Auteur(s): Myrthe Jansen, Laura Voorrips, Marjolein Peters
Wie hebben de meeste zorgkosten?

4. Conclusie

De gemiddelde kosten van zorg uit de basisverzekering verschillen tussen groepen in de bevolking. In dit artikel is gekeken naar de gedeclareerde kosten voor verschillende zorgvormen uit de basisverzekering. Daarbij is onderscheid gemaakt naar leeftijd, geslacht, stedelijkheid van de woonomgeving en inkomen. Per zorgvorm is gekeken naar de gemiddelde zorgkosten per persoon, het percentage personen met kosten (‘gebruikers’) en de gemiddelde kosten per persoon met kosten (‘kosten per gebruiker’). Voor een beter beeld van de spreiding van kosten binnen bepaalde bevolkingsgroepen is ook gekeken naar de mediane kosten (middelste waarde) en de extreme waarden (de één of vijf procent personen met de hoogste kosten, P95 en P99).

De opvallendste bevindingen worden hieronder samengevat.

Leeftijd hangt sterk samen met de zorgkosten; de gemiddelde kosten van alle zorgvormen samen, lopen op met de leeftijd. Alleen bij pasgeborenen zijn de kosten ook relatief hoog. De kosten voor ziekenhuiszorg leveren de belangrijkste bijdrage aan de totale zorgkosten. Vanwege ziekenhuiszorg rondom de geboorte zijn ook voor 0-jarigen de gemiddelde kosten hoog. De meeste zorgvormen volgen dit patroon van hogere kosten en meer zorggebruikers op hogere leeftijd. Voor een aantal zorgvormen, zoals zorg voor zintuiglijk gehandicapten, zijn zowel het percentage personen met gedeclareerde kosten als de kosten per persoon met zorg juist hoger bij kinderen dan bij ouderen. Ook voor bijvoorbeeld GGZ-zorg, waarvan de kosten alleen voor personen vanaf 18 jaar onder de basisverzekering vallen, zijn de zorgkosten per persoon en het percentage gebruikers het hoogst bij jongvolwassenen. Dit neemt af naarmate de leeftijd vordert. Voor de zorgvormen ‘verpleging en verzorging’ en ‘hulpmiddelen’ geldt dat er op latere leeftijd zowel hogere gemiddelde kosten zijn als een hoger percentage zorggebruikers. De kosten per gebruiker zijn voor deze zorgvormen echter juist het hoogst voor kinderen. Voor geboortezorg zijn de kosten logischerwijs het hoogst voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Voor sommige zorgvormen wordt de variatie in gemiddelde kosten naar leeftijd deels veroorzaakt door verschillen in de dekking van de basisverzekering. Dit geldt voor bijvoorbeeld mondzorg en fysiotherapie, waar voor personen tot 18 jaar een groter deel van de zorg vergoed wordt.

Vrouwen hebben gemiddeld hogere zorgkosten dan mannen. Het verschil varieert met de leeftijd: tot 15 jaar en vanaf 60 jaar zijn de kosten bij mannen hoger, vooral door hogere kosten voor ziekenhuiszorg. Rond de vruchtbare leeftijd hebben vrouwen hogere kosten, met name voor ziekenhuis- en geboortezorg. Ook voor bijvoorbeeld GGZ en geneesmiddelen verstrekt door de apotheek geldt dat meer vrouwen dan mannen kosten hebben. De gemiddelde en ook de extreme kosten (P99) per gebruiker zijn echter hoger bij mannen voor de meeste leeftijdsgroepen, met uitzondering van GGZ op hoge leeftijd. Dit is vooral dementiezorg. Voor veel zorgvormen hebben vrouwen dus vaker zorgkosten, maar is de zorg per mannelijke gebruiker duurder. Het soort aandoeningen dat mannen en vrouwen hebben speelt hier waarschijnlijk een rol.

Personen uit een meer stedelijke woonomgeving hebben in het algemeen hogere zorgkosten. Dit geldt voor de meeste zorgvormen, zoals GGZ, farmacie, geriatrische revalidatiezorg, eerstelijnsverblijf en in minder sterke mate voor huisarts, mondzorg, ziekenhuiszorg, wijkverpleging en zorg voor zintuiglijk gehandicapten. De verschillen in zorgkosten tussen personen uit meer- versus minder stedelijke gebieden worden vanaf de middelbare leeftijd steeds duidelijker zichtbaar. Voor sommige zorgvormen, zoals ziekenvervoer en zorg verleend in het buitenland, zijn de gemiddelde kosten per gebruiker juist het hoogst voor de weinig tot niet-stedelijke groepen. Vrouwen tussen de 25 en 35 jaar uit weinig stedelijke gebieden hebben gemiddeld hogere kosten dan vrouwen uit zeer sterk stedelijke gebieden. Dit wordt vooral verklaard doordat vrouwen uit minder stedelijke gebieden op deze leeftijd vaker en hogere kosten voor geboortezorg en ziekenhuiszorg hebben. Verder valt op dat voor mannen uit zeer sterk stedelijke gebieden de kosten voor geneesmiddelen veel hoger zijn dan in de andere stedelijkheidsgroepen.

Gemiddeld genomen geldt dat in lagere inkomensgroepen meer mensen zorg gebruiken en de zorgkosten hoger zijn. Alleen de groep met de laagste 10 procent inkomens vormt hierop een uitzondering. Dit is een wat afwijkende groep vanwege het grote aandeel studenten. De verschillen in kosten tussen mensen uit verschillende inkomensgroepen zijn met name aanwezig bij volwassenen. Ook bij 0-jarigen zijn duidelijke verschillen in kosten zichtbaar gelet op inkomen. Voor sommige zorgvormen zien we afwijkende patronen. Zo hebben voor zorg ontvangen in het buitenland zowel personen uit de hoogste als de laagste inkomensgroepen, hogere gemiddelde kosten dan mensen met de middelste inkomens. Dit komt met name doordat er bij hogere inkomens door meer mensen kosten worden gedeclareerd voor deze zorgvorm. Voor geboortezorg is te zien dat voor vrouwen tussen de 20 en 25 jaar, de mensen uit de lagere inkomensgroepen de hoogste kosten hebben. Bij vrouwen tussen de 25 en 30 jaar zijn de zorgkosten echter juist hoger voor de middelhoge inkomensgroepen, en tussen de 30 en 45 jaar het hoogst voor de groepen met de allerhoogste inkomens. Dit wordt deels verklaard doordat op deze leeftijd vrouwen uit hogere inkomensgroepen vaker geboortezorgkosten hebben. De gemiddelde kosten per gebruiker met geboortezorg zijn over het algemeen echter ook iets hoger voor vrouwen uit hogere inkomensgroepen, vermoedelijk deels doordat ze meer kraamzorg gebruiken.

Het is belangrijk om te benadrukken dat de beschreven zorgkosten enkel het deel van de zorgkosten betreffen dat door de basisverzekering is vergoed. Niet-vergoede zorgkosten of kosten die gemaakt zijn vanuit aanvullende verzekeringen of vanuit andere wettelijk kaders (zoals de Jeugdwet, Wet langdurige zorg of Wet maatschappelijke ondersteuning) zijn in deze studie niet meegenomen. De cijfers geven daarom geen compleet beeld van de totale uitgaven aan zorg of het zorggebruik in verschillende bevolkingsgroepen. Ook is het belangrijk om te benoemen dat de beschreven zorgkosten enkel de kosten over het jaar 2023 betreffen. Wijzigingen in de dekking van het basispakket maken gedegen jaar-op-jaar vergelijkingen lastig en kunnen mogelijk ook invloed hebben op de verhouding in zorgkosten tussen verschillende groepen. De verschillen in kosten tussen de beschreven bevolkingsgroepen lijken echter vrij consistent over de tijd.

Daarnaast is het van belang om op te merken dat dit artikel slechts een selectie van persoonskenmerken beschrijft die relevant zijn om individuele verschillen in zorgkosten te verklaren. Er bestaan bijvoorbeeld ook belangrijke verschillen in zorgkosten en zorggebruik tussen personen met een Nederlandse herkomst en personen die in het buitenland geboren zijn of waarvan de ouders in het buitenland geboren zijn (CBS StatLine, 2025f). Bij vergelijkingen naar herkomst is het echter van belang om naast leeftijd en geslacht te controleren in welke mate herkomstverschillen terug te leiden zijn naar verschillen in sociaaleconomische status of inkomen. Een beschrijving van verschillen in door de basisverzekering vergoede zorgkosten (over 2021) tussen herkomstgroepen is te vinden in hoofdstuk 6.4 van het Jaarrapport Samenleven en Integratie 2024 (CBS, 2024d).

Tot slot is het van belang te vermelden dat in dit artikel de nadruk lag op het beschrijven van verschillen tussen groepen. Er is in beperkte mate gezocht naar verklaringen voor de gevonden verschillen. In verder onderzoek is het mogelijk hier dieper op in te gaan door bijvoorbeeld meer in detail te kijken naar verschillen in aandoeningen en specifiek zorggebruik op basis van declaratiegegevens van verschillende soorten zorg.