3. Resultaten
3.1 Persoons- en werkkenmerken
De vier clusters zzp’ers met een sterke en zwakke bedrijfspositie (zie paragraaf 2) omvatten in totaal 37 procent van alle zzp’ers. Per cluster zijn de twee of drie meest onderscheidende kenmerken geïdentificeerd. De beroepsgroep waarbinnen een ondernemer werkzaam is bleek het meest onderscheidend. Per cluster verschilt het welk kenmerk vervolgens het meest van belang is in de beoordeling van de bedrijfspositie. Zo blijken ook het soort klanten en het opleidingsniveau bepalend bij de indeling. Waar in totaal 14 procent van alle zzp’ers zeer negatief was over de bedrijfspositie (d.w.z. matige tot slechte huidige financiële situatie en soms tot vaak zorgen over de toekomst), bedroeg dit in de twee meest negatieve clusters 36 procent (cluster 1) en 22 procent (cluster 2). In totaal oordeelde bijna de helft (49 procent) zeer positief over de bedrijfspositie. In de twee meest positieve clusters lag dit significant hoger met 60 procent in cluster 3 en 57 procent in cluster 4.
Huidige financiële situatie redelijk tot zeer goed, geen zorgen over toekomst (%) | Huidige financiële situatie redelijk tot zeer goed, soms tot vaak zorgen over toekomst (%) | Huidige financiële situatie matig tot slecht, geen zorgen over toekomst (%) | Huidige financiële situatie matig tot slecht, soms tot vaak zorgen over toekomst (%) | Onbekend (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Totaal (100 procent) | 49 | 32,7 | 4,5 | 13,2 | 0,6 |
Cluster 1 (4,2 procent) | 29,7 | 28,3 | 5,8 | 35,7 | 0,45 |
Cluster 2 (5,7 procent) | 37,4 | 33,3 | 5,1 | 22,4 | 1,82 |
Cluster 3 (7,5 procent) | 60,4 | 26 | 4,5 | 7,8 | 1,36 |
Cluster 4 (19,1 procent) | 56,9 | 30,7 | 4,9 | 7,3 | 0,22 |
Bron: CBS, TNO | |||||
1)Tussen haakjes het aandeel zzp'ers. |
Clusters met een negatief oordeel over de bedrijfspositie
Het eerste cluster bestaat voornamelijk uit zzp’ers met creatieve beroepen (92 procent) en deze zzp’ers bedienen voornamelijk particuliere klanten. Vergeleken met de andere zzp’ers bestaat cluster 1 (kort aangeduid: ‘creatieve zzp’ers’) uit relatief veel vrouwen en hoogopgeleiden. Daarnaast hadden zzp’ers in dit cluster in 2019 vaker drie of minder klanten en werkten ze minder uren dan gemiddeld (tabel B1 in de Tabellenbijlage).
Cluster 2 bestaat voornamelijk uit klassieke zzp’ers met commerciële beroepen (80 procent) die vooral particuliere klanten bedienen. In cluster 2 (‘aanbieders van goederen’) waren het aandeel 55-plussers en het aandeel laagopgeleiden ruim bovengemiddeld. Zzp’ers in cluster 2 hadden ook relatief vaak te maken met 100 klanten of meer (tabel B1).
Clusters met een positief oordeel over de bedrijfspositie
Cluster 3 bestaat uit laagopgeleide technische (74 procent) en dienstverlenende (23 procent) beroepen. Kenmerkend voor dit cluster (‘technici’) is dat er bovengemiddeld veel mannen toe behoren. Omdat een groot aandeel werkt in de bouw, een sector met veelal typische mannenberoepen, is dat niet zo opmerkelijk. Meer dan gemiddeld heeft het cluster particulieren als klant (tabel B1).
Het vierde cluster bestaat voornamelijk uit bedrijfseconomische en administratieve beroepen (50 procent), ICT beroepen (30 procent) en beroepen in zorg en welzijn (15 procent) die hoofdzakelijk zakelijke klanten bedienen. Met bijna 73 procent hoog opgeleiden ligt het aandeel in dit cluster (‘administrateurs’) 26 procentpunten boven het gemiddelde (tabel B1).
3.2 Kwaliteit van het werk
In de tweede stap van de analyse is onderzocht hoe de vier zzp-clusters scoren op indicatoren van de kwaliteit van het werk ingedeeld naar het OESO-kader (zie paragraaf 2.2). Daarbij is elke cluster vergeleken met de gemiddelde zzp’er.
3.2.1 Creatieve zzp’ers versus de gemiddelde zzp’er
Ontevreden over werkzekerheid, maar vrijwel iedereen gevarieerd werk
Zzp’ers in het eerste cluster hebben twee keer zo vaak als gemiddeld een persoonlijk inkomen dat tot de laagste 20 procent van alle inkomens in Nederland behoort. Gekeken naar de huishoudensinkomen, is dit een factor anderhalf (tabel B2). Ook zegt bijna de helft weinig of geen vertrouwen te hebben in het behoud van opdrachten, tegenover 20 procent de gemiddeld. Relatief weinig creatieve zzp’ers zeggen een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor hun werk als zelfstandig ondernemer te hebben. Ook het aandeel dat geld spaart om een buffer op te bouwen voor wanneer men arbeidsongeschikt zou raken, is relatief klein (tabel B3). Op de variabelen die iets over de arbeidsomstandigheden zeggen, scoort deze groep vrijwel gemiddeld. Wel rapporteren ze vrijwel allemaal dat zij gevarieerd werk hebben (tabel B4).
Klein verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | Groot verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | Geen significant verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | |
---|---|---|---|
Inkomenspositie | |||
Hoogste 20%-groep huishoudensinkomen | -13,2 | ||
Werkzaam als werknemer | 9,8 | ||
Partner heeft persoonlijk inkomen | -14,9 | ||
Arbeidsmarktzekerheid | |||
Tevreden werkzekerheid | -25 | ||
Voorziening arbeidsongeschiktheid | -21,1 | ||
Intrinsieke kwaliteit van het werk | |||
Lage werkdruk | 2,6 | ||
Hoge autonomie | 0,6 | ||
Gevarieerd werk | 18,2 | ||
Gemakkelijk voldoen aan fysieke eisen | 4 | ||
Gemakkelijk voldoen aan psychische eisen | 2,6 | ||
Hoge leeroriëntatie | 6,1 | ||
Zeer bevlogen | 0,2 | ||
Bron: CBS, TNO |
3.2.2 Aanbieders van goederen versus de gemiddelde zzp’er
Relatief laag inkomen en minderheid met voorziening voor arbeidsongeschiktheid
Net als de zzp’ers met vooral creatieve- en taalkundige beroepen (cluster 1) behoren de zzp’ers in dit cluster met hun persoonlijk inkomen twee keer zo vaak als gemiddeld tot de laagste 20 procent van de inkomens (tabel B2). De verdeling van het huishoudensinkomen over de hogere 20-procentsgroepen is iets gunstiger. Zo’n driekwart van de zzp’ers van het tweede cluster is (heel) tevreden over de werkzekerheid, wat gelijk is aan het gemiddelde van alle zelfstandig ondernemers zonder personeel. Het aandeel met een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor hun werk als zelfstandig ondernemer ligt ook op het gemiddelde (tabel B3). Het aandeel binnen dit cluster dat überhaupt een voorziening (naast een verzekering kan men bijvoorbeeld ook zelf sparen of beleggen) voor arbeidsongeschiktheid heeft getroffen is lager dan gemiddeld. De meeste scores op de variabelen over de omstandigheden waaronder zij hun werk verrichten zoals autonomie, bevlogenheid en werkdruk, zijn vrijwel identiek aan het gemiddelde. Alleen het aandeel dat variatie in het werk ervaart is lager dan gemiddeld.
Klein verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | Groot verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | Geen significant verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | |
---|---|---|---|
Inkomenspositie | |||
Hoogste 20%-groep huishoudensinkomen | -9,5 | ||
Werkzaam als werknemer | 2,5 | ||
Partner heeft persoonlijk inkomen | 1,4 | ||
Arbeidsmarktzekerheid | |||
Tevreden werkzekerheid | -4,3 | ||
Voorziening arbeidsongeschiktheid | -21,3 | ||
Intrinsieke kwaliteit van het werk | |||
Lage werkdruk | -1,5 | ||
Hoge autonomie | 3,2 | ||
Gevarieerd werk | -11,7 | ||
Gemakkelijk voldoen aan fysieke eisen | -3,6 | ||
Gemakkelijk voldoen aan psychische eisen | -1,8 | ||
Hoge leeroriëntatie | -2,8 | ||
Zeer bevlogen | -2,6 | ||
Bron: CBS, TNO |
3.2.3 Technici versus de gemiddelde zzp’er
Bovenmatig tevreden over werkzekerheid, relatief lage intrinsieke kwaliteit van het werk
Zowel de verdeling van het persoonlijk als het huishoudensinkomen over de 20-procentsgroepen verschilt nauwelijks van die van alle zzp’ers (zie ook tabel B2). Gezien het feit dat zij vaak laag opgeleid zijn (schema 3.2.2) is dat opmerkelijk, omdat een laag opleidingsniveau vaak gepaard gaat met een relatief laag inkomen. Wel is cluster 3 iets minder vertegenwoordigd in de hoogste 20-procentsgroepen. Dat hun arbeidsmarktpositie goed is, blijkt ook uit het feit dat bijna 90 procent (heel) tevreden is over de werkzekerheid. En met ruim een derde ligt het aandeel dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft ruim boven het gemiddelde (tabel B3). Daar staat tegenover dat het aandeel dat aangeeft gemakkelijk aan de fysieke eisen van het werk te kunnen voldoen lager is dan gemiddeld. Daarnaast ervaren zij veel minder dan gemiddeld variatie in hun werkzaamheden. De ervaren noodzaak om nieuwe dingen te leren om het werk uit te kunnen voeren is in dit cluster relatief laag.
Klein verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | Groot verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | Geen significant verschil (verschil met gemiddelde zzp'er (%-punt)) | |
---|---|---|---|
Inkomenspositie | |||
Hoogste 20%-groep huishoudensinkomen | -13,7 | ||
Werkzaam als werknemer | -6,7 | ||
Partner heeft persoonlijk inkomen | 6,6 | ||
Arbeidsmarktzekerheid | |||
Tevreden werkzekerheid | 10,3 | ||
Voorziening arbeidsongeschiktheid | 1,1 | ||
Intrinsieke kwaliteit van het werk | |||
Lage werkdruk | -3,3 | ||
Hoge autonomie | -0,8 | ||
Gevarieerd werk | -14,1 | ||
Gemakkelijk voldoen aan fysieke eisen | -4,7 | ||
Gemakkelijk voldoen aan psychische eisen | -2,4 | ||
Hoge leeroriëntatie | -12,6 | ||
Zeer bevlogen | -2,4 | ||
Bron: CBS, TNO |
3.2.4 Administrateurs versus de gemiddelde zzp’er
Inkomen en intrinsieke kwaliteit van het werk relatief hoog
Voor zowel hun persoonlijk als huishoudensinkomen is het beeld in cluster 4 anders dan het gemiddelde. In beide gevallen heeft de helft een inkomen dat valt in de hoogste 20-procentsgroep. Ondernemers binnen dit cluster hebben relatief vaak een financiële voorziening voor het geval ze arbeidsongeschiktheid zouden raken. Meer dan 40 procent doet dat in de vorm van spaargeld of beleggingen (tabel B3). En hoewel in aandeel nog beperkt (6 procent), zijn er binnen deze groep relatief veel ondernemers aangesloten bij een broodfonds2). Significant vaker dan gemiddeld geven de zzp’ers binnen dit cluster aan dat zij gemakkelijk aan de fysieke en psychische eisen van het werk kunnen voldoen. Eveneens meer dan gemiddeld zeggen zij gevarieerd werk te hebben en houden zij hun kennis op peil door scholing of via collega’s. Merk op dat cluster 4 relatief het grootste cluster is (19 procent), waardoor verschillen met de andere zzp’ers eerder significant zijn.
Klein verschil (verschil met gemiddelde (%-punt)) | Groot verschil (verschil met gemiddelde (%-punt)) | Geen significant verschil (verschil met gemiddelde (%-punt)) | |
---|---|---|---|
Inkomenspositie | |||
Hoogste 20%-groep huishoudensinkomen | 16 | ||
Werkzaam als werknemer | -0,4 | ||
Partner heeft persoonlijk inkomen | -0,7 | ||
Arbeidsmarktzekerheid | |||
Tevreden werkzekerheid | 2,4 | ||
Voorziening arbeidsongeschiktheid | 10,3 | ||
Intrinsieke kwaliteit van het werk | |||
Lage werkdruk | -0,2 | ||
Hoge autonomie | 1,4 | ||
Gevarieerd werk | 5,2 | ||
Gemakkelijk voldoen aan fysieke eisen | 5,7 | ||
Gemakkelijk voldoen aan psychische eisen | 2,3 | ||
Hoge leeroriëntatie | 9,1 | ||
Zeer bevlogen | -0,4 | ||
Bron: CBS, TNO |
2) In een broodfonds, of een schenkkring, sparen ondernemers in gezamenlijk verband om elkaar in geval van langdurig verzuim (vaak maximaal 2 jaar) financieel te ondersteunen.