Auteur(s): Daniëlle Groffen en Moniek Coumans
Ontwikkelingen in het verenigingsleven

3. Resultaten

3.1 Lidmaatschap van verenigingen

Het aandeel mensen van 15 jaar of ouder dat lid is van één of meer verenigingen is sinds 2015 gedaald. Tussen 2012 en 2014 was dit aandeel relatief stabiel met gemiddeld 70 procent. Tussen 2015 en 2019 was gemiddeld 67 procent lid van een vereniging. In de (corona-)jaren 2020 tot en met 2022 was nog 66 procent lid van een vereniging, waarbij het laagste punt in 2020 werd bereikt met in 2021 en 2022 een licht herstel. Het lidmaatschap daalde in 2023 relatief sterk naar 62 procent, dit is niet veranderd in 2024. 

3.1.1 Lidmaatschap van een of meer verenigingen
jaarLid van een of meer verenigingen (% mensen van 15 jaar of ouder)
201270,4
201370,3
201469,6
201567,2
201668,0
201867,2
201966,7
202065,6
202166,4
202266,6
202362,5
202462,2
* In 2017 waren er geen cijfers beschikbaar

Vooral minder mensen lid van natuur- en milieuorganisaties

Mensen zijn het vaakst lid van een sportvereniging, al jaren is dit aandeel ongeveer 35 procent. 

Op de tweede plaats staan natuur- en milieuorganisaties. Tussen 2023 en 2024 was 18 procent daar lid van. Dit is lager dan in voorgaande periodes. Tussen 2012 en 2014 ging het om 22 procent en tussen 2015 en 2022 om gemiddeld 20 procent. 

Van vakbonden en gezelligheidsverenigingen was in de periode 2023/2024 respectievelijk 11 en 10 procent lid. Ook dit aandeel daalde de afgelopen jaren. Tussen 2012 en 2014 was nog 15 procent lid van een vakbond, en het lidmaatschap van gezelligheidsverenigingen was in die periode 13 procent. Ook voor culturele- en hobbyverenigingen is het lidmaatschap licht gedaald, van respectievelijk 7 en 8 procent in 2012/2014 naar 5 en 6 procent in 2023/2024. 

Van beroepsorganisaties, patiëntenverenigingen en politieke partijen was in de periode 2023/2024 gemiddeld respectievelijk 6, 5 en 4 procent lid.  Ten opzichte van de jaren ervoor was er geen significante daling. Van ‘andere verenigingen’ is 10 procent lid, ook dit percentage is stabiel sinds de periode 2015/2019. 

3.1.2 Lidmaatschap, soort vereniging
 2023/2024 (% mensen van 15 jaar of ouder)2020/2022 (% mensen van 15 jaar of ouder)2015/2019* (% mensen van 15 jaar of ouder)2012/2014 (% mensen van 15 jaar of ouder)
Sportvereniging34,534,934,935,6
Natuur- en
milieuorganisaties
17,720,519,822,0
Vakbond11,112,513,915,5
Gezelligheidsvereniging9,811,012,213,1
Beroepsorganisatie5,96,65,96,5
Hobbyvereniging5,96,46,67,6
Culturele vereniging5,56,06,36,9
Patientenvereniging4,95,55,25,4
Politieke partij4,04,23,64,2
Jeugdorganisatie1,61,81,61,7
Andere vereniging9,99,79,410,6
* In 2017 waren er geen cijfers beschikbaar

Minder mensen lid van minstens één vereniging

Tussen 2012 en 2024 is het aandeel mensen dat lid was van minstens één vereniging afgenomen. In de periode 2012/2014 was 70 procent lid van een of meerdere verenigingen, in de periode 2023/2024 was dat 62 procent. 

Het aandeel mensen dat lid is van één vereniging is gelijk gebleven. Dit was gemiddeld 32 procent in de periode 2023/2024. Als mensen lid zijn van één vereniging, dan is dit meestal een sportvereniging (42 procent) gevolgd door een vakbond (26 procent) of een andere vereniging (25 procent). 

Het aandeel mensen dat lid is van meerdere verenigingen is wel gedaald, van 36 procent in de periode 2012/2014 naar 30 procent in de periode 2023/2024.

3.1.3 Aantal lidmaatschappen
 Geen lid (% mensen van 15 jaar of ouder)Lid van een vereniging (% mensen van 15 jaar of ouder)Lid van twee verenigingen (% mensen van 15 jaar of ouder)Lid van drie verenigingen (% mensen van 15 jaar of ouder)Lid van vier verenigingen (% mensen van 15 jaar of ouder)Lid van vijf of meer verenigingen (% mensen van 15 jaar of ouder)
2023/202437,732,018,38,02,71,3
2020/202234,232,819,88,63,21,4
2015/2019*33,333,620,28,63,11,2
2012/201430,333,421,29,83,81,4
* In 2017 waren er geen cijfers beschikbaar

3.2 Deelname aan activiteiten

In de periode 2023/2024 was gemiddeld 43 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder regelmatig (wekelijks of maandelijks) actief in een vereniging, bijvoorbeeld door het bijwonen van bijeenkomsten en het meedoen aan activiteiten. Dit aandeel is iets hoger dan in de periode 2020/2022 (41 procent), maar lager dan in de periodes 2012/2014 (46 procent) en 2015/2019 (44 procent).

Leden zijn minder vaak wekelijks actief

In de periode 2023/2024 was 63 procent van de leden regelmatig actief. Dit is gelijk aan het gemiddelde van de periode vóór de coronaperiode (2012/2019). Tijdens de coronaperiode was dat aandeel iets lager, namelijk 60 procent. Regelmatig actief zijn zag er in die periode iets anders uit dan in de periode 2012-2019: leden zijn minder vaak wekelijks gaan deelnemen, en vaker maandelijks. Het percentage dat wekelijks actief is, is afgenomen van 49 procent in de periode 2012/2019 tot 46 procent in de periode 2023/2024. Het aandeel leden dat minimaal één keer per maand (maar niet wekelijks) actief is, is juist toegenomen van 14 procent in de periode 2012/2022 tot 16 procent in de periode 2023/2024. 

Aandeel leden dat nooit actief is iets gedaald

Het aandeel leden dat nooit actief is in een vereniging, daalde in de jaren 2023/2024 naar 19 procent. In de periode 2012/2019 was dit gemiddeld 21 procent en tijdens de coronaperiode (2020/2022) steeg dit naar 22 procent. In de periode 2020/2024 was 18 procent van de leden minder dan één keer per maand actief. Dit is juist hoger dan in de periode 2012/2019 (gemiddeld 16 procent).

Niet-leden nemen vaker deel aan activiteiten

Bij niet-leden was het percentage regelmatige deelnemers aan verenigingsactiviteiten 7 procent in de periode 2023/2024. Dit is iets hoger dan in de periode 2012/2022 (gemiddeld 5 procent, ook tijdens de coronapandemie). In de periode 2023/2024 was er een verdubbeling van het aandeel niet-leden dat minder dan één keer per maand deelnam aan activiteiten, van gemiddeld 6 procent in de jaren 2012/2022 naar 12 procent in de periode 2023/2024. Het aandeel niet-leden dat nooit deelnam aan activiteiten van een vereniging is in deze periode juist gedaald, van 89 procent in 2012/2020 naar 81 procent in 2023/2024. 

3.2.1 Leden actief in een vereniging
 2023/2024 (%)2020/2022 (%)2015/2019* (%)2012/2014 (%)
Minimaal een keer per week46,446,049,449,0
Minimaal een keer per maand
(maar niet wekelijks)
16,513,613,713,5
Minder dan een keer per maand18,118,115,915,6
Nooit19,022,321,022,0
* In 2017 waren er geen cijfers beschikbaar

3.3 Wie zijn lid van verenigingen? 

In het onderzoek is gekeken of bepaalde groepen mensen vaker of juist minder vaak lid zijn van een vereniging, of meedoen aan activiteiten (voor zowel de leden als niet-leden). Eerst wordt de situatie in de periode 2023/2024 besproken. Daarbij is ook gekeken naar persoonlijke kenmerken, en de mate van stedelijkheid. In paragraaf 3.4 komt aan bod hoe deze verschillen zich hebben ontwikkeld in vergelijking met voorgaande jaren.

Mannen zijn vaker lid van een vereniging dan vrouwen

Mannen zijn vaker lid van een vereniging dan vrouwen. Zij zijn vooral vaker lid van een politieke partij, vakbond of een sport-, hobby-, jeugd- of gezelligheidsvereniging. Vrouwen zijn vaker dan mannen lid van een patiëntenvereniging, culturele vereniging of een natuur- en milieuorganisatie. Er zijn geen verschillen in de actieve deelname aan verenigingen of organisaties (zie tabellenbijlage B.1).

Mensen van 55 tot 75 jaar zijn het vaakst lid van een vereniging, en 25- tot 35-jarigen het minst vaak. Jongeren van 15 tot 25 jaar nemen het vaakst deel aan activiteiten van een vereniging of organisatie. Zij zijn het vaakst lid van sport- en jeugdverenigingen. Mensen van 55 tot 65 jaar zijn relatief vaak lid van een vakbond, werkgeversorganisatie of natuur- of milieuorganisatie, vergeleken met andere leeftijdsgroepen. 65-plussers zijn relatief vaak lid van patiëntenverenigingen, hobby- of gezelligheidsverenigingen of andere soorten verenigingen (zie tabellenbijlage B.1).

3.3.1 Lidmaatschap en deelname verenigingen, 2023/2024
 Lid van ten minste een vereniging (% )Regelmatige deelname aan activiteiten (leden en niet-leden) (% )
15 tot 25 jaar60,552,8
25 tot 35 jaar56,339,8
35 tot 45 jaar59,937,8
45 tot 55 jaar64,938,3
55 tot 65 jaar66,440,7
65 tot 75 jaar66,146,2
75 jaar of ouder62,645,7

Thuiswonende kinderen vaakst actief in verenigingen

Mensen die een stel vormen zonder kinderen zijn het vaakst lid van een vereniging, gevolgd door mensen die een stel vormen en kinderen hebben. Ouders in een eenoudergezin zijn het minst vaak lid van een vereniging. Thuiswonende kinderen zijn het vaakst actief in een vereniging, vooral omdat ze jonger zijn. 

Mensen die alleen wonen zijn relatief vaak lid van een gezelligheidsvereniging, en mensen die een stel vormen zonder kinderen relatief vaak van een natuur- of milieuorganisatie. Mensen die een stel vormen met kinderen en ook thuiswonende kinderen zijn vaak lid van een sportvereniging (zie tabellenbijlage B.1).

Migranten van buiten Europa zijn het minst vaak lid van een vereniging

Mensen die zelf én van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, zijn het vaakst lid van een vereniging en nemen daar ook het vaakst actief aan deel. Daarna volgen mensen die in Nederland zijn geboren, maar van wie minstens één ouder in een ander Europees land is geboren. Mensen die buiten Europa zijn geboren, zijn het minst vaak lid en actief, gevolgd door mensen die in een Europees land buiten Nederland zijn geboren. De verschillen tussen deze herkomstgroepen blijven bestaan, ook als rekening wordt gehouden met factoren als leeftijd, geslacht, onderwijsniveau en inkomen. Mensen die in Nederland zijn geboren, zijn van alle soorten verenigingen vaker lid dan mensen die in het buitenland zijn geboren. 

Mensen die zichzelf tot de islam rekenen, zijn minder vaak lid en nemen minder vaak deel aan verenigingsactiviteiten dan mensen met een andere religie. Tussen mensen zonder geloof en mensen met een katholieke of protestantse achtergrond zijn nauwelijks verschillen in lidmaatschap of deelname. Protestanten zijn relatief vaak lid van een politieke partij, vakbond of culturele vereniging. Katholieken zijn vaker lid van een gezelligheidsvereniging (zie tabellenbijlage B.1).

Hbo’ers en universitair geschoolden het vaakst lid van een vereniging

Hbo’ers en universitair geschoolden zijn het vaakst lid van een vereniging. Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma zijn minder vaak lid van een vereniging en nemen ook minder vaak deel aan activiteiten dan mensen met een ander onderwijsniveau. 

Hetzelfde geldt voor mensen met een lager inkomen: zij zijn minder vaak lid en minder actief. Als ze wel lid zijn, gaat het meestal om een sportvereniging. Mensen met een hoger inkomen zijn vaker lid van sportverenigingen, maar ook van natuur- en milieuorganisaties, vakbonden en beroepsorganisaties (zie tabellenbijlage B.1).

3.3.2 Lidmaatschap en deelname verenigingen, huishoudensinkomen, 2023/2024
 Laagste 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)2e 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)3e 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)Hoogste 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)
Totaal43,957,267,074,7
Deelname
(leden en niet-leden)
33,237,145,151,4
Lid van:
Sportvereniging21,426,737,646,5
Natuur-
en milieuorganisaties
9,213,719,624,8
Vakbond5,510,314,112,7
Gezelligheidsvereniging8,27,610,012,3
Beroepsorganisatie2,63,56,19,5
Hobbyvereniging4,46,75,56,4
Culturele vereniging4,34,95,76,6
Patientenvereniging3,25,95,15,1
Politieke partij2,93,53,85,4
Jeugdorganisatie1,51,51,61,7
Andere8,910,410,110,2

Zelfstandigen en werknemers zijn het vaakst lid van een vereniging. Dit hangt vooral samen met hun onderwijsniveau en inkomen: zelfstandigen en werknemers zijn gemiddeld vaker hbo- of universitair geschoold en hebben vaker een hoger inkomen. Als voor die verschillen wordt gecorrigeerd, dan verdwijnen de verschillen in lidmaatschap. Als daarnaast ook rekening wordt gehouden met hun jongere leeftijd, blijken studenten het vaakst lid van een vereniging. Mensen met een sociale uitkering zijn het minst vaak lid en nemen ook het minst vaak deel aan activiteiten van verenigingen, ook als verschillen in inkomen en onderwijsniveau worden meegewogen. Studenten zijn juist het meest actief (zie tabellenbijlage B.1).

Bewoners van minder verstedelijkte gebieden zijn vaker lid van een vereniging

In minder stedelijke gebieden zijn bewoners vaker lid van een vereniging of organisatie dan in zeer sterk stedelijke gebieden. Ook nemen zij daar vaker deel aan activiteiten. In sterk stedelijke gebieden wonen meer jongeren en mensen met een herkomst buiten Nederland en Europa, terwijl in minder stedelijke gebieden meer mensen van middelbare of hogere leeftijd en van Nederlandse herkomst wonen. De verschillen hebben daar deels mee te maken, maar niet helemaal: ook als rekening wordt gehouden met de genoemde leeftijds- en herkomstverschillen zijn inwoners van minder stedelijke gebieden vaker lid en actiever in verenigingen. 

In landelijke gebieden zijn bewoners vaker lid van gezelligheids-, culturele- en hobbyverenigingen, politieke partijen en andere soorten verenigingen. In stedelijke gebieden zijn mensen juist iets vaker lid van natuur- en milieuorganisaties (zie tabellenbijlage B.1).

3.3.3 Lidmaatschap en deelname verenigingen, stedelijkheid, 2023/2024
 Zeer sterk stedelijk (% mensen van 15 jaar of ouder)Sterk stedelijk (% mensen van 15 jaar of ouder)Matig stedelijk (% mensen van 15 jaar of ouder)Weinig stedelijk (% mensen van 15 jaar of ouder)Niet stedelijk (% mensen van 15 jaar of ouder)
Totaal56,261,666,067,165,8
Deelname
(leden en niet-leden)
40,242,145,045,543,4
Lid van:
Sportvereniging30,934,437,337,433,5
Natuur-
en milieuorganisaties
16,918,019,617,515,9
Vakbond9,311,412,411,611,8
Gezelligheidsvereniging8,78,29,911,913,4
Beroepsorganisatie5,86,05,85,86,3
Hobbyvereniging4,95,96,36,47,0
Culturele vereniging4,65,35,56,46,5
Patientenvereniging3,45,35,35,74,6
Politieke partij4,63,73,63,65,4
Jeugdorganisatie1,61,61,11,82,3
Andere9,29,010,710,911,6

3.4 De ontwikkeling van het lidmaatschap en deelname aan verenigingen per bevolkingsgroep

Sinds 2015 daalde het aandeel mensen dat lid is van een vereniging. Na de coronapandemie is de deelname aan activiteiten juist weer toegenomen. In deze paragraaf wordt onderzocht of de trends voor alle bevolkingsgroepen gelijk zijn, of dat sommige groepen zich anders ontwikkelen.

Mannen en vrouwen vertonen eenzelfde ontwikkeling van het lidmaatschap

Sinds 2015 daalde het verenigingslidmaatschap bij mannen en vrouwen even sterk. Ook in de deelname aan verenigingsactiviteiten waren er geen verschillen in de trends. Hetzelfde geldt voor verschillen naar sociaaleconomische categorie en stedelijkheid. Tussen onderwijsniveaus veranderde er wel iets: bij hbo’ers en universitair geschoolden was de daling in lidmaatschap het sterkst in 2023/2024, terwijl deze daling bij de andere onderwijsniveaus minder sterk was (zie tabellenbijlage B.2 en B.3). 

75-plussers zijn na de coronapandemie vaker gaan deelnemen aan activiteiten

Sinds 2015 daalde het verenigingslidmaatschap in alle leeftijdsgroepen. Bij 25- tot 35-jarigen is die daling het grootst, vooral de laatste twee jaar. Een uitzondering zijn de 75-plussers: zij bleven even vaak lid als voorheen (zie tabellenbijlage B.2) en nemen sinds de coronapandemie juist vaker deel aan activiteiten (zie figuur 3.4.1 en tabellenbijlage B.3).

3.4.1 Deelname aan activiteiten van verenigingen, leeftijd
 15 tot 25 jaar (% regelmatige deelname (wekelijks of maandelijks))25 tot 35 jaar (% regelmatige deelname (wekelijks of maandelijks))35 tot 45 jaar (% regelmatige deelname (wekelijks of maandelijks))45 tot 55 jaar (% regelmatige deelname (wekelijks of maandelijks))55 tot 65 jaar (% regelmatige deelname (wekelijks of maandelijks))65 tot 75 jaar (% regelmatige deelname (wekelijks of maandelijks))75 jaar of ouder (% regelmatige deelname (wekelijks of maandelijks))
2012/201455,743,942,342,042,849,243,2
2015/2019*55,742,341,040,640,547,240,7
2020/202254,836,539,038,437,244,237,2
2023/202452,839,837,838,340,746,245,7
* In 2017 waren er geen cijfers beschikbaar

Afname lidmaatschap bij niet-Nederlandse herkomst het sterkst

Sinds 2015 daalde het verenigingslidmaatschap in alle herkomstgroepen. De daling was het sterkst - vooral in de periode 2023/2024 - bij mensen die zelf, of van wie de ouders niet in Nederland zijn geboren. Bij mensen die zelf en van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, bleef het lidmaatschap relatief stabiel. Deze verschillen hangen niet samen met veranderingen in leeftijd, onderwijsniveau of inkomen. 

Na de coronapandemie namen mensen uit alle herkomstgroepen weer vaker deel aan verenigingen. De stijging was het grootst bij mensen die zelf in Nederland zijn geboren en van wie de ouders ook hier zijn geboren (zie tabellenbijlage B.3).

Zowel gelovigen als niet-gelovigen zijn sinds 2015 minder vaak lid van verenigingen. De daling is het sterkst bij mensen die zichzelf tot de islam rekenen, vooral in de laatste twee jaar. 

Niet-gelovigen en mensen met een andere geloofsovertuiging gingen na de coronapandemie wel weer vaker deelnemen aan activiteiten; alleen bij mensen die zichzelf tot de islam rekenen is dit niet het geval (zie tabellenbijlage B.2 en B.3).

3.4.2 Lidmaatschap verenigingen, herkomst
 In Nederland geboren, twee ouders geboren in Nederland (% mensen van 15 jaar of ouder)In Nederland geboren, ten minste een ouder geboren in Europa (excl. Nederland) (% mensen van 15 jaar of ouder)In Nederland geboren, ten minste een ouder geboren buiten Europa (% mensen van 15 jaar of ouder)Binnen Europa geboren (excl. Nederland) (% mensen van 15 jaar of ouder)Buiten Europa geboren (% mensen van 15 jaar of ouder)
2012/201473,473,760,358,349,4
2015/2019*71,067,958,454,545,5
2020/202270,667,759,552,142,1
2023/202469,262,051,042,234,7
* In 2017 waren er geen cijfers beschikbaar

Sterkste daling lidmaatschap bij lagere inkomensgroepen

Sinds 2015 daalde het verenigingslidmaatschap in alle inkomensgroepen. De afname was het sterkst bij mensen met een laag inkomen, terwijl dat bij hogere inkomens minder het geval was. De deelname aan verenigingsactiviteiten veranderde in deze periode nauwelijks tussen de inkomensgroepen. 

3.4.3. Lidmaatschap verenigingen, huishoudensinkomen
 Laagste 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)2e 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)3e 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)Hoogste 25%-inkomensgroep (% mensen van 15 jaar of ouder)
2012/201454,865,473,280,7
2015/2019*51,560,971,778,0
2020/202248,759,971,777,4
2023/202443,957,267,074,7
* In 2017 waren er geen cijfers beschikbaar