1. Inleiding
De samenstelling van het onderwijsgevend personeel in Nederland is de afgelopen decennia aanzienlijk veranderd. In de jaren tachtig was de man-vrouwverdeling binnen het basisonderwijs vrijwel evenwichtig. Daarna is de beroepsgroep sterk gefeminiseerd, meer dan de helft is vrouw, en is het aandeel vrouwelijke leerkrachten opgelopen tot 88 procent in 2022. Enerzijds komt dat door de lagere instroom van mannelijke leerkrachten, anderzijds door de hogere uitstroom van mannelijke leerkrachten vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (CBS, 2016a).
De feminisering van het basisonderwijs is geen uniek Nederlands verschijnsel. In veel Europese landen zijn vergelijkbare trends te zien. Het gemiddelde percentage vrouwelijke leerkrachten in het primair onderwijs lag in de EU in 2022 op 86 procent (Eurostat, 2024). In Litouwen, Hongarije en Italië was dat zelfs 95 procent of hoger. In Denemarken en Turkije was de feminisering het minst sterk, met respectievelijk 67 procent en 65 procent vrouwen voor de klas in 2022.
Anders dan in het basisonderwijs vormen docenten in het voortgezet onderwijs geen sterk gefeminiseerde beroepsgroep, hoewel er de afgelopen jaren wel een verschuiving is naar meer vrouwen voor de klas (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2023). Binnen het voortgezet onderwijs zijn ook specifieke genderpatronen te zien: vrouwen zijn vaak in de meerderheid in administratieve en ondersteunende rollen, terwijl mannen relatief vaker leidinggevende posities hebben (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2025). Ook hebben vrouwen die in het onderwijs werken vaker deeltijdaanstellingen en hebben zij vaak lagere salarissen dan mannen (CBS StatLine, 2024a; CBS StatLine, 2024b).
De afgelopen jaren zijn er veel initiatieven geweest om te stimuleren dat er meer mannen voor de klas komen te staan (De Visser et al., 2021). Het aandeel mannen dat in het hoger beroepsonderwijs ingeschreven staat in de richting ‘lerarenopleiding basisonderwijs, speciaal onderwijs en basiseducatie’, waar de pedagogische academie voor het basisonderwijs (pabo) onder valt, is nu ook hoger dan tien jaar geleden. Het nam toe van bijna 20 procent in 2015/’16 naar ruim 23 procent in 2023/’24. In 2015/’16 stonden 4,9 duizend mannen ingeschreven bij deze studierichting en in 2022/’23 waren dit er 6,5 duizend (CBS StatLine, 2024c).
Mannen maken echter vaker dan vrouwen deze opleiding niet af (CBS StatLine, 2024d) en van de werkende mannen die de pabo wel hebben afgerond staat een groot deel niet voor de klas in het basisonderwijs. Zij werken wel vaak in het onderwijs, maar zijn dan bijvoorbeeld manager, onderwijsdeskundige of docent in het voortgezet onderwijs (CBS, 2016b).
Er is niet alleen vraag naar meer mannen voor de klas. Het algehele lerarentekort wordt steeds groter, omdat leraren het onderwijs verlaten vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd, terwijl er minder nieuwe leraren instromen. In dit licht is het essentieel om te begrijpen hoe het onderwijspersoneel is samengesteld. Factoren zoals leeftijd, geslacht, contractvorm, deeltijdfactor en salaris geven inzicht in de mate van vergrijzing, de afhankelijkheid van tijdelijke contracten en mogelijke ongelijkheden tussen mannen en vrouwen. Het aandeel 60-plussers is bijvoorbeeld een belangrijke graadmeter voor de verwachte uitstroom, terwijl verschillen in contractvorm en deeltijdfactor iets zeggen over de arbeidsmarktpositie van personeel.
Om het maatschappelijk debat, en het beleid, te ondersteunen is het belangrijk om een duidelijk en feitelijk beeld te krijgen van de huidige samenstelling van het onderwijspersoneel en hoe deze samenstelling de afgelopen jaren is veranderd.
Dit onderzoek heeft daarom als doel om de samenstelling van het onderwijspersoneel in het door OCW bekostigde reguliere basis- en voortgezet onderwijs in kaart te brengen. Dit is gedaan voor 2016 tot en met 2022, het meest recente jaar waarvoor alle gegevens beschikbaar zijn. Hierbij is specifiek gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen in zowel individuele als baankenmerken. De volgende onderzoeksvragen zijn onderzocht:
1a. Hoe ziet de man-vrouwverdeling eruit binnen de verschillende functiegroepen in het onderwijs?
1b. In hoeverre is deze verdeling consistent tussen het basis- en voortgezet onderwijs?
2a. In hoeverre verschillen mannen en vrouwen binnen het onderwijs met betrekking tot leeftijd, contractvorm (wel of geen vaste aanstelling), deeltijdfactor en salaris?
2b. In hoeverre zijn deze verschillen consistent tussen het basis- en voortgezet onderwijs?