Auteur(s): Myrthe Jansen, Laura Voorrips, Marjolein Peters

Wie hebben de meeste zorgkosten?

Over deze publicatie

Vrijwel iedereen in Nederland heeft een basisverzekering en heeft kosten voor zorg. Voor welke zorgvormen zijn deze kosten gedeclareerd? Welke groepen in de bevolking hebben gemiddeld genomen de hoogste kosten? In welke groepen is het percentage personen met zorgkosten het hoogst en is er veel verschil in de hoogte van de kosten van mensen die zorg ontvangen? In dit artikel wordt een inkijkje gegeven in de verdeling van deze vergoede zorgkosten over het jaar 2023, gelet op leeftijd, geslacht, inkomen en stedelijkheid van de woonomgeving.

De belangrijkste bevindingen in het kort:
• Van alle kosten uit de basisverzekering wordt ruim de helft gedeclareerd voor ziekenhuiszorg.
• Ouderen en pasgeborenen hebben gemiddeld genomen de hoogste zorgkosten, vooral door hogere ziekenhuiskosten.
• Voor de meeste zorgvormen neemt het percentage personen met zorg toe met de leeftijd en nemen ook de gemiddelde kosten per zorggebruiker toe.
• Gemiddeld hebben vrouwen hogere zorgkosten dan mannen. Dit komt met name door de ziekenhuis- en geboortezorgkosten op vruchtbare leeftijd.
• Personen uit een meer stedelijke woonomgeving hebben gemiddeld per persoon hogere zorgkosten. Dit geldt voor verschillende zorgvormen.
• Mensen met een lager inkomen hebben gemiddeld genomen hogere zorgkosten. Dit geldt voor de meeste zorgvormen, maar niet voor allemaal.

1. Inleiding

Op een paar uitzonderingen na (Rijksoverheid, z.d.), moet iedereen die in Nederland woont of werkt een basisverzekering voor zorg (zorgverzekering) afsluiten. Dit is geregeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De basisverzekering dekt de zorg zoals die is vastgelegd in het basispakket, zoals zorg van bijvoorbeeld huisarts, ziekenhuis, psychiater of apotheek. Niet alle zorgkosten worden vergoed. Welke zorg er precies wordt vergoed bepaalt de overheid. Dit kan van jaar op jaar variëren. Zorgverzekeraars houden per verzekerde bij hoeveel er precies wordt vergoed voor de verschillende zorgvormen uit dit basispakket. Deze gegevens worden later gebruikt voor de risicoverevening, waarbij zorgverzekeraars onderling worden gecompenseerd voor het hebben van naar verhouding meer of minder verzekerden die veel zorg nodig hebben (Zorginstituut Nederland, z.d. a).

Er zijn grote verschillen in het zorggebruik en dus ook in de gemaakte zorgkosten tussen verschillende groepen in de bevolking. Ook binnen groepen met gelijke kenmerken is er veel variatie. Onderzoek naar deze verschillen kan helpen bij het begrijpen van de specifieke behoeften en uitdagingen van verschillende bevolkingsgroepen in de gezondheidszorg. De vraag die in dit artikel aan bod komt is daarom: Hoe hangen zorgkosten en zorggebruik samen met verschillende persoonskenmerken?

Het CBS publiceert jaarlijks tabellen op StatLine over de binnen de Zvw gedeclareerde zorgkosten per persoon naar een aantal verschillende persoonskenmerken (leeftijd, geslacht, inkomen en herkomst). In deze tabellen wordt gekeken naar het percentage mensen waarvoor zorg van een bepaald type is gedeclareerd en de gemiddelde zorgkosten voor alle personen in de groep. Sinds september 2024 wordt ook een aanvullende tabel gepubliceerd met cijfers over de zorgkosten per gebruiker (de kosten van mensen voor wie daadwerkelijk kosten voor een bepaald type zorg zijn gedeclareerd). In deze nieuwe tabel wordt ook de variatie in kosten binnen groepen in kaart gebracht. Doel van dit artikel is om in aanvulling op de StatLine-tabellen een inkijkje te geven in de verschillen in de door de basisverzekering gedekte zorgkosten tussen bevolkingsgroepen. Daar waar mogelijk worden ook verklaringen voor deze verschillen geboden. Hierbij zijn groepen onderverdeeld op basis van leeftijd, geslacht, stedelijkheidsgraad van de woonomgeving en inkomen. Daarnaast geeft dit artikel inzicht in de belangrijkste bijzonderheden rondom de verschillende zorgvormen die onder de Zvw vallen. Hierdoor kan het dienen als een naslagwerk voor onderzoekers.

In dit artikel worden enkel de zorgkosten beschreven die daadwerkelijk gedeclareerd zijn bij de zorgverzekeraars. Dit is dus inclusief de kosten die bij de verzekerde zelf in rekening zijn gebracht omdat deze onderdeel zijn van het eigen risico. Zorgkosten die onder aanvullende verzekeringen of andere wettelijk kaders dan de Zvw vallen, of die uit eigen zak betaald moeten worden, zijn niet meegenomen.

De bij de zorgverzekeraar gedeclareerde zorgkosten worden berekend in verschillende eenheden zoals:

  • het percentage mensen waarvoor zorg van een bepaald type is gedeclareerd (percentage gebruikers);
  • de gemiddelde kosten voor alle personen in de groep (gemiddelde kosten per persoon);
  • de gemiddelde kosten voor alleen de mensen voor wie daadwerkelijk kosten voor een bepaald type zorg zijn gedeclareerd (gemiddelde kosten per gebruiker);
  • het bedrag waarboven nog 5 procent of 1 procent van de zorggebruikers zit, het 95e en 99e percentiel (P95 en P99, respectievelijk). Dit wordt op een aantal plaatsen weergegeven om een idee te geven van de variatie in de kosten en hoe hoog de kosten kunnen oplopen;
  • de mediane kosten van de gebruikers. De mediane kosten worden soms getoond omdat de extreme kosten een grote invloed kunnen hebben op de gemiddelde kosten van gebruikers. De mediaan is de middelste waarde van de zorgkosten in een specifieke groep. De mediaan wordt veel minder beïnvloed door extreem hoge waarden dan het gemiddelde.

De focus van dit artikel ligt op het beschrijven van verschillen tussen groepen voor de gemiddelde totale zorgkosten. Bij opvallende trends worden ook kosten en gebruik van afzonderlijke zorgvormen vergeleken. Voor een aantal zorgvormen (zoals huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg) geldt er (in het laatste geval voor een deel van de personen) een basistarief per ingeschreven patiënt (inschrijftarief, of een specifieke module). Hierdoor hebben relatief veel mensen kosten voor zorg zonder dat ze daadwerkelijk contact hebben gehad met een zorgverlener. Het percentage personen met kosten zegt dan weinig over het daadwerkelijke gebruik van zorg. Een beschrijving van het percentage mensen met kosten is voor deze specifieke zorgvormen en daardoor ook voor de totale zorgkosten dan ook niet zinvol.

2. Methode

In dit artikel wordt gekeken naar de zorgkosten die per persoon gedeclareerd zijn voor zorg uit het basispakket over het jaar 2023. Deze kosten zijn onderverdeeld in verschillende zorgvormen. Een beknopte omschrijving van alle verschillende zorgvormen is te vinden in bijlage A. In bijlage B wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste bijzonderheden rondom de verzekerde zorgkosten bij de verschillende zorgvormen.

De zorgkostengegevens zijn afkomstig van Vektis C.V., het informatiecentrum voor de zorg, van de koepel van zorgverzekeraars (Zorgverzekeraars Nederland). Vektis ontvangt van alle zorgverzekeraars per kwartaal de gedeclareerde kosten in het kader van de Zvw en levert een bestand met jaargegevens door aan het CBS. Dit bestand bevat gegevens over acht declaratiekwartalen: de vier kwartalen van 2023 en alle declaraties die zijn binnengekomen in 2024. Omdat begin 2025 nog niet alle declaraties die uiteindelijk aan 2023 toe te schrijven zijn binnen zijn, berekent Vektis op basis van informatie die de zorgverzekeraars aanleveren, per zorgvorm, ophoogfactoren om de volledige kosten in een verslagjaar te kunnen schatten. Door het toepassen van deze ophoging worden eventuele ontbrekende kosten verdeeld over de personen die voor die zorgvorm al kosten hadden gemaakt. Dit betekent dat de gemiddelde bedragen per persoon enigszins kunnen afwijken van de daadwerkelijke gedeclareerde bedragen en ook dat het percentage gebruikers niet volledig overeenkomt met de werkelijkheid. De kosten per gebruiker zijn wel berekend op basis van de daadwerkelijke, niet-opgehoogde kosten.

De gegevens afkomstig van Vektis zijn vervolgens gekoppeld aan gegevens die beschikbaar zijn binnen het Stelsel van Sociaal Statistische bestanden van het CBS over leeftijd, geslacht, stedelijkheid en inkomen. Het CBS publiceert op basis hiervan tabellen op StatLine (o.a. CBS StatLine, 2025a; CBS StatLine, 2025b). De onderzoeksmethode van deze tabellen is te vinden in de onderzoeksbeschrijving (CBS, 2025).

3. Resultaten

De totale gemiddelde kosten per persoon voor zorg uit de basisverzekering, gingen in 2023 voor meer dan de helft (52 procent) naar de medisch specialistische zorg, ofwel ziekenhuiszorg. Daarna kwamen de kosten van de door de apotheek verstrekte geneesmiddelen (farmacie, 10 procent), geestelijke gezondheidszorg (GGZ, 9 procent), huisartsenzorg (7 procent), verpleging en verzorging (thuiszorg, 6 procent) en de resterende zorgvormen (samen 15 procent).

3.0.1. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar zorgvorm, 2023
ZorgvormGemiddelde zorgkosten per persoon (euro)
Ziekenhuiszorg1593
Farmacie299
Geestelijke gezondheidszorg-ZPM283
Huisartsenzorg220
Verpleging en verzorging181
Hulpmiddelen106
Paramedische zorg62
Mondzorg52
Ziekenvervoer47
Geriatrische revalidatiezorg47
Multidisciplinaire zorg45
Geboortezorg41
Eerstelijnsverblijf18
Buitenland17
Overige zorgvormen13
Zorg zintuiglijk gehandicapten12

De gemiddelde zorgkosten per persoon voor een bepaalde zorgvorm zijn afhankelijk van het aantal zorggebruikers en de gemiddelde kosten per zorggebruiker.

Voor huisartsenzorg geldt dat bijna iedereen kosten heeft, vanwege het inschrijftarief. Daardoor heeft vrijwel iedere verzekerde kosten voor deze zorgvorm, zelfs als er geen contact is geweest met de huisarts. Ook voor multidisciplinaire zorg wordt door een steeds groter deel van de huisartspraktijken een klein bedrag voor iedere ingeschreven patiënt gedeclareerd, waardoor ook daar relatief veel personen kosten hebben.

3.0.2. Percentage personen met zorgkosten, naar zorgvorm, 2023
ZorgvormPercentage personen met zorgkosten (%)
Huisartsenzorg97,6
Multidisciplinaire zorg90,6
Farmacie66
Ziekenhuiszorg59,1
Mondzorg16,9
Hulpmiddelen14,7
Paramedische zorg10,2
Geestelijke gezondheidszorg-ZPM5,3
Ziekenvervoer3,8
Overige zorgvormen3,7
Verpleging en verzorging3,3
Geboortezorg1,7
Buitenland1,4
Geriatrische revalidatiezorg0,3
Zorg zintuiglijk gehandicapten0,2
Eerstelijnsverblijf0,2

Het gemiddelde bedrag is voor GGZ en geneesmiddelen ongeveer even hoog, maar het percentage personen met zorgkosten is bij de GGZ maar vijf procent en bij de geneesmiddelen bijna 66 procent. Dit betekent dat de kosten per zorggebruiker een andere orde van grootte hebben: de gemiddelde kosten per gebruiker van GGZ-zorg zijn met ruim 5 000 euro ongeveer 10 keer hoger dan de kosten per gebruiker van geneesmiddelen (circa 500 euro).

Geriatrische revalidatiezorg vormt met kosten van gemiddeld zo’n 50 euro per persoon slechts een klein deel van de totale gemiddelde zorgkosten per persoon, maar de gemiddelde kosten voor personen die daadwerkelijk gebruik maken van deze zorgvorm bedragen bijna 15 duizend euro. De mediaan is ongeveer 13 duizend euro. Vergelijkbare verschillen zijn bijvoorbeeld ook te zien bij eerstelijnsverblijf. Hier zijn de gemiddelde en mediane kosten per gebruiker respectievelijk zo’n 8 400 en 5 700 euro maar zijn de gemiddelde kosten per persoon nog geen 20 euro. Deze twee zorgvormen worden slechts door zo’n 0,2 a 0,3 procent van de verzekerden gebruikt.

De gemiddelde kosten voor ziekenhuiszorg zijn met 1 600 euro het hoogst van alle soorten zorg, maar door het hoge aantal gebruikers zijn de gemiddelde kosten per gebruiker met 2 750 euro laag ten opzichte van geriatrische revalidatiezorg of eerstelijnsverblijf. De variatie is echter groot: de mediaan bij gebruikers van ziekenhuiszorg ligt op 598 euro.

3.0.3. Gemiddelde en mediane zorgkosten per gebruiker, naar zorgvorm, 2023
ZorgvormGemiddelde zorgkosten per gebruiker (euro)Mediane zorgkosten per gebruiker (euro)
Geriatrische revalidatiezorg1485513181
Eerstelijnsverblijf83625697
Zorg zintuiglijk gehandicapten59881781
Verpleging en verzorging55182208
Geestelijke gezondheidszorg-ZPM52081950
Ziekenhuiszorg2746598
Geboortezorg24182163
Ziekenvervoer1242903
Buitenland1168177
Hulpmiddelen730250
Paramedische zorg612297
Farmacie498117
Overige zorgvormen33697
Mondzorg306165
Huisartsenzorg225165
Multidisciplinaire zorg5018

De kosten per gebruiker kunnen enorm variëren. Dat is per zorgvorm verschillend. Het 95e en 99e percentiel (ofwel de P95 en P99, het bedrag waarboven de kosten liggen van respectievelijk vijf en één procent van de zorggebruikers) geven een idee van hoe hoog kosten kunnen oplopen. De P95 is voor zorggebruikers van alle leeftijden samen het hoogst voor de geriatrische revalidatiezorg. Voor deze zorgvorm had vijf procent van de zorggebruikers kosten boven de 38 duizend euro. De P99 is echter het hoogst voor de GGZ. Hier had in 2023 één procent van de mensen kosten die opliepen tot boven de 61 duizend euro. Daarna zijn de P99’s het hoogst voor geriatrische revalidatiezorg, zorg voor zintuiglijk gehandicapten en eerstelijnsverblijf. Voor deze zorgvormen had één procent van de zorggebruikers in 2023 kosten boven de 42 duizend euro.

3.0.4. 95e en 99e percentiel van kosten bij zorggebruikers, naar zorgvorm, 2023
Zorgvorm95e percentiel van kosten bij zorggebruikers (euro)99e percentiel van kosten bij zorggebruikers (euro)
Geriatrische revalidatiezorg3823746830
Zorg zintuiglijk gehandicapten2849245020
Eerstelijnsverblijf2439942902
Verpleging en verzorging2068336908
Geestelijke gezondheidszorg-ZPM1798161928
Ziekenhuiszorg1150335144
Geboortezorg55778071
Buitenland512116988
Ziekenvervoer29066134
Hulpmiddelen28736786
Paramedische zorg22103819
Farmacie18164860
Mondzorg10372444
Overige zorgvormen7043701
Huisartsenzorg524966
Multidisciplinaire zorg274411

3.1. Verschillen in zorgkosten naar leeftijd

Hoe ouder, hoe meer zorgkosten

Hoeveel zorgkosten er worden gedeclareerd en voor welk type zorg, hangt sterk samen met de leeftijd. Voor de totale som van zorgkosten die binnen het basispakket gedeclareerd wordt, geldt dat hoe ouder iemand is, hoe hoger de zorgkosten gemiddeld genomen zijn. Dat is niet onverwacht: ouderen hebben meer ziektes en aandoeningen. De zorg voor ouderen telt meer contactmomenten en er wordt meer medicatie verstrekt. Ter vergelijking: een persoon tussen de 20 en 40 jaar oud maakte in 2023 gemiddeld genomen rond de 1 950 euro aan zorgkosten. Bij 80-plussers was dit bijna 8 300 euro.

3.1.1. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar leeftijd, 2023
LeeftijdGemiddelde zorgkosten per persoon (euro)
Totaal3035
0 tot 20 jaar1520
20 tot 40 jaar1949
40 tot 60 jaar2474
60 tot 80 jaar4990
80 jaar of ouder8280

De zorgvormen die het meest bijdragen aan de totale kosten verschillen per leeftijdsgroep. Zo levert mondzorg bij 0- tot 20-jarigen een opvallend groot deel van de kosten. Dit komt grotendeels omdat mondzorg in deze leeftijdsgroep breed verzekerd is en GGZ zorg niet onder de Zvw valt, maar onder de Jeugdwet waardoor er voor deze leeftijdsgroep geen GGZ kosten zijn. Voor de groep 20- tot 40-jarigen leveren de kosten voor GGZ juist een grote bijdrage aan de totale kosten, naast ziekenhuiszorg en geboortezorg (verloskundige zorg en kraamzorg). Bij 80-plussers zijn de kosten voor verpleging en verzorging na ziekenhuiszorg het belangrijkst.

3.1.2. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar leeftijd en zorgvorm, 2023
Leeftijd (jaar)Ziekenhuiszorg (euro)Farmacie (euro)Geestelijke gezondheidszorg (euro)Huisartsenzorg (euro)Verpleging en verzorging (euro)Mondzorg (euro)Geriatrische revalidatiezorg (euro)Geboortezorg (euro)Andere zorgvormen (euro)
Totaal1593299283220181524741319
0 tot 20 jaar78496411823015901227
20 tot 40 jaar8031475161891160155122
40 tot 60 jaar1337278353198521777225
60 tot 80 jaar301655620125827846940541
80 jaar of ouder362879511245617154843301093

Pasgeborenen hebben ook relatief hoge (ziekenhuis)kosten

Alleen de 0-jarigen (kinderen die eind 2023 nog nul jaar waren) vormen een belangrijk uitzondering op het beeld van meer zorgkosten voor hogere leeftijden. Ook voor 0-jarigen zijn de zorgkosten relatief hoog, gemiddeld bijna 5 000 euro (CBS StatLine, 2025b). Dit is voornamelijk dankzij de hoge kosten voor ziekenhuiszorg. Die bedragen voor pasgeborenen 92 procent van de totale som aan zorgkosten. 76 procent van de kinderen die in 2023 werden geboren, had in dat jaar ziekenhuiskosten gemaakt; gemiddeld zo’n 6 100 euro per kind (CBS StatLine, 2025b).

Soms juist op jonge leeftijd meer kosten of meer mensen met zorg

Niet alle gebruikte zorgvormen laten een oplopende trend met leeftijd zien.

Voor bijvoorbeeld paramedische zorg en zorg voor zintuiglijk gehandicapten liggen de gemiddelde kosten per persoon juist hoger bij kinderen dan bij ouderen. Dit komt voornamelijk doordat er op jonge leeftijd meer van deze zorgvorm gebruik wordt gemaakt. Zo heeft ruim 24 procent van de 5- tot 10-jarigen kosten voor paramedische zorg. Ook de kosten per zorggebruiker zijn in deze leeftijdsgroep hoog, namelijk zo’n 750 euro. Dit is deels te verklaren doordat bij het onderdeel fysiotherapie en oefentherapie ruimere voorwaarden voor vergoeding gelden voor kinderen tot 18 jaar dan voor personen boven die leeftijd. De focus van deze zorg ligt bij kinderen veelal meer op het ondersteunen van de ontwikkeling en het voorkomen van complicaties later in het leven. Bij ouderen is deze zorg meer gericht op pijnbestrijding en verbetering van mobiliteit bij specifieke klachten of aandoeningen.

3.1.3. Percentage personen met zorgkosten, paramedische zorg, naar leeftijd, 2023
Leeftijd (jaar)Percentage personen met zorgkosten (%)
017,7
1 tot 5 16,4
5 tot 10 24,2
10 tot 15 19,4
15 tot 20 16,9
20 tot 25 3,4
25 tot 30 4,1
30 tot 35 4,4
35 tot 40 4,6
40 tot 45 5
45 tot 50 5,9
50 tot 55 7,1
55 tot 60 8,1
60 tot 65 9,2
65 tot 70 10,5
70 tot 75 11,8
75 tot 80 13,4
80 tot 85 15,7
85+18,6

3.1.4. Gemiddelde zorgkosten per persoon en per gebruiker, paramedische zorg, naar leeftijd, 2023
Leeftijd (jaar)Gemiddelde zorgkosten per persoon (euro)Gemiddelde zorgkosten per gebruiker (euro)
060338
1 tot 5 94573
5 tot 10 180745
10 tot 15 82424
15 tot 20 60355
20 tot 25 17507
25 tot 30 20495
30 tot 35 21478
35 tot 40 23490
40 tot 45 28552
45 tot 50 36599
50 tot 55 44624
55 tot 60 52649
60 tot 65 64692
65 tot 70 79753
70 tot 75 94797
75 tot 80 109813
80 tot 85 121774
85+119640

Zorg voor zintuiglijk gehandicapten betreft zorg voor mensen met een of meer beperkingen aan het zicht, gehoor of de spraak vanwege een taalontwikkelingsstoornis, waarbij verschillende soorten hulpverleners samenwerken. Deze zorg bestaat specifiek uit diagnostiek (het vaststellen van de ernst van de beperking en bijbehorende zorgvragen) en interventies om met beperkingen te leren omgaan. Net als voor paramedische zorg geldt dat dit type zorg extra van belang is voor de ontwikkeling op jonge leeftijd. Hieronder valt bijvoorbeeld ook het aanleren van gebarentaal (van kind en ouders), vergroten van de zelfstandigheid en hulp bij psychische klachten als gevolg van de beperking. Dit type zorg komt niet zoveel voor. Bij 1- tot 5-jarigen heeft 0,9 procent van de kinderen kosten voor dit type zorg (CBS StatLine, 2025b). Dat is de leeftijdsgroep met de meeste gebruikers van deze zorgvorm. Toch zijn de gemiddelde kosten voor 1- tot 5-jarigen relatief hoog: 137 euro per 1- tot 5-jarige (CBS StatLine, 2025b). Dat komt door de hoge kosten per kind dat deze zorg krijgt, gemiddeld 15,5 duizend euro. De mediaan (middelste waarde van de kosten van 1- tot 5-jarigen met zintuiglijk gehandicaptenzorg) ligt rond 11,5 duizend euro. Gelet op alle leeftijdsgroepen, kent dit type zorg ook hoge extremere waarden. De P95 is het hoogst bij de 1- tot 5-jarigen: in deze leeftijdsgroep heeft vijf procent kosten boven de 41 duizend euro (CBS StatLine, 2025b).

3.1.5. Gemiddelde en mediane zorgkosten per gebruiker, zorg voor zintuiglijk gehandicapten, naar leeftijd, 2023
Leeftijd (jaar)Gemiddelde zorgkosten per gebruiker (euro)Mediane zorgkosten per gebruiker (euro)
0
1 tot 51549411542
5 tot 1071243443
10 tot 1560212768
15 tot 20 52281848
20 tot 25 45791043
25 tot 30 3229867
30 tot 35 3185830
35 tot 40 30231066
40 tot 45 3603929
45 tot 50 34331019
50 tot 55 2826912
55 tot 60 31541007
60 tot 65 2938983
65 tot 70 24141158
70 tot 75 26411247
75 tot 80 22111337
80 tot 85 20861369
85+16401158

Voor de GGZ (binnen de Zvw alleen vergoed vanaf 18 jaar) zijn het percentage gebruikers en de gemiddelde kosten het hoogst voor jongvolwassenen; het percentage gebruikers neemt af bij hogere leeftijd. Jongvolwassenen hebben vaker psychische aandoeningen (Staatvenz.nl, 2022) en rapporteren vaker gevoelens van angst en depressie (CBS, 2024a). Psychische klachten worden minder gerapporteerd op hogere leeftijd.

3.1.6. Percentage personen met zorgkosten, geestelijke gezondheidszorg, naar leeftijd, 2023 1)
Leeftijd (jaar)Percentage personen met zorgkosten (%)
20 tot 25 10,1
25 tot 30 10,9
30 tot 35 10,2
35 tot 40 9
40 tot 45 8,1
45 tot 50 7,3
50 tot 55 6,2
55 tot 60 5,5
60 tot 65 4,6
65 tot 70 3,4
70 tot 75 2,7
75 tot 80 2,4
80 tot 85 2,3
85+1,7
1) Bij de geestelijke gezondheidszorg valt (sinds 2015) alleen de zorg vanaf 18 jaar onder de basisverzekering. Daarom worden in deze figuur leeftijdscategorieën vanaf 20 jaar weergegeven.

De GGZ-kosten per zorggebruiker zijn tot ongeveer 65 jaar stabiel maar wat hoger voor ouderen tussen 65 en 80 jaar. Met circa 6 400 euro per gebruiker zijn de kosten het hoogst voor 75- tot 80-jarigen. Eén procent van de 75- tot 80-jarigen met deze zorg heeft zelfs kosten boven de 96 duizend euro (CBS StatLine, 2025b). Bij ouderen met psychiatrische aandoeningen is er vaak sprake van multimorbiditeit (VZinfo.nl, 2024). Dat houdt in dat er meerdere verschillende aandoeningen voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan fysieke problemen en cognitieve stoornissen zoals dementie. Dit maakt dat behandelingen erg complex kunnen zijn en veel intensieve en specialistische zorg vereisen. Mogelijk zorgt dit voor hogere kosten bij ouderen.

3.1.7. Gemiddelde en mediane zorgkosten per gebruiker, geestelijke gezondheidszorg, naar leeftijd, 2023 1)
Leeftijd (jaar)Gemiddelde zorgkosten per gebruiker (euro)Mediane zorgkosten per gebruiker (euro)
20 tot 25 52702003
25 tot 30 49101987
30 tot 35 50172003
35 tot 40 50031999
40 tot 45 50642004
45 tot 50 52112038
50 tot 55 52271955
55 tot 60 52151882
60 tot 65 52961819
65 tot 70 58791832
70 tot 75 62891799
75 tot 80 64401769
80 tot 85 58051678
85+48331528
1) Bij de geestelijke gezondheidszorg valt (sinds 2015) alleen de zorg vanaf 18 jaar onder de basisverzekering. Om deze reden begint de indeling in leeftijdscategorieën in deze figuur bij 20 jaar.

Wat betreft de kosten die gemaakt worden voor verpleging en verzorging (ook wel wijkverpleging genoemd) valt op dat terwijl het percentage personen met kosten en de gemiddelde kosten (CBS StatLine, 2025b) toenemen met de leeftijd, de gemiddelde kosten per gebruiker juist verreweg het hoogst zijn voor kinderen. Voor kinderen tussen de 5 en 10 jaar zijn deze kosten gemiddeld 15,5 duizend euro per kind. Dat is ruim 3 keer zo hoog is als het gemiddelde van 80- tot 85-jarige zorggebruikers. De één procent hoogste kosten (P99) lopen op tot ruim 233 duizend euro voor 5- tot 10-jarigen, deze is het laagst (zo’n 32 duizend euro) voor ouderen tussen de 80 en 85 jaar. Mogelijk liggen deze kosten bij kinderen zo hoog omdat het dan gaat om ernstig zieke of gehandicapte kinderen die met veel verpleging en verzorging zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

3.1.8. Percentage personen met zorgkosten, verpleging en verzorging, naar leeftijd, 2023
Leeftijd (jaar)Percentage personen met zorgkosten (%)
01,6
1 tot 50,5
5 tot 100,3
10 tot 150,2
15 tot 20 0,2
20 tot 25 0,2
25 tot 30 0,2
30 tot 35 0,3
35 tot 40 0,4
40 tot 45 0,5
45 tot 50 0,7
50 tot 55 1,1
55 tot 60 1,6
60 tot 65 2,5
65 tot 70 4
70 tot 75 6,8
75 tot 80 11,8
80 tot 85 21
85+34,8

3.1.9. Gemiddelde en 99e percentiel van kosten bij zorggebruikers, verpleging en verzorging, naar leeftijd, 2023
Leeftijd (jaar)Gemiddelde zorgkosten
per gebruiker (euro)
99e percentiel van kosten
bij zorggebruikers (euro)
0225715338
1 tot 511044158476
5 tot 1015532233141
10 tot 1512067202952
15 tot 20 657683388
20 tot 25 452947803
25 tot 30 437547016
30 tot 35 426447085
35 tot 40 431944370
40 tot 45 463842773
45 tot 50 497848049
50 tot 55 528847006
55 tot 60 495843032
60 tot 65 493240203
65 tot 70 480538013
70 tot 75 464834730
75 tot 80 468733160
80 tot 85 518432089
85+678535875

Variatie kosten naar leeftijd soms afhankelijk van verzekerd pakket

Bij een aantal zorgvormen hangt de variatie in gemiddelde kosten naar leeftijd samen met de zorgvorm waarvoor binnen de basisverzekering dekking bestaat. Voorbeelden hiervan zijn mondzorg en fysiotherapie. Voor jeugd tot 18 jaar worden nagenoeg alle tandartskosten vergoed (exclusief zorg door de orthodontist). Vanaf 18 jaar geldt dit vrijwel alleen voor chirurgische tandheelkundige hulp, uitgevoerd door een kaakchirurg en voor uitneembare prothesen (kunstgebitten). Bij de jeugd is het percentage gebruikers van mondzorg daardoor hoog en zijn de kosten per gebruiker gemiddeld relatief laag (rond de 250 euro). Het percentage gebruikers is op hogere leeftijd laag, maar de kosten per gebruiker hoog (rond de 850 euro). Ook voor fysiotherapie (onderdeel van paramedische zorg) geldt dat tot 18 jaar alle zorg vergoed wordt (tot een bepaald maximum aan behandelingen) maar daarboven alleen voor specifieke aandoeningen.

3.1.10. Percentage personen met zorgkosten, mondzorg, naar leeftijd, 2023
Leeftijd (jaar)Percentage personen met zorgkosten (%)
04
1 tot 546,9
5 tot 1088,7
10 tot 1589,7
15 tot 20 63,5
20 tot 25 0,7
25 tot 30 0,6
30 tot 35 0,7
35 tot 40 0,9
40 tot 45 1,1
45 tot 50 1,5
50 tot 55 2,1
55 tot 60 2,8
60 tot 65 4
65 tot 70 5,5
70 tot 75 6,7
75 tot 80 7,4
80 tot 85 7,8
85+7,1

3.1.11. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker, mondzorg, naar leeftijd, 2023
Leeftijd (jaar)Gemiddelde zorgkosten per gebruiker (euro)
0261
1 tot 595
5 tot 10233
10 tot 15245
15 tot 20 258
20 tot 25 1024
25 tot 30 917
30 tot 35 892
35 tot 40 879
40 tot 45 870
45 tot 50 869
50 tot 55 882
55 tot 60 861
60 tot 65 835
65 tot 70 817
70 tot 75 786
75 tot 80 761
80 tot 85 691
85+574

3.2. Verschillen in zorgkosten naar geslacht

Er zijn ook opvallende verschillen in zorggebruik en zorgkosten tussen mannen en vrouwen. De gemiddelde totale zorgkosten liggen bij vrouwen 13 procent hoger dan bij mannen, ruim 3 200 euro tegen 2 850 euro per persoon (CBS StatLine, 2025b). Het ligt voor de hand dat deze hogere kosten onder meer te maken hebben met geslacht-specifieke zorg zoals kosten gerelateerd aan zwangerschap en bevalling. Daarnaast zijn er meer oudere vrouwen dan oudere mannen en zijn de zorgkosten van ouderen hoger.

Vrouwen hebben meer zorgkosten op vruchtbare leeftijd

Uitgesplitst naar leeftijd is inderdaad te zien dat de hogere kosten bij vrouwen enkel voorkomen op vruchtbare leeftijd, ruwweg tussen de 15 en 55 jaar, met een piek tussen de 30 en 35 jaar. Vanaf 60 jaar zijn de gemiddelde kosten bij mannen juist hoger.

3.2.1. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar leeftijd en geslacht, 2023
Leeftijd (jaar)Mannen (euro)Vrouwen (euro)
053084599
1 tot 517111313
5 tot 1014941232
10 tot 1512561134
15 tot 20 12911526
20 tot 25 12701937
25 tot 30 13322464
30 tot 35 14273015
35 tot 40 15062660
40 tot 45 16642322
45 tot 50 19452422
50 tot 55 23462764
55 tot 60 29823083
60 tot 65 37683639
65 tot 70 47494374
70 tot 75 59655201
75 tot 80 72486272
80 tot 85 82677371
85+92218584

De hogere kosten bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd komen deels door kosten voor geboortezorg (verloskundige zorg en kraamzorg): hierdoor zijn de gemiddelde totale zorgkosten bij 25- tot 40-jarige vrouwen tussen 280 en 540 euro hoger dan bij mannen van dezelfde leeftijd. De gemiddelde kosten voor ziekenhuiszorg zijn voor vrouwen in die leeftijd zo’n 500 tot 800 euro hoger dan bij mannen. Ook de gemiddelde kosten per gebruiker van ziekenhuiszorg liggen in deze leeftijdsgroep iets hoger bij vrouwen (CBS StatLine, 2025b). Ook voor bijvoorbeeld GGZ-zorg zijn de kosten met name op vruchtbare leeftijd hoger voor vrouwen dan mannen. Het grootste verschil is te zien in de leeftijdsgroep 20 tot 25 jaar, waar de kosten ruim 300 euro per persoon hoger zijn voor vrouwen dan voor mannen.

3.2.2. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar leeftijd en zorgvorm, mannen, 2023
Leeftijd (jaar)Ziekenhuiszorg (euro)Farmacie (euro)Geestelijke gezondheidszorg (euro)Geboortezorg (euro)Overige zorgvormen (euro)
048548500369
1 tot 58959800718
5 tot 106108200802
10 tot 1554610700603
15 tot 20 604111820494
20 tot 25 4951073850283
25 tot 30 4931204420277
30 tot 35 5451444530285
35 tot 40 6261574190304
40 tot 45 7461903960332
45 tot 50 9542233770391
50 tot 55 12762793110480
55 tot 60 17573602700595
60 tot 65 23284542300756
65 tot 70 300556417401006
70 tot 75 379768414301341
75 tot 80 447380311501857
80 tot 85 463888810402637
85+39938577404297

3.2.3. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar leeftijd en zorgvorm, vrouwen, 2023
Leeftijd (jaar)Ziekenhuiszorg (euro)Farmacie (euro)Geestelijke gezondheidszorg (euro)Geboortezorg (euro)Overige zorgvormen (euro)
042237000306
1 tot 56948300536
5 tot 105017100660
10 tot 154759200567
15 tot 20 6461232287522
20 tot 25 68113470480338
25 tot 30 981148643335357
30 tot 35 1329170586536394
35 tot 40 1281194501283401
40 tot 45 117922344057423
45 tot 50 12822663963475
50 tot 55 15363123500566
55 tot 60 17673393130664
60 tot 65 21503982720819
65 tot 70 262247723401041
70 tot 75 306655320501377
75 tot 80 345164519501981
80 tot 85 345872616003027
85+28027549504933

Mannen hebben hogere zorgkosten in hun jeugd en op latere leeftijd

In de vroege levensjaren (0 tot 15 jaar) en op latere leeftijd (boven de 60 jaar) zijn de totale zorgkosten per persoon hoger bij mannen. Dit is grotendeels te verklaren doordat voor mannen in deze leeftijdscategorieën de kosten voor ziekenhuiszorg hoger zijn. Vanaf 70 jaar zijn de gemiddelde kosten voor ziekenhuiszorg bij mannen zo’n 30 procent hoger dan bij vrouwen. Opvallend is dat het percentage gebruikers van ziekenhuiszorg op deze leeftijd niet veel hoger is voor mannen dan voor vrouwen. De gemiddeld hogere kosten worden voornamelijk verklaard doordat de zorg bij mannen duurder is. Bij mannen tussen de 70 en 75 liggen de kosten per gebruiker van ziekenhuiszorg al bijna een kwart hoger dan voor vrouwen, en bij hogere leeftijden stijgt dit tot 33 procent voor 85-plussers (CBS StatLine, 2025b). Ook de extreme waarden (P99) bij ziekenhuiszorg zijn hoger: de grens waarboven 1 procent kosten heeft ligt bij mannen van 75 tot 80 jaar op zo’n 61 duizend euro, terwijl dit voor vrouwen op iets minder dan 45 duizend euro ligt. Dit zou wellicht deels kunnen worden verklaard door verschillen in het type aandoeningen dat mannen en vrouwen hebben. Mannen hebben onder andere meer leefstijl-gerelateerde- en chronische aandoeningen zoals hart- en vaatziekten (CBS StatLine, 2025c). Hieronder vallen bijvoorbeeld ook coronaire hartziekten, een van de duurste aandoeningen wat betreft zorguitgaven (VZinfo.nl, 2022a). Ook zoeken mannen mogelijk minder vaak of later hulp. Zo hebben mannen minder vaak contact met de huisarts in vergelijking met vrouwen (CBS StatLine, 2024a). Hierdoor worden aandoeningen mogelijk pas in een later stadium gevonden. Problemen kunnen dan ernstiger zijn en er is intensievere zorg nodig. Zo is bijvoorbeeld ook de gemiddelde verpleegduur bij ziekenhuisopnames bij mannen langer (CBS StatLine, 2025d).

3.2.4. Percentage personen met zorgkosten, ziekenhuiszorg, naar leeftijd en geslacht, 2023
Leeftijd (jaar)Mannen (%)Vrouwen (%)
077,674,3
1 tot 539,534,7
5 tot 1035,333,9
10 tot 153435
15 tot 20 37,247,9
20 tot 25 3653,3
25 tot 30 36,258,9
30 tot 35 38,165,1
35 tot 40 40,163,4
40 tot 45 42,861,4
45 tot 50 47,363,1
50 tot 55 54,567,6
55 tot 60 63,371,1
60 tot 65 72,175,7
65 tot 70 79,980,8
70 tot 75 86,285,7
75 tot 80 90,289
80 tot 85 91,689,6
85+88,682,8

3.2.5. 99e percentiel van kosten bij zorggebruikers, ziekenhuiszorg, naar leeftijd en geslacht, 2023
Leeftijd (jaar)Mannen (euro)Vrouwen (euro)
09516382599
1 tot 52794425514
5 tot 101859515645
10 tot 151643015886
15 tot 20 1688714881
20 tot 25 1446413423
25 tot 30 1486216068
30 tot 35 1596618568
35 tot 40 1804620309
40 tot 45 2142422971
45 tot 50 2698926169
50 tot 55 3321229238
55 tot 60 4015032301
60 tot 65 4670138223
65 tot 70 5224043574
70 tot 75 5832444430
75 tot 80 6089844967
80 tot 85 5460639954
85+4087829186

Hoger aandeel vrouwen met gebruik, lagere kosten per gebruiker voor GGZ en geneesmiddelen

Een andere zorgvorm waarbij opvallende verschillen te zien zijn, is de GGZ. Hoewel vrouwen op alle leeftijden hiervoor gemiddeld hogere kosten maken en er ook een hoger percentage vrouwen dan mannen is dat deze zorg gebruikt, zijn de gemiddelde kosten per gebruiker bij mannen tot 65 jaar hoger. Ook de P95 en P99, de extremere waardes, zijn bij mannen hoger tussen de 25 en 65 jaar (CBS StatLine, 2025b). Psychotische stoornissen waarvoor de zorguitgaven hoog zijn, zoals schizofrenie en verslavingen (denk aan alcohol en drugs), komen vaker voor bij mannen (VZinfo.nl, 2022b; RIVM StatLine, 2022). Bij vrouwen komen aandoeningen als angst- en stemmingsstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen vaker voor (CBS StatLine, 2024b). Boven de 65 jaar liggen de gemiddelde kosten en de extreme kosten bij vrouwen hoger dan bij mannen. Het betreft op die leeftijd voornamelijk behandeling van cognitieve stoornissen (zoals dementie) en stemmingsstoornissen.

3.2.6. Percentage personen met zorgkosten, geestelijke gezondheidszorg, naar leeftijd en geslacht, 2023 1)
Leeftijd (jaar)Mannen (%)Vrouwen (%)
20 tot 25 6,613,8
25 tot 30 7,614,2
30 tot 35 7,612,9
35 tot 40 711,1
40 tot 45 6,79,5
45 tot 50 6,38,3
50 tot 55 5,37,1
55 tot 60 4,76,3
60 tot 65 4,15,2
65 tot 70 2,93,9
70 tot 75 2,23,2
75 tot 80 1,92,8
80 tot 85 1,92,6
85+1,61,8
1) Bij de geestelijke gezondheidszorg valt (sinds 2015) alleen de zorg vanaf 18 jaar onder de basisverzekering. Daarom worden in deze figuur leeftijdscategorieën vanaf 20 jaar weergegeven.

3.2.7. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker, geestelijke gezondheidszorg, naar leeftijd en geslacht, 2023 1)
Leeftijd (jaar)Mannen (euro)Vrouwen (euro)
20 tot 25 57505036
25 tot 30 56854484
30 tot 35 58784498
35 tot 40 58614451
40 tot 45 58174538
45 tot 50 59164690
50 tot 55 57274856
55 tot 60 56354900
60 tot 65 55575095
65 tot 70 58365911
70 tot 75 62636306
75 tot 80 59196759
80 tot 85 53596072
85+44005058
1) Bij de geestelijke gezondheidszorg valt (sinds 2015) alleen de zorg vanaf 18 jaar onder de basisverzekering. Daarom worden in deze figuur leeftijdscategorieën vanaf 20 jaar weergegeven.

Wat geneesmiddelen (farmacie) betreft zijn de gemiddelde zorgkosten bij mannen en vrouwen nagenoeg even hoog. Het percentage vrouwen met kosten voor door de apotheek verstrekte geneesmiddelen ligt echter zo’n 10 procentpunten hoger dan bij mannen (71 versus 61 procent). In de vruchtbare leeftijd loopt het verschil zelfs op naar ruim 20 procentpunten. Dit kan te maken hebben met bepaalde geslachts-specifieke medicatie die vrouwen in die periode vaker gebruiker. Zo worden voor vrouwen (tot 21 jaar) bepaalde anticonceptiemiddelen vergoed vanuit het basispakket. De kosten voor geneesmiddelen per gebruiker, zowel het gemiddelde als de extreme kosten (P95 en P99) zijn juist hoger voor mannen (CBS StatLine, 2025b). Dit is in alle leeftijdsgroepen terug te zien. Mannen hebben dus minder vaak kosten, maar wanneer ze kosten hebben, zijn deze wel gemiddeld hoger. Dit zou kunnen komen doordat voor bepaalde aandoeningen die vaker bij mannen voorkomen de medicatie duurder is. Zo maken er bijvoorbeeld meer mannen gebruik van (relatief dure) cholesterolverlagers en hiv-remmers (Zorginstituut Nederland/ GIP, 2024a). Ook zou het kunnen dat mannen gemiddeld genomen een hogere dosis van een bepaald medicijn nodig hebben (Zorginstituut Nederland/ GIP, 2024b) omdat ze gemiddeld genomen ook een hoger gewicht hebben.

3.2.8. Percentage personen met zorgkosten, farmacie, naar leeftijd en geslacht, 2023
Leeftijd (jaar)Mannen (%)Vrouwen (%)
039,435,1
1 tot 557,153,2
5 tot 1047,245,3
10 tot 154342,8
15 tot 20 45,269,9
20 tot 25 4567,3
25 tot 30 44,462,8
30 tot 35 46,966,1
35 tot 40 5067,7
40 tot 45 53,168,4
45 tot 50 57,570,9
50 tot 55 63,474,8
55 tot 60 70,277,6
60 tot 65 7780,9
65 tot 70 83,284,8
70 tot 75 88,188,3
75 tot 80 91,490,9
80 tot 85 92,591
85+89,784,1

3.2.9. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker, farmacie, naar leeftijd en geslacht, 2023
Leeftijd (jaar)Mannen (euro)Vrouwen (euro)
0238220
1 tot 5188172
5 tot 10192173
10 tot 15272236
15 tot 20 269194
20 tot 25 262220
25 tot 30 296259
30 tot 35 337283
35 tot 40 345316
40 tot 45 392360
45 tot 50 427413
50 tot 55 484458
55 tot 60 565482
60 tot 65 649542
65 tot 70 747621
70 tot 75 855691
75 tot 80 966782
80 tot 85 1056878
85+1050987

3.3 Verschillen in zorgkosten naar stedelijkheid

Naast verschillen naar leeftijd en geslacht is er ook gekeken naar verschillen op grond van de stedelijkheid van de woonomgeving van de zorggebruikers. De stedelijkheidsgraad (zie begrippen in hoofdstuk 6) van een omgeving hangt samen met kenmerken zoals leeftijd, woonomstandigheden, de financiële situatie en het percentage inwoners met een herkomst buiten Nederland. Meer stedelijke omgevingen worden bijvoorbeeld gekenmerkt door een hoger percentage jongvolwassenen (CBS, 2024b), meer inwoners met een herkomst buiten Nederland (CBS, 2022) en meer alleenstaanden (CBS, 2024c). Personen uit meer stedelijke gebieden ervaren gemiddeld genomen een minder goede gezondheidstoestand, meer psychische klachten, infectieziekten, malaiseklachten en functiebeperkingen (CBS StatLine, 2015). Daarnaast ervaren ze vaker sterkere gevoelens van eenzaamheid (CBS StatLine, 2024c), en zijn ze gemiddeld genomen minder gelukkig en minder tevreden met het leven, hun woning en hun woonomgeving (CBS StatLine, 2025e). Al deze factoren kunnen direct of indirect samenhangen met zorggebruik (Meisters et al., 2022).

Hogere zorgkosten voor personen uit meer stedelijke woonomgeving

Voor de totale som van zorgkosten is te zien dat hoe hoger de stedelijkheidsgraad van de omgeving is waar iemand woont, hoe hoger de gemiddelde zorgkosten zijn. De verschillen zijn vooral vanaf middelbare leeftijd goed te zien.

3.3.1. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar leeftijd en stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
Leeftijd (jaar)Zeer sterk stedelijk (euro)Sterk stedelijk (euro)Matig stedelijk (euro)Weinig stedelijk (euro)Niet stedelijk (euro)
0 tot 2015801552149714931441
20 tot 4018612036202120081866
40 tot 6027052592240723332187
60 tot 8054285176491047804520
80+86498305810381098164

Doordat de groep personen woonachtig in een zeer sterk stedelijke woonomgeving gemiddeld genomen een stukje jonger is dan personen uit andere stedelijkheidsgroepen, en de zorgkosten gemiddelde genomen lager zijn voor jongeren dan voor ouderen, vallen voor deze groep als geheel de zorgkosten lager uit. Om deze reden worden de zorgkosten ook gestandaardiseerd weergegeven. Door te standaardiseren naar leeftijd (en geslacht) wordt er gecorrigeerd voor verschillen in leeftijdsopbouw tussen verschillende stedelijkheidsgroepen. Hierbij wordt berekend hoe de zorgkosten zouden zijn als de leeftijdsverhoudingen in alle groepen gelijk zouden zijn. Bij de meest stedelijke groep (die gemiddeld genomen jonger is) worden de zorgkosten van de ouderen dan zwaarder meegeteld. Daarmee wordt het effect van stedelijkheid nog duidelijker: na standaardisatie, dus als de verschillen in leeftijd tussen personen er niet meer toe doen, hebben personen woonachtig in een zeer sterk stedelijk gebied in verhouding juist de hoogste totale zorgkosten; circa 3 200 euro per persoon, tegenover circa 2 800 euro voor personen woonachtig in een niet-stedelijke gebied.

3.3.2. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar stedelijkheid van de woonomgeving, niet-gestandaardiseerd versus gestandaardiseerd, 2023
StedelijkheidGemiddelde zorgkosten per persoon (euro)
Niet-gestandaardiseerd
Zeer sterk stedelijk2972
Sterk stedelijk3177
Matig stedelijk3056
Weinig stedelijk3022
Niet stedelijk2892
Gestandaardiseerd
Zeer sterk stedelijk3195
Sterk stedelijk3138
Matig stedelijk3000
Weinig stedelijk2949
Niet stedelijk2820

Ook voor de meeste individuele zorgvormen zoals GGZ, geneesmiddelen, geriatrische revalidatiezorg, eerstelijnsverblijf en in minder sterke mate voor huisartsenzorg, multidisciplinaire zorg, mondzorg, ziekenhuiszorg, wijkverpleging en zorg voor zintuiglijk gehandicapten zijn de gemiddelde kosten hoger voor mensen uit meer verstedelijkte gebieden (zie tabel 1in bijlage C). Zowel de gemiddelde kosten per persoon als de gemiddelde kosten per gebruiker laten voor deze zorgvormen dezelfde trend zien. Dit betekent dat hogere gemiddelde kosten voor personen uit een meer stedelijke woonomgeving niet alleen komen doordat een groter deel van deze personen gebruik maakt van zorg, maar ook doordat de kosten die ze hebben gemiddeld hoger zijn.

Soms hogere kosten voor personen uit minder stedelijke woonomgeving

Sommige zorgvormen laten een ander beeld zien. Het percentage personen met ziekenvervoer is weliswaar lager in minder stedelijke gebieden, maar de kosten per gebruiker zijn hoger voor deze vorm van zorg. Mogelijk heeft dit te maken met de langere afstanden die deze personen moeten afleggen tot gezondheidszorgvoorzieningen. Zo hangen de kosten die worden gerekend voor vervoer per ambulance onder meer af van het aantal gereden kilometers (Nederlandse Zorgautoriteit, 2024). Ook de kosten voor vervoer met de (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer die voor sommige patiëntgroepen door de zorgverzekeraar worden vergoed zullen hoger zijn voor personen uit een niet-stedelijke woonomgeving. Ondanks de hogere kosten per gebruiker zijn gemiddeld over alle personen de kosten lager in minder stedelijk gebied.

3.3.3. Percentage personen met zorgkosten (gestandaardiseerd), ziekenvervoer, naar stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
StedelijkheidPercentage personen met zorgkosten (%)
Zeer sterk stedelijk4,1
Sterk stedelijk3,9
Matig stedelijk3,7
Weinig stedelijk3,6
Niet stedelijk3,5

3.3.4. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker (gestandaardiseerd), ziekenvervoer, naar stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
StedelijkheidGemiddelde kosten per gebruiker (euro)
Zeer sterk stedelijk1212
Sterk stedelijk1224
Matig stedelijk1254
Weinig stedelijk1262
Niet stedelijk1288

Ook voor verzekerde zorg die in het buitenland wordt genoten, zijn voor personen uit de weinig tot niet-stedelijke woonomgeving de gemiddelde kosten per gebruiker het hoogst. Het percentage personen dat zorg in het buitenland kreeg is daarentegen hoger voor mensen uit met name zeer sterk stedelijke gebieden: 1,6 tegen 1,3-1,4 procent in andere stedelijkheidsgroepen. Een verklaring voor de hogere kosten per gebruiker bij een niet-stedelijke woonomgeving is lastig te geven, omdat er verschillende zorgvormen zijn die onder zorg in het buitenland vallen. Het kan gaan om spoedzorg tijdens een verblijf in het buitenland (voor werk, vakantie, studie etc.) of om geplande zorg (een specifieke medische behandeling of operatie) waarvoor men naar het buitenland gaat. Mensen met een niet-Nederlandse herkomst wonen vaker in de grote steden (CBS, 2022) en gebruiken vaker zorg in het buitenland (CBS StatLine, 2025f). Voor deze mensen is de zorg in het buitenland vermoedelijk vaker incidenteel, omdat zij meer naar het buitenland reizen zullen zij daar waarschijnlijk vaker zorg gebruiken. Ook grensbewoners, die veelal in landelijkere gebieden zullen wonen, gaan vaker voor zorg naar het buitenland (Bes et al., (Nivel), 2013). Mogelijk gaat het bij deze laatste groep vaker om (geplande) specialistische zorg, waardoor de kosten per gebruiker hoger uitkomen.

3.3.5. Percentage personen met zorgkosten (gestandaardiseerd), zorg in het buitenland, naar stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
StedelijkheidPercentage personen met zorgkosten (%)
Zeer sterk stedelijk1,6
Sterk stedelijk1,4
Matig stedelijk1,3
Weinig stedelijk1,3
Niet stedelijk1,3

3.3.6. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker (gestandaardiseerd), zorg in het buitenland, naar stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
StedelijkheidGemiddelde zorgkosten per gebruiker (euro)
Zeer sterk stedelijk991
Sterk stedelijk1098
Matig stedelijk1138
Weinig stedelijk1335
Niet stedelijk1503

Hogere kosten voor (geboorte-)zorg bij vrouwen tussen de 25 en 35 uit minder stedelijke woonomgeving

Voor mannen en vrouwen is het globale beeld hetzelfde: de zorgkosten zijn gemiddeld per persoon het hoogst voor mensen uit een meer stedelijke woonomgeving en het laagste voor personen uit een niet-stedelijke woonomgeving. Een uitzondering hierop zijn vrouwen tussen de 25 en 35 jaar. In deze leeftijdsgroep zijn de kosten gemiddeld het hoogst voor vrouwen uit een weinig stedelijke woonomgeving en het laagst voor vrouwen uit zeer sterk stedelijke gebieden. Dit omgekeerde patroon voor de totale zorgkosten kan deels worden verklaard door de kosten die gemaakt worden voor geboortezorg in deze leeftijdsgroep. De gemiddelde kosten per persoon voor geboortezorg zijn voor 25- tot 35-jarige vrouwen namelijk juist hoger naarmate personen in een minder stedelijk gebied wonen (zie tabel 1 in bijlage C). Deels komt dit doordat in deze leeftijdsgroep het percentage vrouwen met geboortezorg hoger is in de weinig- tot niet-stedelijke gebieden. Zo hebben 25- tot 30-jarige vrouwen uit een niet- of weinig stedelijke woonomgeving ongeveer 2,5 keer zo vaak geboortezorgkosten vergeleken met vrouwen uit een zeer sterk stedelijke woonomgeving. Voor 30- tot 35-jarige vrouwen is dit ruim anderhalf keer zo vaak. Echter zijn in deze leeftijdsgroep ook de gemiddelde kosten per persoon die geboortezorg ontvangt wat hoger voor vrouwen uit een niet- of weinig stedelijke omgeving dan voor vrouwen uit een zeer sterk stedelijke woonomgeving. Bij de kosten voor ziekenhuiszorg is voor vrouwen in deze leeftijdsgroep een vergelijkbaar beeld zichtbaar. Ook hier zijn de gemiddelde kosten per persoon juist hoger voor vrouwen uit een minder stedelijke woonomgeving (zie tabel 1 in bijlage C).

3.3.7. Percentage personen met zorgkosten, geboortezorg, vrouwen, naar leeftijd en stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
Leeftijd (jaar)Zeer sterk stedelijk (%)Sterk stedelijk (%)Matig stedelijk (%)Weinig stedelijk (%)Niet stedelijk (%)
15 tot 200,70,50,40,40,4
20 tot 253,24,44,14,13,9
25 tot 307,715,117,719,819,2
30 tot 3515,921,22425,925,8
35 tot 401311,411,411,511,5
40 tot 453,72,72,42,32,5

3.3.8. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker, geboortezorg, vrouwen, naar leeftijd en stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
Leeftijd (jaar)Zeer sterk stedelijk (euro)Sterk stedelijk (euro)Matig stedelijk (euro)Weinig stedelijk (euro)Niet stedelijk (euro)
15 tot 2014751450125511501085
20 tot 2519172102218721502246
25 tot 3022822437256525932580
30 tot 3523942502260826442659
35 tot 4023002340243024972515
40 tot 4519741935205421292205

Opvallend hoge kosten voor geneesmiddelen bij mannen uit zeer sterk stedelijke woonomgeving

Bij de kosten van door de apotheek verstrekte geneesmiddelen (‘farmacie’) geldt net als bij de meeste zorgvormen dat de kosten per persoon hoger zijn naarmate de stedelijkheid van de woonomgeving toeneemt (zie tabel 1 in bijlage C). Dit komt met name door oplopende kosten per gebruiker. Het percentage gebruikers verschilt namelijk niet veel tussen de stedelijkheidsgroepen (zie tabel 1 in bijlage C). Als de kosten van mannen en vrouwen apart bekeken worden valt op dat de hogere kosten voor farmacie voornamelijk te zien zijn bij mannelijke gebruikers uit een zeer sterk stedelijke woonomgeving, en dat deze kosten erg hoog kunnen oplopen. Zo heeft één procent (P99) van de mannelijke gebruikers van geneesmiddelen uit een zeer sterk stedelijk gebied kosten boven de 6 700 euro tegenover zo’n 4 600 euro voor mannen uit een niet-stedelijke woonomgeving, terwijl dit voor vrouwen respectievelijk 4 150 euro tegenover 3 750 euro is.

3.3.9. 99e percentiel van kosten bij zorggebruikers (gestandaardiseerd), farmacie, naar geslacht en stedelijkheid van de woonomgeving, 2023
Stedelijkheid99e percentiel van kosten bij zorggebruikers (gestandaardiseerd) (euro)
Mannen
Zeer sterk stedelijk6734
Sterk stedelijk5130
Matig stedelijk4750
Weinig stedelijk4645
Niet stedelijk4624
Vrouwen
Zeer sterk stedelijk4152
Sterk stedelijk4163
Matig stedelijk4004
Weinig stedelijk3886
Niet stedelijk3746

3.4 Verschillen in zorgkosten tussen inkomensgroepen

Het inkomen van een persoon is een belangrijke indicator van iemands welvaart en sociaaleconomische status. Wanneer we groepen vergelijken op basis van hun gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen (zie hoofdstuk 6. Begrippen), zijn er duidelijke verschillen in de kosten en het gebruik van zorg.

Meer zorgkosten voor mensen uit lagere inkomensgroepen

Gemiddeld genomen geldt dat hoe lager het inkomen, hoe meer zorgkosten er gemaakt worden. Alleen de eerste 10%-groep (de groep met de laagste inkomens) vormt hierop een uitzondering. Dit komt doordat in deze groep bijvoorbeeld ook studenten zitten die ondanks een laag inkomen niet per se een lagere welvaart hebben. De gemiddelde zorgkosten per persoon zijn met circa 4,1 duizend euro het hoogst voor mensen uit de tweede 10%-groep, ruim anderhalf keer zo hoog als de circa 2,4 duizend euro voor personen uit de groep met de hoogste (10 procent) inkomens.

Ook bij de vergelijking tussen verschillende inkomensgroepen kan worden gestandaardiseerd naar leeftijd. Personen in de groep met de laagste 10 procent van de inkomens zijn namelijk gemiddeld genomen iets jonger, terwijl personen in de hoogste inkomensgroepen juist gemiddeld wat ouder zijn. Omdat leeftijd een belangrijke factor is die samenhangt met de hoogte van zorgkosten, worden door het gebruik van gestandaardiseerde gemiddeldes de verschillen in zorgkosten tussen inkomensgroepen over het algemeen genomen iets kleiner.

3.4.1. Gemiddelde zorgkosten per persoon (gestandaardiseerd), naar inkomen, 2023
inkomensgroepGemiddelde zorgkosten per persoon (gestandaardiseerd) (euro)
1e 10%3488
2e 10%4129
3e 10%3414
4e 10%3095
5e 10%2908
6e 10%2789
7e 10%2728
8e 10%2632
9e 10%2542
10e 10%2401

Het beeld van hogere zorgkosten in lagere inkomensgroepen is in bijna alle zorgvormen terug te zien, voor zowel mannen als vrouwen (CBS StatLine, 2025a). Deels zijn de hogere gemiddelde kosten per persoon te verklaren doordat een groter deel van de personen in lagere inkomensgroepen gedeclareerde zorgkosten heeft. Bij zorg voor zintuiglijk gehandicapten en geriatrische revalidatiezorg worden de hogere kosten per persoon voor lagere inkomensgroepen zelfs bijna geheel verklaard door een hoger percentage gebruikers. Voor de meeste zorgvormen zijn echter ook de kosten per gebruiker hoger in de lagere inkomensgroepen. Oftewel, als de personen uit de lagere inkomensgroepen zorgkosten hebben, zijn deze gemiddeld genomen ook hoger. Ook de mediaan (middelste waarde) en de extreme kosten (P95 en P99) zijn hoger voor personen uit deze inkomensgroepen (zie tabel 2 in bijlage C). Net als bij verschillen tussen leeftijdsgroepen en stedelijkheidsgroepen, geldt dat deze verschillen in het gebruik en de kosten van zorg vermoedelijk grotendeels verklaard kunnen worden door verschillen in fysieke en/of mentale gezondheid tussen inkomensgroepen (Loef, et al., 2021).

In alle leeftijdsgroepen zijn de gemiddelde zorgkosten in de groepen met de laagste inkomens hoger dan in de die met de hoogste inkomens. Kinderen tot 20 jaar zullen over het algemeen zijn ingedeeld op basis van het inkomen van hun ouders. Ook dan zijn er al verschillen te zien tussen inkomensgroepen. Tussen de 10 en 15 jaar zijn de zorgkosten met gemiddeld 1 200 euro per persoon het laagst. Daar liggen de kosten in de groepen met de laagste inkomens enkele tientallen euro’s hoger en die bij de hoogste inkomens enkele tientallen euro’s lager dan dat gemiddelde. Relatief gezien is dat een paar procent. Bij kinderen jonger dan 10 jaar liggen die percentages hoger. De zorgkosten zijn in de groep met de laagste inkomens ongeveer 20 procent hoger dan gemiddeld, en bij de hoogste inkomens 20 procent lager dan gemiddeld. Voor kinderen tussen 1 en 10 jaar gaat dat om enkele honderden euro’s ten opzichte van het gemiddelde. Bij 0-jarigen, met gemiddelde kosten van bijna 5 000 euro, zijn de kosten in de twee laagste inkomensgroepen bijna 1 000 euro hoger dan de kosten van de hoogste inkomensgroep. Het gaat in die groep voornamelijk om ziekenhuiszorg: het percentage baby’s met ziekenhuiszorg is bij alle inkomensgroepen gelijk, namelijk zo’n 76 procent (CBS StatLine, 2025a). De kosten per baby met ziekenhuiszorg liggen echter in de een-na laagste inkomensgroep gemiddeld 32 procent hoger dan de kosten bij de hoogste inkomensgroep (zie tabel 2 in bijlage C). De mediaan ligt zo’n 15 procent hoger.

De oorzaak van de verschillen waargenomen bij kinderen uit verschillende inkomensgroepen is niet zonder meer duidelijk. Bij kinderen geldt er geen eigen risico en is de dekking van de zorgverzekering hier en daar wat ruimer dan op hogere leeftijd. Toegang tot zorg zou voor de verschillende inkomensgroepen gelijk kunnen zijn. Ook speelt bij kinderen nog niet dat een eigen slechte gezondheid direct zorgt voor een eigen lager inkomen, zoals dat bij volwassenen wordt gezien. Maar het kan natuurlijk wel bijdragen aan een lager huishoudinkomen als ouders niet of minder kunnen werken vanwege zorg voor een ernstig ziek kind. Dat laatste verklaart nog niet de verschillen die al bij 0-jarigen tussen de inkomensgroepen worden gezien, het inkomen wordt immers bepaald in het jaar voor de zorgkosten. Het is verder mogelijk dat leefstijlfactoren, stress, een mindere gezondheid van de ouders of het minder gebruik maken van geboden preventieve zorg een rol kunnen spelen in de verschillen tussen inkomensgroepen bij kinderen. Mogelijk zijn er vaker medische complicaties bij baby’s in de laagste inkomensgroepen, bijvoorbeeld door gezondheidsproblemen, stress, vroeggeboorte, en omgevings- of leefstijlfactoren van de ouders (Burgos Ochoa, et al., 2021).

Bij 40 tot 80-jarigen zijn de absolute verschillen ten opzichte van de gemiddelde zorgkosten het grootst. 40 tot 60-jarigen uit de twee groepen met de laagste inkomens hebben rond de 1 500 euro meer zorgkosten dan het gemiddelde van bijna 2 500 euro voor die leeftijd, dat is 62 procent hoger. Personen van die leeftijd met de hoogste inkomens hebben zorgkosten die ruim 25 procent onder dat gemiddelde liggen. Bij 60 tot 80-jarigen, waar de gemiddelde kosten bijna 5 000 euro bedragen, zijn de absolute en relatieve verschillen iets kleiner: hier hebben de twee laagste inkomensgroep samen kosten die 1 000 euro boven het gemiddelde liggen, zo’n 20 procent. De kosten van de hoogste inkomensgroep liggen circa 1 550 euro onder dat gemiddelde, dat is zo’n 30 procent lager. In de groep 80-plussers, waar de zorgkosten het hoogst zijn (gemiddeld bijna 8 300 euro), zijn de netto verschillen relatief klein.

In tegenstelling tot bij kinderen, is bij volwassenen de indeling naar inkomensgroep wel direct afhankelijk van het eigen inkomen. Een slechtere gezondheid kan het inkomen beïnvloeden, bijvoorbeeld bij arbeidsongeschiktheid. Een slechtere financiële situatie kan aan de andere kant leiden tot stress en zorgmijding. De relatie tussen inkomen en gezondheid zal echter ook indirect verlopen: in lagere inkomensgroepen wordt bijvoorbeeld meer gerookt en minder bewogen (CBS StatLine, 2024d), wat kan leiden tot een minder goede gezondheid. 

3.4.2. Gemiddelde zorgkosten per persoon, naar leeftijd en inkomen, 2023
inkomensgroep0 jaar (euro)1 tot 5 jaar (euro)5 tot 10 jaar (euro)10 tot 15 jaar (euro)15 tot 20 jaar (euro)20 tot 40 jaar (euro)40 tot 60 jaar (euro)60 tot 80 jaar (euro)80 jaar of ouder (euro)
1e 10%549718601653122614462398371353166655
2e 10%597718181572128014742770429466648731
3e 10%521116891440122514142016292761088966
4e 10%479416311423120214271906259753428248
5e 10%518014801343117814551831235149347921
6e 10%478913751290120113981791223146347759
7e 10%502414191247120413961777215943847679
8e 10%462413511226115714051746207040817613
9e 10%487012861237120213501706198437457487
10e 10%453212191096109113151653181534477524

Meer kosten voor zorg in  buitenland voor zowel personen met laagste als hoogste inkomens

Voor zorg ontvangen in het buitenland blijkt dat voor zowel personen met de hoogste als de laagste inkomens de gemiddelde kosten per persoon iets hoger zijn vergeleken met personen uit de middelste inkomens, de 5e en 6e 10%-groepen (CBS StatLine, 2025a). De zorgkosten in het buitenland zijn met 1,4 duizend euro per gebruiker het hoogst bij gebruikers uit de laagste inkomensgroepen. Maar de hoogste inkomensgroepen hebben het vaakst kosten voor zorg in het buitenland (2,3 procent). Dat de hoogste inkomensgroepen vaker kosten in het buitenland hebben is mogelijk te verklaren doordat ze vaker naar het buitenland reizen of specialistische zorg in het buitenland opzoeken.

3.4.3. Percentage personen met zorgkosten (gestandaardiseerd), zorg in het buitenland, naar inkomen, 2023
inkomensgroepPercentage personen met zorgkosten (%)
1e 10%1,4
2e 10%1,1
3e 10%1,1
4e 10%1,2
5e 10%1,2
6e 10%1,3
7e 10%1,4
8e 10%1,5
9e 10%1,7
10e 10%2,3

3.4.4. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker (gestandaardiseerd), zorg in het buitenland, naar inkomen, 2023
inkomensgroepGemiddelde zorgkosten per gebruiker (euro)
1e 10%1432
2e 10%1346
3e 10%1322
4e 10%1192
5e 10%1156
6e 10%1131
7e 10%1179
8e 10%1121
9e 10%1062
10e 10%1072

Bij geboortezorg juist meer kosten voor vrouwen met hogere inkomens

De kosten voor geboortezorg laten bij vergelijking van inkomensgroepen een ander beeld zien dan de meeste andere zorgvormen. Hier geldt dat de gemiddelde kosten voor geboortezorg juist hoger zijn voor hogere inkomensgroepen (CBS StatLine, 2025a). Zowel het percentage vrouwen met gedeclareerde kosten als de kosten per vrouw met geboortezorg zijn hoger bij vrouwen uit de hogere inkomensgroepen, in de 9e 10%-groep het hoogst. Bij uitsplitsing naar leeftijd wordt een opvallende omslag zichtbaar: Bij vrouwen tussen de 20 en 25 jaar geldt: hoe lager het inkomen, hoe hoger de gemiddelde kosten voor geboortezorg. Onder de groep 25- tot 30-jarigen zijn de zorgkosten het hoogst voor vrouwen met middelhoge inkomens terwijl bij 30- tot 45-jarigen vrouwen met de allerhoogste inkomens juist de hoogste zorgkosten hebben. Zo hebben 30- tot 35-jarige vrouwen uit de hoogste inkomensgroep bijvoorbeeld circa 760 euro aan kosten voor geboortezorg terwijl dit bij vrouwen in de laagste inkomensgroep circa 280 euro is. Dit verschil hangt grotendeels samen met het verschil in het percentage vrouwen met gedeclareerde kosten voor geboortezorg. Zo zijn er bijna twee keer zo veel 20- tot 25-jarige vrouwen met geboortezorgkosten in de laagste inkomensgroep (3,9 procent) dan in de hoogste inkomensgroep (2,2 procent). Bij 30- tot 35-jarigen is dit omgekeerd. In deze leeftijdsgroep heeft 31,1 procent van de vrouwen uit de hoogste inkomensgroep zorgkosten tegenover 14,2 procent in de laagste inkomensgroep. Vermoedelijk krijgen vrouwen in de hogere inkomensgroepen, die gemiddeld genomen ook een hoger opleidingsniveau hebben, op latere leeftijd kinderen dan vrouwen met een lager inkomen en zijn er daardoor vaker geboortezorgkosten op latere leeftijd. Opvallend is echter dat ook de gemiddelde kosten per gebruiker voor de meeste leeftijdsgroepen iets hoger zijn voor vrouwen uit hogere inkomensgroepen, met uitzondering van de groep 20- tot 25-jarigen. Voor kraamzorg geldt meestal een eigen bijdrage, die per uur gerekend wordt. Mogelijk maken vrouwen met een lager inkomen vanwege deze eigen bijdrage minder gebruik van kraamzorg en zijn hierdoor de gedeclareerde zorgkosten bij deze groep lager.

3.4.5. Percentage personen met zorgkosten, geboortezorg (vrouwen), naar leeftijd en inkomen, 2023 1)
inkomensgroep20 tot 25 jaar (%)25 tot 30 jaar (%)30 tot 35 jaar (%)35 tot 40 jaar (%)40 tot 45 jaar (%)
1e 10%3,98,614,29,83,8
2e 10%6,111,613,38,52,9
3e 10%5,41113,68,22,6
4e 10%4,612,314,68,22,4
5e 10%4,114,617,38,82,1
6e 10%416,421,110,32,1
7e 10%3,617,524,612,22,4
8e 10%3,117,127,514,62,7
9e 10%2,615,329,418,13,2
10e 10%2,21231,120,64
1) Voor de leeftijdscategorie '15 tot 20 jaar' zijn het aantal waarnemingen in enkele inkomensgroepen te klein om betrouwbare kosten per gebruiker weer te geven. Daarom worden in deze figuur leeftijdscategorieën vanaf 20 jaar weergegeven.

3.4.6. Gemiddelde zorgkosten per gebruiker, geboortezorg (vrouwen), naar leeftijd en inkomen, 2023 1)
inkomensgroep20 tot 25 jaar (euro)25 tot 30 jaar (euro)30 tot 35 jaar (euro)35 tot 40 jaar (euro)40 tot 45 jaar (euro)
1e 10%19392140220620811881
2e 10%21172257230221351959
3e 10%21332330231822101906
4e 10%21972392243622551889
5e 10%22372499250123712021
6e 10%21022587257423832001
7e 10%22212569261824362080
8e 10%20862594266225502094
9e 10%20892592265225212134
10e 10%18592597260725062194
1) Voor de leeftijdscategorie '15 tot 20 jaar' zijn het aantal waarnemingen in enkele inkomensgroepen te klein om betrouwbare kosten per gebruiker weer te geven. Daarom worden in deze figuur leeftijdscategorieën vanaf 20 jaar weergegeven.

4. Conclusie

De gemiddelde kosten van zorg uit de basisverzekering verschillen tussen groepen in de bevolking. In dit artikel is gekeken naar de gedeclareerde kosten voor verschillende zorgvormen uit de basisverzekering. Daarbij is onderscheid gemaakt naar leeftijd, geslacht, stedelijkheid van de woonomgeving en inkomen. Per zorgvorm is gekeken naar de gemiddelde zorgkosten per persoon, het percentage personen met kosten (‘gebruikers’) en de gemiddelde kosten per persoon met kosten (‘kosten per gebruiker’). Voor een beter beeld van de spreiding van kosten binnen bepaalde bevolkingsgroepen is ook gekeken naar de mediane kosten (middelste waarde) en de extreme waarden (de één of vijf procent personen met de hoogste kosten, P95 en P99).

De opvallendste bevindingen worden hieronder samengevat.

Leeftijd hangt sterk samen met de zorgkosten; de gemiddelde kosten van alle zorgvormen samen, lopen op met de leeftijd. Alleen bij pasgeborenen zijn de kosten ook relatief hoog. De kosten voor ziekenhuiszorg leveren de belangrijkste bijdrage aan de totale zorgkosten. Vanwege ziekenhuiszorg rondom de geboorte zijn ook voor 0-jarigen de gemiddelde kosten hoog. De meeste zorgvormen volgen dit patroon van hogere kosten en meer zorggebruikers op hogere leeftijd. Voor een aantal zorgvormen, zoals zorg voor zintuiglijk gehandicapten, zijn zowel het percentage personen met gedeclareerde kosten als de kosten per persoon met zorg juist hoger bij kinderen dan bij ouderen. Ook voor bijvoorbeeld GGZ-zorg, waarvan de kosten alleen voor personen vanaf 18 jaar onder de basisverzekering vallen, zijn de zorgkosten per persoon en het percentage gebruikers het hoogst bij jongvolwassenen. Dit neemt af naarmate de leeftijd vordert. Voor de zorgvormen ‘verpleging en verzorging’ en ‘hulpmiddelen’ geldt dat er op latere leeftijd zowel hogere gemiddelde kosten zijn als een hoger percentage zorggebruikers. De kosten per gebruiker zijn voor deze zorgvormen echter juist het hoogst voor kinderen. Voor geboortezorg zijn de kosten logischerwijs het hoogst voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Voor sommige zorgvormen wordt de variatie in gemiddelde kosten naar leeftijd deels veroorzaakt door verschillen in de dekking van de basisverzekering. Dit geldt voor bijvoorbeeld mondzorg en fysiotherapie, waar voor personen tot 18 jaar een groter deel van de zorg vergoed wordt.

Vrouwen hebben gemiddeld hogere zorgkosten dan mannen. Het verschil varieert met de leeftijd: tot 15 jaar en vanaf 60 jaar zijn de kosten bij mannen hoger, vooral door hogere kosten voor ziekenhuiszorg. Rond de vruchtbare leeftijd hebben vrouwen hogere kosten, met name voor ziekenhuis- en geboortezorg. Ook voor bijvoorbeeld GGZ en geneesmiddelen verstrekt door de apotheek geldt dat meer vrouwen dan mannen kosten hebben. De gemiddelde en ook de extreme kosten (P99) per gebruiker zijn echter hoger bij mannen voor de meeste leeftijdsgroepen, met uitzondering van GGZ op hoge leeftijd. Dit is vooral dementiezorg. Voor veel zorgvormen hebben vrouwen dus vaker zorgkosten, maar is de zorg per mannelijke gebruiker duurder. Het soort aandoeningen dat mannen en vrouwen hebben speelt hier waarschijnlijk een rol.

Personen uit een meer stedelijke woonomgeving hebben in het algemeen hogere zorgkosten. Dit geldt voor de meeste zorgvormen, zoals GGZ, farmacie, geriatrische revalidatiezorg, eerstelijnsverblijf en in minder sterke mate voor huisarts, mondzorg, ziekenhuiszorg, wijkverpleging en zorg voor zintuiglijk gehandicapten. De verschillen in zorgkosten tussen personen uit meer- versus minder stedelijke gebieden worden vanaf de middelbare leeftijd steeds duidelijker zichtbaar. Voor sommige zorgvormen, zoals ziekenvervoer en zorg verleend in het buitenland, zijn de gemiddelde kosten per gebruiker juist het hoogst voor de weinig tot niet-stedelijke groepen. Vrouwen tussen de 25 en 35 jaar uit weinig stedelijke gebieden hebben gemiddeld hogere kosten dan vrouwen uit zeer sterk stedelijke gebieden. Dit wordt vooral verklaard doordat vrouwen uit minder stedelijke gebieden op deze leeftijd vaker en hogere kosten voor geboortezorg en ziekenhuiszorg hebben. Verder valt op dat voor mannen uit zeer sterk stedelijke gebieden de kosten voor geneesmiddelen veel hoger zijn dan in de andere stedelijkheidsgroepen.

Gemiddeld genomen geldt dat in lagere inkomensgroepen meer mensen zorg gebruiken en de zorgkosten hoger zijn. Alleen de groep met de laagste 10 procent inkomens vormt hierop een uitzondering. Dit is een wat afwijkende groep vanwege het grote aandeel studenten. De verschillen in kosten tussen mensen uit verschillende inkomensgroepen zijn met name aanwezig bij volwassenen. Ook bij 0-jarigen zijn duidelijke verschillen in kosten zichtbaar gelet op inkomen. Voor sommige zorgvormen zien we afwijkende patronen. Zo hebben voor zorg ontvangen in het buitenland zowel personen uit de hoogste als de laagste inkomensgroepen, hogere gemiddelde kosten dan mensen met de middelste inkomens. Dit komt met name doordat er bij hogere inkomens door meer mensen kosten worden gedeclareerd voor deze zorgvorm. Voor geboortezorg is te zien dat voor vrouwen tussen de 20 en 25 jaar, de mensen uit de lagere inkomensgroepen de hoogste kosten hebben. Bij vrouwen tussen de 25 en 30 jaar zijn de zorgkosten echter juist hoger voor de middelhoge inkomensgroepen, en tussen de 30 en 45 jaar het hoogst voor de groepen met de allerhoogste inkomens. Dit wordt deels verklaard doordat op deze leeftijd vrouwen uit hogere inkomensgroepen vaker geboortezorgkosten hebben. De gemiddelde kosten per gebruiker met geboortezorg zijn over het algemeen echter ook iets hoger voor vrouwen uit hogere inkomensgroepen, vermoedelijk deels doordat ze meer kraamzorg gebruiken.

Het is belangrijk om te benadrukken dat de beschreven zorgkosten enkel het deel van de zorgkosten betreffen dat door de basisverzekering is vergoed. Niet-vergoede zorgkosten of kosten die gemaakt zijn vanuit aanvullende verzekeringen of vanuit andere wettelijk kaders (zoals de Jeugdwet, Wet langdurige zorg of Wet maatschappelijke ondersteuning) zijn in deze studie niet meegenomen. De cijfers geven daarom geen compleet beeld van de totale uitgaven aan zorg of het zorggebruik in verschillende bevolkingsgroepen. Ook is het belangrijk om te benoemen dat de beschreven zorgkosten enkel de kosten over het jaar 2023 betreffen. Wijzigingen in de dekking van het basispakket maken gedegen jaar-op-jaar vergelijkingen lastig en kunnen mogelijk ook invloed hebben op de verhouding in zorgkosten tussen verschillende groepen. De verschillen in kosten tussen de beschreven bevolkingsgroepen lijken echter vrij consistent over de tijd.

Daarnaast is het van belang om op te merken dat dit artikel slechts een selectie van persoonskenmerken beschrijft die relevant zijn om individuele verschillen in zorgkosten te verklaren. Er bestaan bijvoorbeeld ook belangrijke verschillen in zorgkosten en zorggebruik tussen personen met een Nederlandse herkomst en personen die in het buitenland geboren zijn of waarvan de ouders in het buitenland geboren zijn (CBS StatLine, 2025f). Bij vergelijkingen naar herkomst is het echter van belang om naast leeftijd en geslacht te controleren in welke mate herkomstverschillen terug te leiden zijn naar verschillen in sociaaleconomische status of inkomen. Een beschrijving van verschillen in door de basisverzekering vergoede zorgkosten (over 2021) tussen herkomstgroepen is te vinden in hoofdstuk 6.4 van het Jaarrapport Samenleven en Integratie 2024 (CBS, 2024d).

Tot slot is het van belang te vermelden dat in dit artikel de nadruk lag op het beschrijven van verschillen tussen groepen. Er is in beperkte mate gezocht naar verklaringen voor de gevonden verschillen. In verder onderzoek is het mogelijk hier dieper op in te gaan door bijvoorbeeld meer in detail te kijken naar verschillen in aandoeningen en specifiek zorggebruik op basis van declaratiegegevens van verschillende soorten zorg.

5. Referenties

Bes, R., Wendel, S., Curfs, E., & de Jong, J. (Nivel) (2013). Ervaringen met zorg in het buitenland positief.

Burgos Ochoa, L., Bertens, L. C. M., Garcia-Gomez, P., Van Ourti, T., Steegers, E. A. P., & Been, J. V. (2021). Association of neighbourhood socioeconomic trajectories with preterm birth and small-for-gestational-age in the Netherlands: a nationwide population-based study. The Lancet Regional Health – Europe, Volume 10, 100205. https://doi.org/10.1016/j.lanepe.2021.100205

CBS StatLine (2015). Gezondheid, aandoeningen, beperkingen; persoonskenmerken, 2010-2013.

CBS StatLine (2024a). Gezondheid en zorggebruik; geslacht, leeftijd, persoonskenmerken.

CBS StatLine (2024b). DBC-gefinancierde GGZ; personen, hoofddiagnose; inkomen, leeftijd, 2015-2021.

CBS StatLine (2024c). Eenzaamheid; persoonskenmerken.

CBS StatLine (2024d). Leefstijl; geslacht, leeftijd, persoonskenmerken.

CBS StatLine (2025a). Basisverzekering (Zvw); kosten per persoon, inkomen.

CBS StatLine (2025b). Basisverzekering (Zvw); kosten per persoon, kengetallen.

CBS StatLine (2025c). Medisch Specialistische Zorg; DBC's naar diagnose, zorgkenmerken.

CBS StatLine (2025d). Ziekenhuisopnamen en -patiënten; diagnose-indeling ISHMT.

CBS StatLine (2025e). Welzijn in relatie met wonen; kenmerken wonen.

CBS StatLine (2025f). Basisverzekering (Zvw); kosten per persoon, herkomst.

CBS (z.d.). Pakketwijzigingen Zorgverzekeringswet | CBS. Geraadpleegd op 7 november 2025.

CBS (2022). Mensen met herkomst buiten Nederland wonen relatief vaak in grote steden.

CBS (2025). Onderzoeksbeschrijving - Basisverzekering (Zvw): kosten per persoon.

CBS (2024a). 4 op de 10 Nederlanders hebben angst- of depressiegevoelens.

CBS (2024b). Emancipatiemonitor 2024: (Gezond) leven.

CBS (2024c). Huishoudens per gemeente (Dashboard) .

CBS (2024d). Samenvatting - Integratie en samenleven 2024 | CBS.

Loef, B., Meulman, I., Herber, GC.M., Kommer, G. J., Koopmanschap, M. A., Kunst, A. E., Polder, J. J., Wong, A., & Uiters, E. (2021). Socioeconomic differences in healthcare expenditure and utilization in The Netherlands. BMC Health Services Research, 21, 1-17. https://doi.org/10.1186/s12913-021-06694-9 

Meisters, R., Westra, D., Putrik, P., Bosma, H., Ruwaard, D., & Jansen, M. (2022). Regionale verschillen in zorgkosten nader verklaard. TSG Tijdschr Gezondheidswet, 100 (Suppl 1), 13–20. https://doi.org/10.1007/s12508-021-00321-y

Nederlandse Zorgautoriteit (2024). Tariefbeschikking regionale ambulancevoorzieningen 2024 - TB/REG-24631-01.

RIVM StatLine (2022). Kosten van ziekten 2019.

Rijksoverheid (z.d.). Is een zorgverzekering verplicht? | Rijksoverheid.nl. Geraadpleegd op 7 november 2025. 

Staatvenz.nl (2022). Psychische aandoeningen: prevalentie | De Staat van Volksgezondheid en Zorg (staatvenz.nl).

VZinfo.nl (2022a). Coronaire hartziekten | Zorguitgaven.

VZinfo.nl (2022b). Ranglijsten | Aandoeningen op basis van zorguitgaven | Leeftijd.

VZinfo.nl (2024). Chronische aandoeningen en multimorbiditeit | Leeftijd en geslacht.

Zorginstituut Nederland / GIP (2025a). Aantal gebruikers naar leeftijd en geslacht per ATC-hoofdgroep in 2024.

Zorginstituut Nederland / GIP (2025b). Aantal DDD's per uitgifte naar leeftijd en geslacht per ATC-hoofdgroep in 2024.

Zorginstituut Nederland (z.d. a). Risicoverevening Zvw | Zorginstituut Nederland. Geraadpleegd op 7 november 2025. 

Zorginstituut Nederland (z.d. b). Basispakket Zvw | Zorginstituut Nederland. Geraadpleegd op 7 november 2025.

6. Begrippen

De persoonskenmerken die in de vergelijkingen worden gebruikt zijn als volgt gedefinieerd.

Leeftijd

De leeftijd van een persoon is de leeftijd op 31 december van het verslagjaar. Deze is vervolgens ingedeeld in vijfjaars of twintigjaars leeftijdsgroepen. Bij de indeling in vijfjaarsgroepen worden de 0-jarigen apart getoond omdat het zorggebruik van pasgeborenen sterk afwijkt van dat van 1- tot -5-jarigen.

Stedelijkheid

De stedelijkheid van de woonomgeving van personen is bepaald met behulp van de omgevingsadressendichtheid (oad). Dit betreft het aantal adressen binnen een cirkel met een straal van één kilometer rondom een adres, gedeeld door de oppervlakte van de cirkel. Vervolgens zijn personen op basis van hun woonadres in vijf categorieën ingedeeld:

  • zeer sterk stedelijk: gemiddelde oad van 2500 of meer adressen per km2;
  • sterk stedelijk: gemiddelde oad van 1500 tot 2500 adressen per km2;
  • matig stedelijk: gemiddelde oad van 1000 tot 1500 adressen per km2;
  • weinig stedelijk: gemiddelde oad van 500 tot 1000 adressen per km2;
  • niet stedelijk: gemiddelde oad van minder dan 500 adressen per km2.

Gestandaardiseerd inkomen

Bij de vergelijking naar inkomen is gebruik gemaakt van het gestandaardiseerd inkomen. Dit is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Hiermee zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Aan alle personen is een gestandaardiseerd inkomen toegekend op basis van het huishouden waartoe een persoon behoort. Personen  zijn vervolgens op basis van deze gestandaardiseerde inkomens ingedeeld in tien gelijke groepen, ook wel decielen genoemd. De eerste 10%-groep betreft de personen met de laagste inkomens, de laatste 10%-groep bestaat uit personen met de hoogste inkomens. De inkomens zijn gemeten in het kalenderjaar voorafgaand aan het verslagjaar, 2022.

Bijlage A. Omschrijving zorgvormen

Tabel A.1
BuitenlandGrensoverschrijdende zorg, hoofdzakelijk bestaande uit ziekenhuiszorg.
EerstelijnsverblijfMedisch noodzakelijk verblijf voor geneeskundige zorg die onder de verantwoordelijkheid valt van een huisarts, een specialist ouderengeneeskunde of een arts verstandelijk gehandicapten. Het gaat hier niet om medisch-specialistische zorg. Het eerstelijnsverblijf is meestal bedoeld voor kortdurende geneeskundige zorg. Bijvoorbeeld een zorggroep, een huisartsenpost of een verpleeginstelling kan dit bieden. De vergoeding voor eerstelijnsverblijf geldt ook voor de kosten van verpleging, verzorging of paramedische zorg (zoals fysiotherapie) tijdens dit verblijf. De paramedische zorg moet dan samenhangen met het doel van de opname. Dat doel kan bijvoorbeeld zijn het herstellen van een oudere die een zware longontsteking heeft gehad.
FarmacieGeneesmiddelen verstrekt door de apotheek of apotheekhoudende huisarts. Exclusief specifieke ‘dure geneesmiddelen’ die onderdeel zijn van de ziekenhuiszorg.
GeboortezorgVerloskundige hulp door verloskundigen en huisartsen, kraamzorg en kosten rondom de geboorte gedeclareerd als ‘integrale geboortezorg’. Geboortezorgkosten worden geregistreerd bij de persoon die de zwangerschap of bevalling doormaakt.
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)Behandeling van patiënten met psychische problemen. Omvat kosten van (groeps)consulten, verblijfsdagen en overige kosten.
Geriatrische revalidatiezorgOp herstel gerichte zorg voor kwetsbare ouderen die, meestal na een ziekenhuisopname, voor revalidatie in een verpleeghuis worden opgenomen.
HulpmiddelenTherapeutische hulpmiddelen, bijvoorbeeld zuurstofapparaten, bloedglucosemeters, gehoorapparaten etc.
HuisartsenzorgTotaal van inschrijftarief huisarts, kosten consulten huisarts of praktijkondersteuner GGZ en overige kosten huisarts.
MondzorgTandheelkundige hulp, waaronder tandartskosten voor jeugdigen en kosten voor gebitsprothesen.
Multidisciplinaire zorgOok wel ketenzorg. Zorgverlening aan patiënten met een chronische aandoening waarbij zorgaanbieders van diverse disciplines in onderlinge samenhang zorg verlenen, waarvan huisartsenzorg een onderdeel is. Deze zorgvorm is van toepassing voor een viertal chronische patiëntgroepen: Diabetes Mellitus type 2 (DM2), vasculair risicomanagement (VRM), COPD en astma.
Paramedische zorgFysiotherapie, oefentherapie, logopedie, ergotherapie en diëtetiek. Inclusief 'gecombineerde leefstijl interventie' (GLI), een programma met advies en begeleiding voor mensen met overgewicht of obesitas.
Verpleging en verzorgingVerpleging en verzorging zonder verblijf (wijkverpleging, thuiszorg).
ZiekenhuiszorgMedisch specialistische hulp in het ziekenhuis of in een zelfstandig behandelcentrum.
ZiekenvervoerVervoer per ambulance, helikopter, taxi, openbaar vervoer en eigen auto.
Zorg zintuiglijk gehandicaptenExtramurale multidisciplinaire zorg voor mensen met een visuele of auditieve beperking, of een communicatieve beperking als gevolg van een taalontwikkelingsstoornis. Het doel is om de verzekerde zo zelfstandig mogelijk te kunnen laten functioneren. Zorg bestaat uit diagnostiek (het vaststellen van de ernst van de beperking en de zorgvragen die daaruit voortvloeien), interventies die zich richten op het psychisch leren omgaan met de handicap en interventies die de beperking opheffen of compenseren en daarmee de zelfredzaamheid vergroten. Onder zorg voor zintuiglijk gehandicapten valt niet de complexe, langdurige en levensbrede ondersteuning aan volwassen doofblinden en volwassen personen die al doof waren voordat ze leerden praten, en ook niet de zorg of ondersteuning om maatschappelijk te functioneren.
Overige zorgvormenOverige, niet elders beschreven, zorgkosten waarvoor men zich via de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) dient te verzekeren. In de loop van de tijd worden nieuwe (soms experimentele) zorgvormen tijdelijk toegevoegd om soms later als aparte zorgvorm of onder een andere zorgvorm te worden geschaard. Vanaf 2020 inclusief de kosten voor 'Geneeskundige Zorg Specifieke Patiëntgroepen'.

Bijlage B. Samenvatting bijzonderheden verzekerd pakket

Alle kosten hebben betrekking op de zorg uit het verzekerd pakket van de basisverzekering. Dat verzekerd pakket varieert enigszins van jaar op jaar. Op de site van het Zorginstituut is actuele informatie over het verzekerd pakket te vinden (Zorginstituut Nederland, z.d. b). Een samenvatting met de belangrijkste jaar-op-jaar verschillen is te vinden op de CBS-website (CBS, z.d.).

  • Voor bepaalde zorgvormen is de verzekerde zorg afhankelijk van de leeftijd (GGZ, mondzorg, paramedische zorg, farmacie (anticonceptiepil). Hierdoor kunnen de kosten over de leeftijden niet of minder goed met elkaar worden vergeleken.
  • Voorheen werd GGZ zorg onderverdeeld in generalistische basis- en gespecialiseerde GGZ. Als gevolg van de invoering van het Zorgprestatiemodel (ZPM) in 2022 is dit onderscheid niet meer te maken in het hier gebruikte bestand met zorgkostengegevens.
  • Voor huisartsenzorg heeft iedereen die bij een huisartspraktijk staat ingeschreven kosten: het inschrijftarief. Daardoor heeft ook vrijwel iedere verzekerde zorgkosten (totaal). Daarnaast wordt ook voor multidisciplinaire zorg door een deel van de huisartspraktijken een klein bedrag voor iedere ingeschreven patiënt gedeclareerd, waardoor ook daar relatief veel personen wel kosten hebben maar geen zorg gebruiken. Voor deze zorgvormen liggen de gemiddelde kosten per gebruiker veel meer in lijn met de overall gemiddelde kosten en zijn daardoor dus minder informatief. Genoemde zorgvormen zijn daarom niet of beperkt als voorbeeld gebruikt.

Tabel B.1
TermVerklaring
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)Voor personen onder de 18 jaar valt deze zorg sinds 2015 onder de jeugdzorg. Deze kosten vallen daarmee niet meer onder de Zvw-zorgkosten. Voorheen waren er verschillende typen declaraties voor de generalistische basis- en gespecialiseerde GGZ. Na invoering van het Zorgprestatiemodel (ZPM) in 2022 is dit onderscheid niet meer te maken.
HuisartsenzorgDoor het inschrijftarief heeft vrijwel iedereen hier kosten.
MondzorgVoor personen onder de 18 jaar zit nagenoeg alle mondzorg in het verzekerd pakket (exclusief orthodontie), vanaf 18 jaar alleen in heel specifieke gevallen, zoals protheses.
Multidisciplinaire zorgIn veel gevallen betreft dit een (laag) abonnementstarief via huisartspraktijk. Hierdoor zegt het percentage personen met kosten niet veel en gaan ook de kosten per gebruiker niet alleen over werkelijke gebruikers van zorg.
Paramedische zorgIn het basispakket is de dekking voor paramedische zorg zeer beperkt. Voor personen van 18 jaar of ouder betreft dit alleen fysiotherapie voor enkele chronische ziektegroepen. Paramedische zorg valt grotendeels onder eventuele aanvullende verzekering. Voor personen onder de 18 jaar wordt meer fysiotherapie verzekerd.
Overige zorgkostenDiverse groep, slecht gedefinieerd en inhoud kan van jaar op jaar sterk wisselen.

Bijlage C. Aanvullende tabellen

Tabel 1 in de bijlage bevat aanvullende cijfers over de Zvw-zorgkosten uitgesplitst naar stedelijkheid van de woonomgeving. Tabel 2 bevat aanvullende cijfers over de zorgkosten uitgesplitst naar inkomen waar ook de zorgkosten per gebruiker zijn weergegeven. De bestaande StatLine tabel over de zorgkosten naar inkomen (CBS StatLine, 2025a) bevat namelijk enkel de kosten per persoon en het percentage gebruikers. Bekijk tabellen.