8. Conclusie
8.1 Samenvatting
In dit artikel wordt antwoord gegeven op de vraag in welke mate discriminatie in Nederland voorkomt, zowel in het algemeen als verbijzonderd naar verschillende bevolkingsgroepen. Ook wordt beschreven op welke gronden discriminatie plaatsvindt, op welke manieren de discriminatie zich manifesteert, en in welke mate melding ervan wordt gemaakt.
Ruim 1 op de 10 inwoners van Nederland (11 procent) van 15 jaar of ouder zegt in 2021 dat hij of zij zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd heeft gevoeld. Dat zijn omgerekend ruim 1,6 miljoen mensen.
Vrouwen ervoeren iets vaker discriminatie dan mannen, jongere leeftijdsgroepen vaker dan oudere, en lesbiennes, homo’s en biseksuelen vaker dan hetero’s. Van de personen met herkomst Marokko, Suriname en Caribisch Nederland voelden zich 3 op de 10 of meer gediscrimineerd. Van de personen uit overig Afrika en overig Azië gaf een kwart dit aan. Van de personen met een Nederlandse herkomst voelde minder dan 1 op de 10 zich gediscrimineerd. Qua nationaliteit voelden inwoners met de Marokkaanse nationaliteit (4 op de 10) en Chinezen (3,5 op de 10) zich in 2021 het vaakst gediscrimineerd. Wat betreft godsdienst of levensbeschouwing voelden islamieten (3 op de 10) zich het vaakst gediscrimineerd, gevolgd door joden, boeddhisten en hindoes (alle (ruim) 2 op de 10).
Discriminatie kan op een of meerdere gronden worden ervaren. De meest genoemde grond was ras of huidskleur (4 procent). Daarna volgen discriminatie op grond van nationaliteit (3 procent), geslacht, leeftijd, en godsdienst of levensovertuiging (alle 2 procent). De overige gronden voor discriminatie werden door 1 procent of minder van de Nederlanders genoemd.
In grote lijnen ervoeren de mensen in het westen en midden van ons land het vaakst discriminatie, de mensen in het noordoosten het minst vaak, en nam het zuiden een tussenpositie in. In de stad is het percentage mensen dat discriminatie ervoer (ruim) twee keer zo groot als op het platteland.
De meest voorkomende manier waarop slachtoffers zich gediscrimineerd voelden is ongelijke behandeling, benadeling of het voortrekken van bepaalde groepen. Dit was het geval bij bijna 6 op de 10 mensen die discriminatie ervoeren in het afgelopen jaar. Bijna 4 op de 10 zeiden dat dit (ook) door discriminerende opmerkingen kwam en ruim 3 op de 10 gaven aan dat ze zich (ook) gediscrimineerd voelden door een negatief beeld of stigmatisering, bijvoorbeeld in de media.
Bijna 1 op de 10 mensen die zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd voelden heeft dit gemeld bij een of meer instanties. Drie procent meldde het bij de eigen werkgever of opleiding, 2 procent bij de politie, 1 procent bij een meldpunt voor discriminatie, en minder dan een half procent bij het College voor de Rechten van de Mens.
Er bestaat een samenhang tussen het ervaren van discriminatie en gevoelens van onveiligheid. Van de mensen die zich in 2021 gediscrimineerd voelden, zei ruim de helft zich weleens onveilig te voelen, terwijl van de degenen zonder discriminatie-ervaring 30 procent zich weleens onveilig voelt.
8.2 Ander onderzoek en registratiecijfers discriminatie
SCP-onderzoek ‘Ervaren discriminatie in Nederland’
In 2013 en 2018 heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzoek gedaan naar de ervaren discriminatie van Nederlanders (Andriessen, Fernee en Wittebrood, 2014; Andriessen et al., 2020). Door verschillen in vraagstelling en onderzoeksopzet zijn de uitkomsten van dit SCP-onderzoek niet zonder meer vergelijkbaar met de onderzoeksresultaten op basis van de Veiligheidsmonitor. Zo wordt in het SCP-onderzoek eerst aan de respondent gevraagd of ze in de afgelopen twaalf maanden op een terrein geparticipeerd hebben, bijvoorbeeld ‘Heeft u in de afgelopen twaalf maanden betaald werk verricht?’. Vervolgens zijn voor elk terrein allerlei (negatieve) situaties geschetst die zich kunnen voordoen. Bijvoorbeeld: ‘Mijn tijdelijke contract is niet verlengd’, of ‘Ik ben ontslagen’. Bij elke situatie waarvan een respondent aangaf die meegemaakt te hebben werd vervolgens de vraag gesteld: ‘Denkt u dat dit te maken had met discriminatie?’, waarbij de respondent kon antwoorden met ‘ja’, ‘nee’, ‘ik twijfel of dit met discriminatie te maken had’. In de vragenlijst van de Veiligheidsmonitor daarentegen is de respondent enkel de vraag gesteld: ‘Heeft u zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd gevoeld?, met de antwoordmogelijkheden ‘ja’, ‘nee’, ‘geen antwoord’. Daarna is gevraagd op welke grond en op welke manier(en) de respondent zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd heeft gevoeld. Mogelijk is mede aan dit verschil in vraagstelling toe te schrijven dat het SCP-onderzoek een hogere prevalentie van ervaren discriminatie meet, namelijk 27 procent in 2018 (tegen 11 procent in 2021 in de Veiligheidsmonitor). De bevindingen met betrekking tot andere aspecten van ervaren discriminatie zoals de meest/minst getroffen doelgroepen, en meest/minst genoemde gronden en manieren van discriminatie komen in grote lijnen overeen. Overigens concludeert het SCP dat de prevalentie van de ervaren discriminatie tussen 2013 en 2018 niet wezenlijk veranderd is.
Rapport Discriminatie in Nederland 2021
Dit rapport geeft inzicht in de discriminatie-incidenten en -meldingen die in Nederland in 2021 door een officiële instantie zijn geregistreerd (Discriminatiecijfers in 2021, 2022). Het gaat om meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) van de gemeenten, door de politie geregistreerde discriminatie-incidenten, verzoeken om een oordeel en meldingen en vragen bij het College voor de Rechten van de Mens, gegevens van het Meldpunt internetdiscriminatie (MiND), en discriminatiecijfers van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman.
De ADV’s van de gemeenten registreerden 6922 discriminatiemeldingen in 2021, een stijging van 26 procent ten opzichte van 2020. Bij de politie werden 6580 discriminatie-incidenten geregistreerd, een stijging van 7 procent. Het College voor de Rechten van de Mens ontving 739 verzoeken om een oordeel, een stijging van 16 procent, en daarnaast 5286 meldingen en vragen over gelijke behandeling. Dat is bijna twee keer zoveel als in 2020. Bij de Nationale ombudsman kwamen 321 klachten over discriminatie door overheidsinstanties binnen, waarmee het aantal klachten meer dan verdubbelde. Bij meldpunt internetdiscriminatie MiND was juist een afname te zien: daar kwamen 339 meldingen binnen, minder dan de helft van het aantal in 2020. Ook de Kinderombudsman registreerde minder klachten over discriminatie: tien, dat is drie minder dan het jaar ervoor.
Vooral bij de gemeenten kwamen in 2021 veel meldingen binnen over de coronamaatregelen. Het coronatoegangsbewijs en de mondkapjesplicht leidden tot klachten van mensen die zich gediscrimineerd voelden. Bijna een derde van alle meldingen bij gemeenten gingen over 'niet-wettelijke' of 'overige' discriminatiegronden’, een duidelijk toename in vergelijking met eerdere jaren. Ook het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale ombudsman ontvingen veel klachten over de coronamaatregelen. Bij de politie gingen de meeste meldingen over discriminatie op basis van herkomst en seksuele geaardheid, maar ook hier steeg het aantal meldingen dat te maken had met de coronamaatregelen.
8.3 Kanttekeningen en discussie
Zoals in de Inleiding aangegeven gaat het in dit artikel om ervaren discriminatie, dat wil zeggen de mate waarin mensen zelf het gevoel hebben gediscrimineerd te zijn. Ervaren discriminatie hoeft niet altijd overeen te komen met feitelijke discriminatie. Maar ook wanneer er geen feitelijke discriminatie aan ervaren discriminatie ten grondslag ligt, is de ervaring op zichzelf voldoende om te zorgen voor effecten op gedrag en gevoelens van mensen, zoals bijvoorbeeld ook uit de in dit artikel beschreven relatie tussen ervaren discriminatie en onveiligheidsgevoelens blijkt.
Bovendien is het moeilijk, zo niet onmogelijk om op basis van een enquêteonderzoek objectieve discriminatie te meten. Daarvoor eigenen zich observerend of participerend onderzoek, en onderzoek naar documentatie en correspondentie van bedrijven of instanties (zoals bijvoorbeeld in de toeslagenaffaire gebeurt) veel meer.
In de Veiligheidsmonitor 2021 is het thema discriminatie relatief basaal, met een beperkte set van vier vragen onderzocht. Om meer inzicht in andere facetten en achtergronden van discriminatie te krijgen is het de overweging waard om bij de volgende editie van de Veiligheidsmonitor in 2023 het vragenblok over discriminatie uit te breiden met bijvoorbeeld vragen over de:
- intensiteit en frequentie van de discriminatie: bijvoorbeeld eenmalig/structureel of dagelijks, wekelijks, maandelijks etc.
- context waarin de discriminatie heeft plaatsgevonden: bijvoorbeeld privé/in thuissituatie, in openbare ruimte, op werk/school etc.
- dader(s): bijvoorbeeld door onbekenden of bekenden, en indien door bekenden door wie: (ex-)partner, familie, kennissen, werkgevers, leraren, medescholieren/-studenten etc.
- impact van de discriminatie: wat zijn psychische/emotionele en financiële gevolgen voor het slachtoffer, en in welke concrete problemen/klachten uiten zich deze, bijvoorbeeld slecht slapen, onveilig voelen, vertrouwen in mensen verliezen etc.
- inschatting van de ernst van de discriminatie: bijvoorbeeld als een strafbaar feit/misdrijf, als verkeerd maar niet als misdrijf, als iets dat toevallig gebeurde etc.
- reden(en) om discriminatie niet te melden: tegen de achtergrond dat minder dan 1 op 10 personen die discriminatie ervaren dit melden, wordt gevraagd wat de redenen hiervoor zijn, bijvoorbeeld het niet belangrijk vinden, niet geloven in een oplossing, angst voor represailles etc.
Voorbeelden van de concrete uitwerking van bovenstaande vragen zijn beschikbaar in de vragenlijst van de Veiligheidsmonitor 2021 waar deze voor andere thema’s (bijvoorbeeld Pesten, zie pagina 47-50 in de vragenlijst) zijn opgenomen.
In overleg met de opdrachtgevers en partners van de Veiligheidsmonitor zal uitbreiding van het vragenblok over discriminatie in deze zin of anderszins in de Veiligheidsmonitor 2023 besproken worden.