4. Conclusie en discussie
In dit artikel is onderzocht hoe de man-vrouwverdeling binnen de verschillende functiegroepen van het onderwijspersoneel in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zich heeft ontwikkeld tussen 2016 en 2022. De eerste onderzoeksvraag gaat over de man-vrouwverdeling binnen de verschillende functiegroepen in het onderwijs en in hoeverre deze verdeling consistent is tussen het basis- en het voortgezet onderwijs. In het basisonderwijs zijn vrouwen in 2022 oververtegenwoordigd in alle functiegroepen. Het aandeel is sinds 2016 in de meeste functiegroepen stabiel. Alleen bij directie- en managementfuncties is het toegenomen. De feminisering van het basisonderwijs, zoals ook geconstateerd door Eurostat (2024), is het sterkst in onderwijsgevende functies waar in 2022 ruim 88 procent vrouw was. Ondanks verschillende initiatieven om meer mannen voor de klas te krijgen, is het aandeel mannelijke leerkrachten tussen 2016 en 2022 niet gestegen.
Hoewel de man-vrouwverdeling binnen onderwijsondersteunende functies nagenoeg stabiel is over de tijd, is het wel opvallend dat er een grote stijging is in het aantal mensen werkzaam in die functies. Tussen 2016 en 2022 is zowel het aantal mannen als het aantal vrouwen in onderwijsondersteunende functies in het basisonderwijs meer dan verdubbeld. Deze groei kan waarschijnlijk voor een groot deel toegeschreven worden aan extra geld dat de overheid hiervoor beschikbaar heeft gesteld. Het kabinet stelde in 2018 het Werkdrukakkoord op, waarmee structureel honderden miljoenen euro’s werden vrijgemaakt om de werkdruk in het primair onderwijs te verminderen. Scholen kregen daarbij de vrijheid om dit geld in te zetten naar eigen inzicht (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2018). Veel scholen kozen ervoor om meer onderwijsondersteuners aan te nemen. Tijdens en na de coronacrisis (vanaf 2020) is nog meer extra geld beschikbaar gesteld voor het primair en voortgezet onderwijs via het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2021). Dit programma was bedoeld om de leerachterstanden en andere problemen die waren ontstaan door de pandemie aan te pakken. Ook dit geld is door veel scholen gebruikt om extra onderwijsondersteuners in te huren.
In het voortgezet onderwijs is het aandeel vrouwen in alle functiegroepen sinds 2016 gegroeid, maar blijft het in directie- en managementfuncties onder de helft. De feminisering is hier minder sterk dan in het basisonderwijs.
De tweede onderzoeksvraag gaat over verschillen tussen mannen en vrouwen werkzaam in het onderwijs in leeftijd, contractvorm, deeltijdfactor en salaris en in hoeverre deze verschillen consistent zijn tussen het basis- en voortgezet onderwijs. Mannen waren gemiddeld ouder dan vrouwen in vrijwel alle functiegroepen, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs. Dit leeftijdsverschil is wel kleiner geworden. De afname in gemiddelde leeftijd van het onderwijsgevend personeel kan deels worden verklaard door het met pensioen gaan van de oudere generatie leerkrachten. In het basisonderwijs was in 2022 ruim 13 procent van de mannelijke leraren en bijna 12 procent van de vrouwelijke leraren 60 jaar of ouder. In het voortgezet onderwijs was dat bijna 17 procent van de mannelijke en bijna 10 procent van de vrouwelijke leraren. De komende jaren zal de feminisering van het onderwijs dus nog sterker worden, tenzij de instroom van nieuwe mannelijke leraren sterker groeit.
Gekeken naar contractvorm hadden vrouwen in het basisonderwijs vaker een vaste aanstelling dan mannen. In het voortgezet onderwijs zijn de verschillen minder evident. Daar hadden mannen juist vaker een vaste aanstelling dan vrouwen, maar die verschillen waren over het algemeen klein. Het aandeel vaste aanstellingen is vooral bij het onderwijsondersteunend personeel in beide onderwijssoorten sterk afgenomen. Dit is mogelijk het gevolg van het tijdelijke karakter van het extra geld dat beschikbaar is gekomen vanuit het NPO.
Voor wat betreft de deeltijdfactor werkten vrouwen, zowel in het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs, gemiddeld minder uren dan mannen, met het kleinste verschil in directie- en managementfuncties. Deze genderkloof in deeltijdfactor sluit aan bij bredere resultaten die wijzen op verschillen in deeltijdfactor door een ongelijke verdeling van zorgtaken en huishoudelijke verantwoordelijkheden tussen mannen en vrouwen (Van den Brakel & Bruggink, 2024).
Verschillen in salaris van mannen en vrouwen, ook gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, zijn in het basisonderwijs het grootst bij directie- en managementfuncties. Mannen verdienden in deze functies meer dan vrouwen, maar deze loonverschillen zijn wel kleiner geworden over de tijd. Bij het onderwijsgevend personeel zijn de loonverschillen juist groter geworden, maar dan in het voordeel van de vrouwen. Ook in het voortgezet onderwijs zijn er verschillen in salaris tussen mannen en vrouwen. Hoewel deze verschillen kleiner zijn geworden, verdienden mannen in 2022 nog altijd meer dan vrouwen in directie- en managementfuncties, onderwijsgevende functies, en beheer- en administratieve functies. Alleen in onderwijsondersteunende functies zijn vrouwen iets meer gaan verdienen dan mannen.
Ook is de scheefheid in salaris tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zichtbaar. Deze salariskloof tussen de twee onderwijssoorten leidde tot toenemende ontevredenheid onder leerkrachten in het basisonderwijs. Dit werd versterkt door een groeiend lerarentekort, terwijl de werkdruk juist toenam. In 2022 is met de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst primair onderwijs een belangrijke stap gezet om de salarissen in het primair onderwijs gelijk te trekken met die in het voortgezet onderwijs. Aangezien in dit artikel cijfers tot en met 2022 gepresenteerd worden, zijn de eerste effecten van deze gelijktrekking te zien. Hoewel de verschillende functies na de gelijktrekking hetzelfde salaris op zowel het basis- als het voortgezet onderwijs krijgen, blijven er tussen de functiegroepen in het basis- en voortgezet onderwijs duidelijke salarissenverschillen bestaan. Dit komt door een verschil in invulling van functies waarbij aan ‘Leraar LC’ hogere eisen worden gesteld dan aan ‘Leraar LB’ en aan een ‘Leraar LD’ weer hogere eisen dan aan een ‘Leraar LC’. In het basisonderwijs zijn er bijvoorbeeld relatief minder docenten met de functie ‘Leraar LD’ en relatief meer docenten met de functie ‘Leraar LC’ dan in het voortgezet onderwijs (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2024). Omdat het salaris van ‘Leraar LD’ hoger is dan ‘Leraar LC’ is het gemiddelde salaris van onderwijsgevend personeel in het voortgezet onderwijs dus hoger dan in het basisonderwijs.
Het huidige onderzoek toont aan dat man-vrouwverschillen in het onderwijs nog steeds bestaan, ondanks beleidsmaatregelen en maatschappelijke ontwikkelingen die gericht zijn op meer gendergelijkheid. De feminisering van het onderwijs zet zich voort en er blijven duidelijke verschillen te zien in functieverdeling, arbeidsomvang en salaris. Deze trends hebben niet alleen gevolgen voor de representatie van mannen en vrouwen in het onderwijs, maar kunnen ook bredere implicaties hebben voor de aantrekkelijkheid van het beroep, de werkdrukverdeling en het lerarentekort.
Toekomstig onderzoek kan zich richten op de oorzaken achter deze verschillen, zoals sociale en culturele factoren en institutionele belemmeringen. Door beter inzicht te krijgen in de onderliggende mechanismen kunnen gerichte interventies worden ontwikkeld om het onderwijs als werkveld toegankelijker en aantrekkelijker te maken voor zowel mannen als vrouwen.