Auteur: Hardy van de Ven (TNO), Hendrika Lautenbach (CBS), Mark Ramaekers (CBS), Gerben Hulsegge (TNO), Wouter van der Torre (TNO)
Zelfstandig ondernemers zonder personeel over hun bedrijfspositie

2. Methode

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) 2019 van TNO en CBS (Van der Torre et al., 2019). De doelpopulatie van de ZEA bestaat uit zelfstandig ondernemers die arbeid verrichten voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk en daarover winstaangifte doen voor de inkomstenbelasting bij de Belastingdienst. Dit onderzoek richt zich alleen op zelfstandig ondernemers zonder personeel en betreft 4 379 zzp-steekproefpersonen. Meer over de methode van de ZEA is te vinden op de websites van het CBS en TNO

2.1 Meting eigen oordeel bedrijfspositie

Om vast te stellen hoe zzp’ers hun bedrijfspositie beoordelen is uitgegaan van twee vragen uit de ZEA: (1) in hoeverre zijn zzp’ers tevreden over de financiële situatie van het bedrijf en (2) in hoeverre maken zij zich zorgen over de toekomst van hun bedrijf. Het eigen oordeel over de financiële situatie en de toekomst van het bedrijf of onderneming is gecombineerd tot een eigen oordeel over de bedrijfspositie in vier categorieën:

  1. Huidige financiële situatie redelijk tot zeer goed, geen zorgen over toekomst
  2. Huidige financiële situatie redelijk tot zeer goed, maakt zich soms tot vaak zorgen over toekomst
  3. Huidige financiële situatie matig tot slecht, geen zorgen over toekomst
  4. Huidige financiële situatie matig tot slecht, maakt zich soms tot vaak zorgen over toekomst

Indeling van zzp’ers in clusters
In de eerste stap van de analyse zijn zzp’ers met behulp van de boomclassificatietechniek (zie Technische toelichting) ingedeeld in clusters die significant negatiever dan wel positiever oordelen over de bedrijfspositie. De boomclassificatietechniek bouwt een boomstructuur op waarbij per vertakking een algoritme bepaalt welke factor het meest met het oordeel over de bedrijfspositie samenhangt. Zo ontstaan per vertakking steeds twee nieuwe homogene groepen: één die significant negatiever en één die significant positiever scoort op de bedrijfspositie. Voor het opbouwen van de boom zijn de volgende, veelal objectieve, persoons- en werkkenmerken gekozen:

  • geslacht 
  • leeftijd
  • onderwijsniveau 
  • type zzp’er (voornamelijk aanbieden van producten dan wel voornamelijk aanbieden van eigen arbeid) 
  • beroepsniveau 
  • beroepsklasse 
  • aantal klanten 
  • soort klanten 
  • bij vrije keuze liever zzp’er of werknemer in loondienst willen zijn 
  • tevens werkzaam als werknemer in loondienst

Omdat per vertakking het aantal groepen verdubbelt, ligt in verband met de leesbaarheid de focus in dit artikel op vier clusters. Deze vier clusters komen voort uit tweemaal de meest negatieve “afslag” in de boom en uit tweemaal de meeste positieve “afslag”. De overige zzp’ers dienen als referentie in de analyses naar verschillen in persoons- en bedrijfskenmerken en de dimensies van kwaliteit van het werk. De boom is zo samengesteld dat hoe hoger een kenmerk (criterium) in de boom staat, des te belangrijker het kenmerk is om zzp’ers die positief dan wel negatief over hun bedrijfssituatie oordelen te onderscheiden. Hoe lager een kenmerk staat, hoe minder het een rol speelt bij het maken van dit onderscheid. Van de elf variabelen die als input aan de boomclassificatie zijn meegegeven, zijn er drie niet gebruikt. Deze variabelen (beroepsniveau, tevens werkzaam als werknemer en bij vrije keuze liever zzp’er of werknemer in loondienst willen zijn) bleken het minst relevant voor het indelen naar een positief dan wel minder positief oordeel over de bedrijfspositie  Als randvoorwaarde aan de classificatieboom is meegegeven dat groepen verder konden worden uitgesplitst zolang het nog subgroepen van voldoende omvang opleverde om uitspraken over te kunnen doen.

2.2 Meting kwaliteit van het werk 

In de tweede stap van de analyse zijn de vier meest extreem scorende zzp-clusters onderling vergeleken op kenmerken van de kwaliteit van het werk. Voor de conceptualisering van de kwaliteit van het werk is aangesloten bij het door de OESO ontwikkelde kader voor de kwaliteit van het werk (Cazes et al. 2015). De kwaliteit van het werk wordt daarin onderverdeeld naar de inkomenspositie, arbeidsmarktzekerheid en de intrinsieke kwaliteit van het werk. Niet alleen de hoogte van het inkomen, maar ook het inkomen ten opzichte van anderen blijkt samen te hangen met de ervaren kwaliteit van werk. In dit onderzoek is dat ondervangen door de relatieve inkomenspositie mee te nemen, zowel die van het persoonlijk inkomen als van het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen (zie CBS StatLine, 2019). De inkomensgegevens gaan over het jaar 2017, aangezien niet alle belastinggegevens van zelfstandigen over 2018 en 2019 ten tijde van het onderzoek nog niet beschikbaar waren. Bij arbeidsmarktzekerheid gaat het onder meer om de ervaren werkzekerheid en de regelingen die voorhanden zijn mocht men werkloos of arbeidsongeschikt raken. Waar voor werknemers in loondienst inkomensverzekeringen verplicht geregeld zijn, zijn die voor zzp’ers vrijwillig. Zo hebben zzp’ers de keuze om zich al dan niet te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Ook kunnen ze een buffer opbouwen tegen inkomensverlies, bijvoorbeeld via lijfrentepremies als pensioenvoorziening. De intrinsieke kwaliteit van het werk betreft de werkomstandigheden zoals de werkdruk, autonomie en variatie in het werk. Ook gaat het om daaraan gerelateerde (gezondheids-) risico’s zoals werk(on)tevredenheid, bevlogenheid, gezondheid en werkgerelateerde psychische vermoeidheid (burn-out klachten). Voor de kwaliteit van het werk is steeds elk cluster vergeleken met alle andere zzp’ers. Verschillen zijn getoetst op significantie (p<0,05; Pearson  χ²-test voor categoriale variabelen en effectgrootte (Cohen’s d ≥ 0,20), zie Technische toelichting.