Auteur(s): Team Onderwijs

Mannen en vrouwen werkzaam in het basis- en voortgezet onderwijs, 2016-2022

Over deze publicatie

Centraal in dit artikel staat de samenstelling van het onderwijspersoneel in het door OCW bekostigde reguliere basis- en voortgezet onderwijs voor de jaren 2016 tot en met 2022. Hoe ziet de man-vrouwverdeling eruit binnen de verschillende functiegroepen in het onderwijs? En in hoeverre verschillen mannen en vrouwen binnen het onderwijs met betrekking tot leeftijd, contractvorm (wel of geen vaste aanstelling), deeltijdfactor en salaris?

Belangrijkste bevindingen:
– Vrouwen zijn in het basisonderwijs oververtegenwoordigd in alle functiegroepen. Het aandeel vrouwen in directie en management is toegenomen, in de overige groepen is het stabiel.
– In het voortgezet onderwijs groeit het aandeel vrouwen in alle functiegroepen, maar blijft het in directie- en managementfuncties onder de helft.
– Het aantal mensen met een onderwijsondersteunende functie is zowel in het basisonderwijs als (in mindere mate) in het voortgezet onderwijs sterk gegroeid. Dit zijn vooral jonge vrouwen en tijdelijke contracten.
– Mannen verdienden in 2016 in bijna alle functiegroepen meer dan vrouwen, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs. In de loop der jaren zijn die verschillen echter kleiner geworden en in 2022 verdienden vrouwen in sommige functiegroepen juist meer dan mannen.

1. Inleiding

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft herhaaldelijk aangegeven dat het onderwijs zou moeten streven naar een diverse lerarenpopulatie die een afspiegeling vormt van de samenleving. Diversiteit onder leerkrachten wordt in verband gebracht met verschillende positieve effecten, zoals het bieden van rolmodellen voor leerlingen en het bevorderen van een inclusieve leeromgeving, maar ook het bieden van een diverse werkomgeving voor het onderwijspersoneel (De Visser et al., 2021).

De samenstelling van het onderwijsgevend personeel in Nederland is de afgelopen decennia aanzienlijk veranderd. In de jaren tachtig was de man-vrouwverdeling binnen het basisonderwijs vrijwel evenwichtig. Daarna is de beroepsgroep sterk gefeminiseerd, meer dan de helft is vrouw, en is het aandeel vrouwelijke leerkrachten opgelopen tot 88 procent in 2022. Enerzijds komt dat door de lagere instroom van mannelijke leerkrachten, anderzijds door de hogere uitstroom van mannelijke leerkrachten vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (CBS, 2016a).

De feminisering van het basisonderwijs is geen uniek Nederlands verschijnsel. In veel Europese landen zijn vergelijkbare trends te zien. Het gemiddelde percentage vrouwelijke leerkrachten in het primair onderwijs lag in de EU in 2022 op 86 procent (Eurostat, 2024). In Litouwen, Hongarije en Italië was dat zelfs 95 procent of hoger. In Denemarken en Turkije was de feminisering het minst sterk, met respectievelijk 67 procent en 65 procent vrouwen voor de klas in 2022.

Anders dan in het basisonderwijs vormen docenten in het voortgezet onderwijs geen sterk gefeminiseerde beroepsgroep, hoewel er de afgelopen jaren wel een verschuiving is naar meer vrouwen voor de klas (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2023). Binnen het voortgezet onderwijs zijn ook specifieke genderpatronen te zien: vrouwen zijn vaak in de meerderheid in administratieve en ondersteunende rollen, terwijl mannen relatief vaker leidinggevende posities hebben (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2025). Ook hebben vrouwen die in het onderwijs werken vaker deeltijdaanstellingen en hebben zij vaak lagere salarissen dan mannen (CBS StatLine, 2024a; CBS StatLine, 2024b).

De afgelopen jaren zijn er veel initiatieven geweest om te stimuleren dat er meer mannen voor de klas komen te staan (De Visser et al., 2021). Het aandeel mannen dat in het hoger beroepsonderwijs ingeschreven staat in de richting ‘lerarenopleiding basisonderwijs, speciaal onderwijs en basiseducatie’, waar de pedagogische academie voor het basisonderwijs (pabo) onder valt, is nu ook hoger dan tien jaar geleden. Het nam toe van bijna 20 procent in 2015/’16 naar ruim 23 procent in 2023/’24. In 2015/’16 stonden 4,9 duizend mannen ingeschreven bij deze studierichting en in 2022/’23 waren dit er 6,5 duizend (CBS StatLine, 2024c).

Mannen maken echter vaker dan vrouwen deze opleiding niet af (CBS StatLine, 2024d) en van de werkende mannen die de pabo wel hebben afgerond staat een groot deel niet voor de klas in het basisonderwijs. Zij werken wel vaak in het onderwijs, maar zijn dan bijvoorbeeld manager, onderwijsdeskundige of docent in het voortgezet onderwijs (CBS, 2016b).

Er is niet alleen vraag naar meer mannen voor de klas. Het algehele lerarentekort wordt steeds groter, omdat leraren het onderwijs verlaten vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd, terwijl er minder nieuwe leraren instromen. In dit licht is het essentieel om te begrijpen hoe het onderwijspersoneel is samengesteld. Factoren zoals leeftijd, geslacht, contractvorm, deeltijdfactor en salaris geven inzicht in de mate van vergrijzing, de afhankelijkheid van tijdelijke contracten en mogelijke ongelijkheden tussen mannen en vrouwen. Het aandeel 60-plussers is bijvoorbeeld een belangrijke graadmeter voor de verwachte uitstroom, terwijl verschillen in contractvorm en deeltijdfactor iets zeggen over de arbeidsmarktpositie van personeel.

Om het maatschappelijk debat, en het beleid, te ondersteunen is het belangrijk om een duidelijk en feitelijk beeld te krijgen van de huidige samenstelling van het onderwijspersoneel en hoe deze samenstelling de afgelopen jaren is veranderd. 

Dit onderzoek heeft daarom als doel om de samenstelling van het onderwijspersoneel in het door OCW bekostigde reguliere basis- en voortgezet onderwijs in kaart te brengen. Dit is gedaan voor 2016 tot en met 2022, het meest recente jaar waarvoor alle gegevens beschikbaar zijn. Hierbij is specifiek gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen in zowel individuele als baankenmerken. De volgende onderzoeksvragen zijn onderzocht:

1a. Hoe ziet de man-vrouwverdeling eruit binnen de verschillende functiegroepen in het onderwijs?
1b. In hoeverre is deze verdeling consistent tussen het basis- en voortgezet onderwijs?
2a. In hoeverre verschillen mannen en vrouwen binnen het onderwijs met betrekking tot leeftijd, contractvorm (wel of geen vaste aanstelling), deeltijdfactor en salaris?
2b. In hoeverre zijn deze verschillen consistent tussen het basis- en voortgezet onderwijs?

2. Data en methode

2.1 Data

In dit onderzoek zijn data gebruikt uit het Onderwijspersoneelbestand 2016-2022 van het CBS, dat is gebaseerd op cijfers van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Dit bestand bevat alle baandelen (zie kader) van personen die werken bij bekostigde instellingen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs in oktober van het peiljaar.

Het Onderwijspersoneelbestand bevat alleen personen met een dienstbetrekking bij een schoolbestuur. De dekking van het Onderwijspersoneelbestand is niet volledig doordat niet altijd alle schoolbesturen hun gegevens aan DUO leveren. Het percentage onderwijsinstellingen waarvan baandelen in het Onderwijspersoneelbestand zijn opgenomen is over het algemeen hoger dan 99 procent bij het primair onderwijs en hoger dan 96 procent bij het voortgezet onderwijs. In bijlage 1 staat een gedetailleerde dekkingsgraad per jaar.

De Basisregistratie Personen (BRP) is gebruikt voor het geslacht, de leeftijd en de woonprovincie op 1 oktober, de Polisadministratie om te bepalen hoe lang iemand al werkzaam is in de huidige functie. 

2.2 Onderzoekspopulatie

In dit onderzoek zijn alleen de gegevens over het reguliere basisonderwijs en het voortgezet onderwijs gebruikt. Alle baandelen die gedurende de maand oktober van het peiljaar geregistreerd staan, zijn meegenomen. Er zijn verschillende functiegroepen onderzocht: directie en management, onderwijsgevend personeel (inclusief leraren in opleiding), onderwijsondersteunend personeel en beheer- en administratief personeel (zie kader). Personen kunnen functies behorende bij verschillende functiegroepen tegelijk hebben, maar dit komt in deze populatie maar zelden voor (tussen 0,4 en 0,6 procent per jaar). Onderwijspersoneel met een onbekende functiecategorie is niet meegenomen in het onderzoek.

Personen die een dienstbetrekking hebben bij een andere werkgever dan het schoolbestuur (bijvoorbeeld een uitzendbureau), personen die met het schoolbestuur een ander soort arbeidsrelatie hebben dan een dienstbetrekking (zoals zzp'ers) en personen die in het niet-bekostigd onderwijs werken, zijn niet opgenomen in het Onderwijspersoneelbestand en vallen daarom buiten de onderzoekspopulatie. Bij meerdere baandelen binnen dezelfde functie wordt in alle analyses uitgegaan van de kenmerken van de hoofdbaan. De hoofdbaan is de baan met het hoogste salaris (arbeidsduur vermenigvuldigd met het brutovoltijdsalaris).

2.3 Analyse

Dit onderzoek is voornamelijk beschrijvend. Alle analyses zijn apart uitgevoerd voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Een overzicht van de cijfers staat in de tabel kenmerken van het onderwijspersoneel, 2016-2022 (bijlage 3). De analyses zijn gestratificeerd voor functiegroep en cohortjaar. Allereerst is het aantal mannen en vrouwen in kaart gebracht, vervolgens voor mannen en vrouwen apart de gemiddelde leeftijd, de aard van de dienstbetrekking, de gemiddelde deeltijdfactor en het gemiddelde brutovoltijdmaandsalaris. De dienstbetrekking is vast (inclusief benoeming in vaste dienst waarbij een bepaalde proeftijd is afgesproken) of tijdelijk.

Salarisverschil gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken

Achtergrondkenmerken kunnen invloed hebben op het salaris en kunnen ook samenhangen met geslacht, waardoor er een vertekend beeld van verschillen in het gemiddelde salaris van mannen en vrouwen kan ontstaan. Daarom moet ook worden gekeken naar het (verschil in) salaris van mannen en vrouwen wanneer zij op alle andere achtergrondkenmerken gelijk zijn. Dit wordt het ‘statistisch corrigeren voor achtergrondkenmerken’ genoemd.

Met meervoudige regressieanalyses is het statistisch gecorrigeerde verschil in salaris tussen mannen en vrouwen berekend. De afhankelijke variabele is daarin het brutovoltijdmaandsalaris, de onafhankelijke variabelen zijn geslacht en de achtergrondkenmerken leeftijd (in categorieën), functiecategorie, aard van de dienstbetrekking (vast of tijdelijk contract), arbeidsduur (in categorieën), woonprovincie, schoolgrootte (in categorieën), en de tijd in huidige functie (in categorieën). In bijlage 2 staat een gedetailleerdere beschrijving van deze kenmerken. De gebruikte kenmerken zijn gekozen op basis van eerder onderzoek van het CBS in het kader van de Methodewijzing Monitor Loonverschillen mannen en vrouwen (CBS, 2023). Van al deze kenmerken is eerst in bivariate analyses nagegaan of zij ook binnen het onderwijspersoneel een statistisch significante relatie hebben met zowel geslacht als met brutovoltijdmaandsalaris, waarna zij toegevoegd zijn aan het model. De regressiecoëfficiënt van geslacht geeft in het uiteindelijke model dan het statistisch gecorrigeerde salarisverschil weer tussen mannen en vrouwen. Het statistisch gecorrigeerde gemiddelde salaris van vrouwen is vervolgens berekend door deze regressiecoëfficiënt op te tellen bij het feitelijke (waargenomen) gemiddelde salaris van vrouwen.

Wanneer er een salarisverschil overblijft na corrigeren voor de achtergrondkenmerken, betekent dat niet per se dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Het statistisch gecorrigeerde salarisverschil is het verschil in salaris tussen mannen en vrouwen dat niet verklaard kan worden door de in het model opgenomen achtergrondkenmerken. Het kan zijn dat andere achtergrondkenmerken een rol spelen die niet zijn opgenomen in de geschatte modellen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de baan die iemand had voor de baan in het onderwijs of de langdurige deeltijdfactor. Deze data waren niet beschikbaar.

3. Resultaten

Ruim 7 op de 10 personeelsleden in het basis- en voortgezet onderwijs staan voor de klas. Het aantal werknemers in onderwijsondersteunende functies is sterk gegroeid tussen 2016 en 2022, vooral in het basisonderwijs. Daar is het meer dan verdubbeld. Alle aantallen staan in de tabel kenmerken van het onderwijspersoneel, 2016-2022 (bijlage 3).

3.1 Personeel per functiegroep
CohortjaarDirectie en management ( x 1 000)Onderwijsgevend personeel (incl. LIO) ( x 1 000)Onderwijsondersteunend personeel ( x 1 000)Beheer- en administratief personeel ( x 1 000)
Basisonderwijs
20226,76110,7428,934,79
20167,61111,3812,854,13
Voortgezet onderwijs
20222,5877,4118,4011,32
20162,9576,8815,5610,73

3.1 Verhouding mannen en vrouwen 

Vrouwen in het basisonderwijs in alle functiegroepen oververtegenwoordigd

In het basisonderwijs werken in alle functiegroepen meer vrouwen dan mannen. In de grootste groep, de bijna 111 duizend onderwijsgevenden in 2022, was 88 procent vrouw. Het aandeel vrouwen is in alle functiegroepen stabiel over de tijd, behalve in de groep directie en management. Daar steeg het van 55 procent vrouwen in 2016 naar 68 procent in 2022. Dit komt doordat het absolute aantal mannen in directie- en managementfuncties in die periode flink is gedaald terwijl het aantal vrouwen in die functies licht is gestegen.

Het aantal mannen en vrouwen voor de klas is redelijk stabiel gebleven. Zowel het aantal mannen als het aantal vrouwen in onderwijsondersteunende functies is meer dan verdubbeld tussen 2016 en 2022. Deze functiegroep telt ruim vijf keer zoveel vrouwen als mannen. Het aantal mannen en vrouwen in beheer- en administratieve functies is licht gestegen. 

3.1.1 Basisonderwijs, vrouwen per functiegroep
cohortjaarDirectie en management (%)Onderwijsgevend personeel (incl. LIO) (%)Onderwijsondersteunend personeel (%)Beheer- en administratief personeel (%)
201655888475
201757898475
201859898475
201962898475
202065898474
202166888475
202268888474

Voortgezet onderwijs: aandeel vrouwen in alle functiegroepen toegenomen

In het voortgezet onderwijs zijn vrouwen oververtegenwoordigd in alle functiegroepen, behalve directie en management. In 2022 was 42 procent in deze groep vrouw. Dat is wel een stijging ten opzichte van 2016, toen dat nog 33 procent was. Net als in het basisonderwijs komt dat door een sterke daling in het aantal mannen en een lichte stijging in het aantal vrouwen in deze groep.  Ook in de andere functiegroepen heeft, hoewel in mindere mate, een stijging van het aandeel vrouwen plaatsgevonden. In de onderwijsondersteunende beroepen zijn met 65 procent vrouw in 2022 relatief de meeste vrouwen te vinden.

3.1.2 Voortgezet onderwijs, vrouwen per functiegroep
cohortjaarDirectie en management (%)Onderwijsgevend personeel (incl. LIO) (%)Onderwijsondersteunend personeel (%)Beheer- en administratief personeel (%)
201633536159
201734546259
201835546259
201937556359
202039556359
202141566460
202242566560

Feminisering sterker in basis- dan in voortgezet onderwijs

Het aandeel vrouwen is in het basisonderwijs in alle functiegroepen groter dan in het voortgezet onderwijs. Het grootste verschil is te zien bij het onderwijsgevend personeel, waar in 2022 in het basisonderwijs 88 procent vrouw is, en in het voortgezet onderwijs 56 procent. Bij de directie- en managementfuncties is dat respectievelijk 68 en 42 procent en bij het onderwijsondersteunend personeel 84 en 65 procent.

3.2 Leeftijd

Basisonderwijs: mannen voor de klas gemiddeld jonger

In 2016 waren mannen voor de klas gemiddeld nog bijna twee jaar ouder dan vrouwen, maar dit leeftijdsverschil is steeds kleiner geworden. In 2022 waren ze met gemiddeld ruim 41 jaar juist wat jonger dan de vrouwelijke leerkracht (bijna 43 jaar).

De gemiddelde leeftijd van mannen in het basisonderwijs is in alle functiegroepen gedaald, behalve bij het beheer- en administratief personeel. Daar bleef de gemiddelde leeftijd stabiel. Bij vrouwen daalde de leeftijd alleen bij het onderwijsondersteunend personeel en, in mindere mate, bij directie en management.

Gemiddeld waren mannen die in de functiegroepen directie en management en beheer- en administratief personeel werken ouder dan de vrouwen in die functies.

3.2.1 Basisonderwijs, gemiddelde leeftijd per functiegroep
CohortjaarDirectie en management, mannen (Jaar)Directie en management, vrouwen (Jaar)Onderwijsgevend personeel (incl. LIO), mannen (Jaar)Onderwijsgevend personeel (incl. LIO), vrouwen (Jaar)Onderwijsondersteunend personeel, mannen (Jaar)Onderwijsondersteunend personeel, vrouwen (Jaar)Beheer- en administratief personeel, mannen (Jaar)Beheer- en administratief personeel, vrouwen (Jaar)
20165350444249445450
20175349444248445451
20185349434245425451
20195249434244415451
20205149424243415351
20215148424241405350
20225048414340405350

Basisonderwijs: in 2022 meer vrouwelijke en minder mannelijke leerkrachten 60-plus ten opzichte van 2016

Een steeds kleiner deel van de mannelijke leerkrachten in het basisonderwijs is 60 jaar of ouder, terwijl het bij de vrouwen juist toenam. In 2016 was 19 procent van de mannen en 9 procent van de vrouwen voor de klas 60 jaar of ouder. In 2022 was dit 13 procent van de mannen en 12 procent van de vrouwen. De pensioengerechtigde leeftijd is gestegen van 65 jaar en zes maanden in 2016 tot 66 jaar en zeven maanden in 2022.

3.2.2 Basisonderwijs, onderwijsgevend personeel van 60 jaar of ouder
cohortjaarMannen (%)Vrouwen (%)
2016199
20171810
20181711
20191611
20201411
20211411
20221312

Voortgezet onderwijs: mannen ouder dan vrouwen, verschil wordt kleiner

In het voortgezet onderwijs daalde de gemiddelde leeftijd bij mannen in alle functiegroepen behalve bij beheer- en administratief personeel, waar deze stabiel bleef. Dat komt overeen met het beeld in het basisonderwijs.  Bij vrouwen is, net als in het basisonderwijs, alleen een daling in de gemiddelde leeftijd van onderwijsondersteunend personeel en in mindere mate bij directie- en managementfuncties. Mannen zijn in alle functiegroepen gemiddeld ouder dan vrouwen, maar die verschillen zijn wel kleiner geworden.

3.2.3 Voortgezet onderwijs, gemiddelde leeftijd per functiegroep
CohortjaarDirectie en management, mannen (Jaar)Directie en management, vrouwen (Jaar)Onderwijsgevend (incl. LIO), mannen (Jaar)Onderwijsgevend (incl. LIO), vrouwen (Jaar)Onderwijsondersteunend, mannen (Jaar)Onderwijsondersteunend, vrouwen (Jaar)Beheer- en administratief, mannen (Jaar)Beheer- en administratief, vrouwen (Jaar)
20165451464250475050
20175451464250475150
20185451464250475150
20195451454250475150
20205351454249465150
20215351444248455050
20225251444248455150

Voortgezet onderwijs: meer vrouwelijke, minder mannelijke leraren 60-plus

In de loop van de jaren is het aandeel mannen van 60 jaar of ouder dat in het voortgezet onderwijs als leraar werkzaam is iets kleiner geworden. Bij de vrouwen is die groep juist iets groter geworden. In 2022 was 17 procent van de mannen en 10 procent van de vrouwen voor de klas 60 jaar of ouder. In 2016 was dat nog 19 procent van de mannen en 9 procent van de vrouwen. 

Gemiddelde leeftijden verschillen tussen basis- en voorgezet onderwijs

Onderwijsgevende mannen waren in het voortgezet onderwijs gemiddeld ouder dan in het basisonderwijs, vrouwen juist jonger. Zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs daalt het aandeel mannen en stijgt het aandeel vrouwen van 60 jaar of ouder voor de klas, maar in het basisonderwijs is deze ontwikkeling het sterkst en is het verschil bijna verdwenen. Het directie- en managementpersoneel in het voortgezet onderwijs was gemiddeld iets ouder dan in het basisonderwijs. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen.

Het verschil tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs in leeftijd van het ondersteunend personeel is in de loop van de tijd een stuk groter geworden. Zij waren in het voortgezet onderwijs ouder dan in het basisonderwijs. Dit komt doordat de leeftijd in het basisonderwijs in deze groep flink is gedaald over de jaren; in het voortgezet onderwijs is deze stabiel gebleven. 

3.2.4 Voortgezet onderwijs, onderwijsgevend personeel van 60 jaar of ouder
cohortjaarMannen (%)Vrouwen (%)
2016199
2017209
2018199
20191910
20201810
20211710
20221710

3.3 Vaste aanstellingen 

Vrouwen in basisonderwijs vaker vaste aanstelling dan mannen 

In het basisonderwijs hebben vrouwen vaker een vaste aanstelling dan mannen. In 2022 had bij het onderwijsgevend personeel 87 procent van de vrouwen en 81 procent van de mannen een vaste aanstelling. Personeel met een directie- of managementfunctie had het vaakst een vaste aanstelling, bij zowel mannen als vrouwen (91 en 92 procent). Onderwijsondersteunend personeel had het minst vaak een vaste aanstelling en dat percentage is ook flink gedaald: in 2016 had 76 procent van de mannen en 77 procent van de vrouwen een vaste aanstelling, maar in 2022 was dat nog 52 procent van de mannen en 59 procent van de vrouwen.

3.3.1 Basisonderwijs, vaste aanstelling per functiegroep
Categorie en jaarMannen (%)Vrouwen (%)
Directie en management
20229192
20169493
Onderwijsgevend personeel (incl. LIO)
20228187
20168688
Onderwijsondersteunend personeel
20225259
20167676
Beheer- en
administratief personeel
20228083
20168688

Mannen in voortgezet onderwijs vaker vaste aanstelling dan vrouwen 

In het voortgezet onderwijs hebben mannen, in tegenstelling tot in het basisonderwijs, vaker een vaste aanstelling dan vrouwen. De verschillen zijn over het algemeen klein. Ook in het voortgezet onderwijs heeft personeel uit de directie en managementgroep het vaakst een vaste aanstelling. Net als in het basisonderwijs is ook in het voortgezet onderwijs het aantal vaste aanstellingen onder het onderwijsondersteunend personeel flink gedaald.

Leraren in voortgezet onderwijs minder vaak vaste aanstelling dan in basisonderwijs

Het directie- en managementpersoneel en onderwijsgevend personeel hebben in het voortgezet onderwijs minder vaak een vaste aanstelling dan in het basisonderwijs. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Een vaste aanstelling komt bij het onderwijsondersteunend personeel, bij zowel mannen als vrouwen, juist een stuk vaker voor. Ook administratief- en beheerpersoneel heeft in het voortgezet onderwijs wat vaker een vast contract. 

3.3.2 Voortgezet onderwijs, vaste aanstelling per functiegroep
Categorie en jaarMannen (%)Vrouwen (%)
Directie en management
20228889
20169290
Onderwijsgevend personeel (incl. LIO)
20227677
20168280
Onderwijsondersteunend personeel
20227168
20168584
Beheer- en
administratief personeel
20228582
20169089

3.4 Deeltijdfactor

Zowel in het basisonderwijs als in het voorgezet onderwijs werken vrouwen gemiddeld minder uren dan mannen. Dit verschil is in de functiegroep directie en management het kleinst. In die groep werken zowel mannen als vrouwen gemiddeld de meeste uren van alle functiegroepen. In het voortgezet onderwijs ligt de gemiddelde deeltijdfactor in alle functiegroepen wat hoger dan in het basisonderwijs.

3.4.1 Basisonderwijs, deeltijdfactor per functiegroep
Categorie en jaarMannenVrouwen
Directie en management
20220,90,8
20160,90,8
Onderwijsgevend personeel (incl. LIO)
20220,80,7
20160,90,7
Onderwijsondersteunend personeel
20220,70,6
20160,70,5
Beheer- en
administratief personeel
20220,70,5
20160,70,5

3.4.2 Voortgezet onderwijs, deeltijdfactor per functiegroep
Categorie en jaarMannenVrouwen
Directie en management
20221,00,9
20161,00,9
Onderwijsgevend personeel (incl. LIO)
20220,80,7
20160,90,7
Onderwijsondersteunend personeel
20220,80,7
20160,90,6
Beheer- en
administratief personeel
20220,90,7
20160,90,7

3.5 Salaris

In basisonderwijs verdienen vrouwen meer dan mannen, behalve in directie en management

In het basisonderwijs heeft personeel met een directie- of managementfunctie het hoogste salaris. Mannen verdienen in die groep meer dan vrouwen. Een deel van dit verschil in salaris kan worden verklaard door achtergrondkenmerken (zie paragraaf 2.3), maar ook na correctie daarvoor blijft er een verschil. In 2022 verdienden vrouwen in directie of management 1,9 procent minder dan mannen (na correctie). Dit verschil is wel kleiner geworden, in 2016 was het nog 3,9 procent.

In de overige functiegroepen verdienden vrouwen in 2022 juist gemiddeld iets meer dan mannen (na correctie voor achtergrondkenmerken). Bij het onderwijsondersteunend personeel is een ommekeer ontstaan: in 2016 verdienden vrouwen nog 2,3 procent minder dan mannen, maar in 2022 verdienden ze juist iets meer (0,7 procent).

Vrouwen in onderwijsgevende functies zijn over de tijd eveneens meer gaan verdienen dan mannen in deze functies; in 2022 ging dat om 2,7 procent. Salarisverschillen bij het beheer-en administratief personeel fluctueren over de jaren, maar vrouwen verdienden tussen 2016 en 2022 gemiddeld altijd meer dan mannen, met als piek 5,9 procent in 2020.

3.5.1 Basisonderwijs, verschil in salaris1) tussen mannen en vrouwen
cohortjaarDirectie en management (%)Onderwijsgevend personeel (incl. LIO) (%)Onderwijsondersteunend personeel (%)Beheer- en administratief personeel (%)
20163,90,32,3-2,7
20174,1-0,12,6-3,7
20183,6-0,81,5-5,1
20193,3-1,50,1-4,9
20203-20,5-5,9
20212,8-2,60-4,9
20221,9-2,7-0,7-4
1) na correctie voor achtergrondkenmerken

3.5.2 Voortgezet onderwijs, verschil in salaris1) tussen mannen en vrouwen
CohortjaarDirectie en management (%)Onderwijsgevend personeel (incl. LIO) (%)Onderwijsondersteunend personeel (%)Beheer- en administratief personeel (%)
20163,54,11,28,7
20172,93,80,78,6
20183,03,60,88,5
20192,83,30,47,7
20202,73,00,17,5
20212,72,6-0,37,1
20222,52,3-0,95,4
1) na correctie voor achtergrondkenmerken

In voortgezet onderwijs verdienen mannen meer dan vrouwen, behalve onderwijsondersteuners

In het voortgezet onderwijs zijn eveneens de hoogste gemiddelde salarissen te vinden in de functiegroep directie en management. Mannen verdienen in alle functiegroepen meer dan vrouwen, behalve bij het onderwijsondersteunend personeel sinds 2021.

Bij het beheer- en administratief personeel in het voortgezet onderwijs was het verschil het grootst: in 2016 was het salaris van vrouwen gemiddeld 8,7 procent lager dan dat van mannen. In 2022 bedroeg dit verschil nog steeds 5,4 procent.

In alle functiegroepen ligt, zowel bij mannen als vrouwen, het gemiddelde salaris hoger in het voortgezet onderwijs dan in het basisonderwijs. 

4. Conclusie en discussie

In dit artikel is onderzocht hoe de man-vrouwverdeling binnen de verschillende functiegroepen van het onderwijspersoneel in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zich heeft ontwikkeld tussen 2016 en 2022. De eerste onderzoeksvraag gaat over de man-vrouwverdeling binnen de verschillende functiegroepen in het onderwijs en in hoeverre deze verdeling consistent is tussen het basis- en het voortgezet onderwijs. In het basisonderwijs zijn vrouwen in 2022 oververtegenwoordigd in alle functiegroepen. Het aandeel is sinds 2016 in de meeste functiegroepen stabiel. Alleen bij directie- en managementfuncties is het toegenomen. De feminisering van het basisonderwijs, zoals ook geconstateerd door Eurostat (2024), is het sterkst in onderwijsgevende functies waar in 2022 ruim 88 procent vrouw was. Ondanks verschillende initiatieven om meer mannen voor de klas te krijgen, is het aandeel mannelijke leerkrachten tussen 2016 en 2022 niet gestegen.

Hoewel de man-vrouwverdeling binnen onderwijsondersteunende functies nagenoeg stabiel is over de tijd, is het wel opvallend dat er een grote stijging is in het aantal mensen werkzaam in die functies. Tussen 2016 en 2022 is zowel het aantal mannen als het aantal vrouwen in onderwijsondersteunende functies in het basisonderwijs meer dan verdubbeld. Deze groei kan waarschijnlijk voor een groot deel toegeschreven worden aan extra geld dat de overheid hiervoor beschikbaar heeft gesteld. Het kabinet stelde in 2018 het Werkdrukakkoord op, waarmee structureel honderden miljoenen euro’s werden vrijgemaakt om de werkdruk in het primair onderwijs te verminderen. Scholen kregen daarbij de vrijheid om dit geld in te zetten naar eigen inzicht (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2018). Veel scholen kozen ervoor om meer onderwijsondersteuners aan te nemen. Tijdens en na de coronacrisis (vanaf 2020) is nog meer extra geld beschikbaar gesteld voor het primair en voortgezet onderwijs via het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2021). Dit programma was bedoeld om de leerachterstanden en andere problemen die waren ontstaan door de pandemie aan te pakken. Ook dit geld is door veel scholen gebruikt om extra onderwijsondersteuners in te huren. 

In het voortgezet onderwijs is het aandeel vrouwen in alle functiegroepen sinds 2016 gegroeid, maar blijft het in directie- en managementfuncties onder de helft. De feminisering is hier minder sterk dan in het basisonderwijs. 

De tweede onderzoeksvraag gaat over verschillen tussen mannen en vrouwen werkzaam in het onderwijs in leeftijd, contractvorm, deeltijdfactor en salaris en in hoeverre deze verschillen consistent zijn tussen het basis- en voortgezet onderwijs. Mannen waren gemiddeld ouder dan vrouwen in vrijwel alle functiegroepen, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs. Dit leeftijdsverschil is wel kleiner geworden. De afname in gemiddelde leeftijd van het onderwijsgevend personeel kan deels worden verklaard door het met pensioen gaan van de oudere generatie leerkrachten. In het basisonderwijs was in 2022 ruim 13 procent van de mannelijke leraren en bijna 12 procent van de vrouwelijke leraren 60 jaar of ouder. In het voortgezet onderwijs was dat bijna 17 procent van de mannelijke en bijna 10 procent van de vrouwelijke leraren. De komende jaren zal de feminisering van het onderwijs dus nog sterker worden, tenzij de instroom van nieuwe mannelijke leraren sterker groeit. 

Gekeken naar contractvorm hadden vrouwen in het basisonderwijs vaker een vaste aanstelling dan mannen. In het voortgezet onderwijs zijn de verschillen minder evident. Daar hadden mannen juist vaker een vaste aanstelling dan vrouwen, maar die verschillen waren over het algemeen klein. Het aandeel vaste aanstellingen is vooral bij het onderwijsondersteunend personeel in beide onderwijssoorten sterk afgenomen. Dit is mogelijk het gevolg van het tijdelijke karakter van het extra geld dat beschikbaar is gekomen vanuit het NPO.

Voor wat betreft de deeltijdfactor werkten vrouwen, zowel in het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs, gemiddeld minder uren dan mannen, met het kleinste verschil in directie- en managementfuncties. Deze genderkloof in deeltijdfactor sluit aan bij bredere resultaten die wijzen op verschillen in deeltijdfactor door een ongelijke verdeling van zorgtaken en huishoudelijke verantwoordelijkheden tussen mannen en vrouwen (Van den Brakel & Bruggink, 2024).

Verschillen in salaris van mannen en vrouwen, ook gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, zijn in het basisonderwijs het grootst bij directie- en managementfuncties. Mannen verdienden in deze functies meer dan vrouwen, maar deze loonverschillen zijn wel kleiner geworden over de tijd. Bij het onderwijsgevend personeel zijn de loonverschillen juist groter geworden, maar dan in het voordeel van de vrouwen. Ook in het voortgezet onderwijs zijn er verschillen in salaris tussen mannen en vrouwen. Hoewel deze verschillen kleiner zijn geworden, verdienden mannen in 2022 nog altijd meer dan vrouwen in directie- en managementfuncties, onderwijsgevende functies, en beheer- en administratieve functies. Alleen in onderwijsondersteunende functies zijn vrouwen iets meer gaan verdienen dan mannen.

Ook is de scheefheid in salaris tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zichtbaar. Deze salariskloof tussen de twee onderwijssoorten leidde tot toenemende ontevredenheid onder leerkrachten in het basisonderwijs. Dit werd versterkt door een groeiend lerarentekort, terwijl de werkdruk juist toenam. In 2022 is met de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst primair onderwijs een belangrijke stap gezet om de salarissen in het primair onderwijs gelijk te trekken met die in het voortgezet onderwijs. Aangezien in dit artikel cijfers tot en met 2022 gepresenteerd worden, zijn de eerste effecten van deze gelijktrekking te zien. Hoewel de verschillende functies na de gelijktrekking hetzelfde salaris op zowel het basis- als het voortgezet onderwijs krijgen, blijven er tussen de functiegroepen in het basis- en voortgezet onderwijs duidelijke salarissenverschillen bestaan. Dit komt door een verschil in invulling van functies waarbij aan ‘Leraar LC’ hogere eisen worden gesteld dan aan ‘Leraar LB’ en aan een ‘Leraar LD’ weer hogere eisen dan aan een ‘Leraar LC’. In het basisonderwijs zijn er bijvoorbeeld relatief minder docenten met de functie ‘Leraar LD’ en relatief meer docenten met de functie ‘Leraar LC’ dan in het voortgezet onderwijs (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2024). Omdat het salaris van ‘Leraar LD’ hoger is dan ‘Leraar LC’ is het gemiddelde salaris van onderwijsgevend personeel in het voortgezet onderwijs dus hoger dan in het basisonderwijs.

Het huidige onderzoek toont aan dat man-vrouwverschillen in het onderwijs nog steeds bestaan, ondanks beleidsmaatregelen en maatschappelijke ontwikkelingen die gericht zijn op meer gendergelijkheid. De feminisering van het onderwijs zet zich voort en er blijven duidelijke verschillen te zien in functieverdeling, arbeidsomvang en salaris. Deze trends hebben niet alleen gevolgen voor de representatie van mannen en vrouwen in het onderwijs, maar kunnen ook bredere implicaties hebben voor de aantrekkelijkheid van het beroep, de werkdrukverdeling en het lerarentekort.

Toekomstig onderzoek kan zich richten op de oorzaken achter deze verschillen, zoals sociale en culturele factoren en institutionele belemmeringen. Door beter inzicht te krijgen in de onderliggende mechanismen kunnen gerichte interventies worden ontwikkeld om het onderwijs als werkveld toegankelijker en aantrekkelijker te maken voor zowel mannen als vrouwen.

Referenties

Brakel, M. van den & Bruggink, J. (2024e). Emancipatiemonitor 2024 | CBS

CBS (2016a). Steeds meer vrouwen voor de klas in het basisonderwijs.

CBS (2016b). Ruim 6 op de 10 pabo-mannen staan niet voor de klas.

CBS (2023). Methodewijziging Monitor Loonverschillen mannen en  vrouwen.

CBS StatLine (2024a). Statline - Beloning en arbeidsvolume van werknemers; bedrijfstak, nationale rekeningen

CBS StatLine (2024b). Statline - Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen; bedrijfstakken (SBI 2008)

CBS StatLine (2024c). StatLine - Hoger onderwijs; eerste- en ouderejaarsstudenten, studierichting, herkomst

CBS StatLine (2024d). StatLine - Ho; gediplomeerden, soort diploma, studierichting, herkomst

Eurostat (2024). Classroom teachers and academic staff by education level, programme orientation, sex and age groups. Geraadpleegd op 23 oktober 2024.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2018). Werkdrukakkoord bereikt voor het primair onderwijs. Rijksoverheid. 

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2021). Nationaal Programma Onderwijs: Eerste voortgangsrapportage.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2023). Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, voortgezet onderwijs en mbo 2023 | Rapport | Rijksoverheid.nl

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2024). Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, voortgezet onderwijs en mbo 2024 | Rapport | Rijksoverheid.nl

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2025). OCW in Cijfers. Personeelssterkte voortgezet onderwijs. Geraadpleegd op 3 april 2025,

Visser, M. de, Lodewick, J., Termorshuizen, T., Laanen, K. van, & Casteren, W. van. (2021). Meer Meesters?: Routes naar diversiteit voor de klas | Rapport | Rijksoverheid.nl. ResearchNed Nijmegen in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 

Bijlagen

Bijlage 1 

B1.1 Dekkingsgraad Onderwijspersoneelbestand, 2016-2022 (%)
2016201720182019202020212022
Regulier en speciaal basisonderwijsOp basis van het aantal instellingen99,799,699,499,499,199,899,4
Regulier en speciaal basisonderwijsOp basis van het aantal leerlingen99,999,799,799,599,2100,099,7
Voortgezet onderwijsOp basis van het aantal instellingen98,698,697,397,996,798,197,8
Voortgezet onderwijsOp basis van het aantal leerlingen99,599,599,099,097,798,798,1

Bijlage 2: Achtergrondkenmerken regressieanalyse

De volgende achtergrondkenmerken zijn opgenomen in het model om het gecorrigeerde (verschil in) salaris tussen mannen en vrouwen te berekenen. 

B2.1 Achtergrondkenmerken regressieanalyse
KenmerkCategorie
Aard van de dienstbetrekking1)  Vast contract
Aard van de dienstbetrekking2) Tijdelijk contract
Aard van de dienstbetrekking3) Tijdelijk contract i.v.m. vervanging
Arbeidsduur1) Voltijd (referentiecategorie)
Arbeidsduur2) Deeltijd minder dan 12 uur
Arbeidsduur3) Deeltijd 12 tot 20 uur
Arbeidsduur4) Deeltijd 20 tot 25 uur
Arbeidsduur5) Deeltijd 25 tot 30 uur
Arbeidsduur6) Deeltijd 30 tot 35 uur
Leeftijd1) jonger dan 21 jaar
Leeftijd2) 21-25 jaar
Leeftijd3) 25-30 jaar
Leeftijd4) 30-35 jaar
Leeftijd5) 35-40 jaar (referentiecategorie)
Leeftijd6) 40-45 jaar
Leeftijd7) 45-50 jaar
Leeftijd8) 50-55 jaar
Leeftijd9) 55-60 jaar
Leeftijd10) 60 jaar en ouder
FunctiecategorieDirectie en management1) Bestuurslid, lid college van bestuur
FunctiecategorieDirectie en management2) (Bovenschoolse) directeur (referentiecategorie)
FunctiecategorieDirectie en management3) Adjunct- of waarnemend directeur
FunctiecategorieDirectie en management4) Overige managementfuncties op het niveau van directie en bestuur
FunctiecategorieOnderwijsgevend personeel (incl. lio)1) Groepsleerkracht (incl. remedial teacher) (referentiecategorie)
FunctiecategorieOnderwijsgevend personeel (incl. lio)2) Vakleraar
FunctiecategorieOnderwijsgevend personeel (incl. lio)3) Leraar in opleiding (lio)
FunctiecategorieOnderwijsgevend personeel (incl. lio)4) Overig onderwijzend personeel
FunctiecategorieOnderwijsondersteunend personeel1) Onderwijsassisterende functies (referentiecategorie)
FunctiecategorieOnderwijsondersteunend personeel2) Therapeutische- en zorg functies
FunctiecategorieOnderwijsondersteunend personeel3) Instructeur
FunctiecategorieOnderwijsondersteunend personeel4) Overig onderwijsondersteunend personeel
FunctiecategorieAdministratief- en beheerpersoneel1) Staffunctionaris (bijv. hoofd facilitaire dienstverlening)
FunctiecategorieAdministratief- en beheerpersoneel2) Onderwijscoördinator (bijv. teamcoördinator)
FunctiecategorieAdministratief- en beheerpersoneel3) Overige managementfuncties op het niveau van een afdeling of ander onderdeel van de organisatie
FunctiecategorieAdministratief- en beheerpersoneel4) Beheerfuncties (bijv. conciërge, schoonmaker, beheerder/ICT) (referentiecategorie)
FunctiecategorieAdministratief- en beheerpersoneel5) Administratieve functies (bijv. personeelszaken, leerlingenadministratie)
FunctiecategorieAdministratief- en beheerpersoneel6) Overig beheer- en administratief personeel
Geslacht1) Man
Geslacht2) Vrouw (referentiecategorie)
Schoolgrootte3) 1e kwartiel (referentiecategorie)
Schoolgrootte4) 2e kwartiel
Schoolgrootte5) 3e kwartiel
Schoolgrootte6) 4e kwartiel
Tijd in huidige functie1) 1e kwartiel (referentiecategorie)
Tijd in huidige functie2) 2e kwartiel
Tijd in huidige functie3) 3e kwartiel
Tijd in huidige functie4) 4e kwartiel
Woonprovincie1) Onbekend
Woonprovincie2) Drenthe
Woonprovincie3) Flevoland
Woonprovincie4) Fryslân
Woonprovincie5) Gelderland
Woonprovincie6) Groningen
Woonprovincie7) Limburg
Woonprovincie8) Noord-Brabant
Woonprovincie9) Noord-Holland
Woonprovincie10) Overijssel
Woonprovincie11) Utrecht
Woonprovincie12) Zeeland
Woonprovincie13) Zuid-Holland (referentiecategorie)

Bijlage 3: Tabellen

De cijfers zijn te vinden in de tabel Kenmerken van onderwijspersoneel, 2016-2022.