd.

De gemeenten hebben tegenwoordig, vergeleken met de Rijksoverheid, nog maar een kleine rol in de bekostiging van het primair onderwijs. Uiteindelijk bleven de gemeenten alleen verantwoordelijk voor het bestuur van niet-verzelfstandigde openbare scholen en voor de onderwijshuisvesting.

Bronnen