1. Inleiding
Hoe veilig voelen inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder zich als ze online zijn? Zijn ze bang om slachtoffer te worden van online criminaliteit? Weten ze hoe ze zich kunnen beschermen op internet en welke maatregelen nemen ze? En hoeveel mensen worden slachtoffer van online criminaliteit? In hoeverre hebben ze te maken met andere voorvallen, zoals online discriminatie en online oproepen tot openbare-ordeverstoring? Al deze vragen, en nog meer, worden in deze publicatie beantwoord.
Online Veiligheid en Criminaliteit (OVeC) is niet het enige onderzoek met deze thematiek dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uitvoert. In de jaarlijkse ICT-enquête Personen en Huishoudens wordt onderzoek gedaan naar online veiligheid en in de tweejaarlijkse Veiligheidsmonitor naar online criminaliteit. Daarnaast wordt in de tweejaarlijkse Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend gedrag het thema online seksuele intimidatie onderzocht (zie kader hieronder).
Op verzoek van het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het CBS met OVeC in 2022 voor het eerst de stand van zaken op het terrein van online veiligheid en criminaliteit in samenhang onderzocht. In 2024 is het de tweede keer dat het CBS deze beide thema’s in één onderzoek heeft gecombineerd. De intentie bestaat om het onderzoek in de even jaren (de jaren waarin er geen Veiligheidsmonitor wordt gehouden) te herhalen, zodat het een monitorfunctie krijgt. De volgende meting zal dan plaatsvinden in 2026.
Het onderzoek richt zich op inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder. Het verslagjaar is 2024. In de enquête is gevraagd naar (slachtofferschap van) online criminaliteit in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek. De enquêtering heeft plaatsgevonden van augustus tot en met oktober. Dit betekent dat de cijfers over online criminaliteit gaan over de periode augustus t/m oktober 2023 – augustus t/m oktober 2024. Het gaat om zelfrapportage, dus om opvattingen, percepties en ervaringen van respondenten. OVeC is een steekproefonderzoek. Dit betekent dat de weergegeven cijfers schattingen zijn waarvoor betrouwbaarheidsintervallen gelden. In de bijbehorende Tabellenset 2024 zijn deze betrouwbaarheidsintervallen opgenomen in de vorm van boven- en ondergrenzen behorende bij de schattingen.
Onderzoeksvragen
In deze publicatie staan de volgende onderzoeksvragen centraal:
Online veiligheid
- Hoe wordt omgegaan met privacy en het beschermen van persoonlijke gegevens op internet?
- In welke mate zijn begrippen rondom internetveiligheid bekend?
- In welke mate bestaan er zorgen over internetveiligheid?
- Welke maatregelen worden genomen om slachtofferschap van online criminaliteit te voorkomen?
- Hoe wordt de veiligheid op internet ervaren en hoe wordt de kans op slachtofferschap van online criminaliteit ingeschat?
Online criminaliteit
- Wat is de aard en omvang van het slachtofferschap van online criminaliteit?
- Wie zijn de daders van online criminaliteit?
- Wat zijn de gevolgen van online criminaliteit voor de slachtoffers?
- In welke mate vindt melding en aangifte van online criminaliteit plaats?
Online discriminatie
- In welke mate vindt online discriminatie plaats?
- Op welke gronden en op welke manieren voelen slachtoffers zich online gediscrimineerd?
- Wat zijn de gevolgen van online discriminatie voor de slachtoffers?
- In welke mate wordt er melding gemaakt en aangifte gedaan van online discriminatie?
Online oproep tot openbare-ordeverstoring
- Hoe vaak en waar worden online oproepen tot openbare-ordeverstoring gezien?
- Om welke soorten verstoringen van de openbare orde gaat het dan?
- Wat wordt met de oproep gedaan?
Opzet van het onderzoek
De cijfers uit dit onderzoek zijn gebaseerd op een internetenquête onder de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder (15,0 miljoen personen in 2024). Het onderzoek heeft plaatsgevonden van augustus tot en met oktober 2024. Voor het onderzoek zijn 100 duizend personen benaderd. Ruim 33 duizend van hen hebben de vragenlijst ingevuld, een respons van 33,2 procent. Dit grote aantal respondenten maakt het mogelijk om zowel voor de totale 15-plus bevolking als voor groepen daarbinnen betrouwbare uitspraken te doen over online veiligheid en criminaliteit in Nederland.
Vragenlijst
De vragen die online veiligheid en criminaliteit meten zijn door het CBS opgesteld in overleg met het ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de vraagstellingen in OVeC 2022. Voor het onderzoek van 2024 zijn vragen toegevoegd over nieuwe vormen van online veiligheid en criminaliteit.
Antwoorden op de onderzoeksvragen
Online veiligheid
Hoe wordt omgegaan met privacy en het beschermen van persoonlijke gegevens op internet?
De meerderheid van de 15-plussers is terughoudend met het online delen van privacygevoelige persoonlijke informatie, zoals een kopie van bankpas, paspoort, ID-kaart of rijbewijs, of Burgerservicenummer (BSN). Driekwart gaf in 2024 aan dat ze een kopie van de bankpas niet online doorgeven; 19 procent deed het alleen als het moest. Ruim de helft deelde geen kopie van het paspoort, de ID-kaart of het rijbewijs via internet. Ruim een derde deed dit alleen als het moest.
Bijna iedereen nam maatregelen om persoonlijke gegevens op internet te beschermen. Van de negen in het onderzoek voorgelegde beschermingsmaatregelen, variërend van het gebruik van een webcamcover of schuifje voor de camera tot het beperken of weigeren van toegang tot (online) locatiegegevens, had 95 procent er in 2024 minstens één genomen.
In welke mate zijn begrippen rondom internetveiligheid bekend?
Het meest bekend waren de begrippen spam, hacken, identiteitsfraude en back-ups maken: ongeveer 90 procent had hiervan gehoord en weet ook wat het is. Verder wist 80 procent wat phishing is en 77 procent wat met WhatsApp-fraude wordt bedoeld. Het minst bekend waren 15-plussers met de relatief nieuwe begrippen doxing, social engineering, en passkey: 20 à 30 procent wist wat dit zijn. In 2024 wisten meer mensen wat de begrippen tweetrapsverificatie, VPN-verbinding en social engineering betekenen dan in 2022.
In welke mate bestaan er zorgen over internetveiligheid?
Aspecten van internetveiligheid die het vaakst werden genoemd als bron van zorgen, waren diefstal van persoonsgegevens bij een organisatie na een hack of door een datalek, misbruik van bankgegevens, en misbruik van persoonsgegevens. Ruim een kwart van de mensen maakte zich veel zorgen over deze veiligheidsaspecten. Over het misbruik van accounts, het hacken van een apparaat of account, en het verspreiden van foto’s of video’s zonder toestemming maakte ongeveer 20 procent zich veel zorgen. Het minst bezorgd waren mensen om online gediscrimineerd te worden: 7 procent maakte zich hierover veel zorgen en meer dan 70 procent niet.
Welke maatregelen worden genomen om slachtofferschap van online criminaliteit te voorkomen?
De meest gebruikte maatregelen om apparatuur en accounts met persoonlijke informatie te beveiligen tegen misbruik door anderen waren het vergrendelen van apparaten met een toegangscode, wachtwoord, vingerafdruk of Face ID, en het controleren van bijlages in e-mails vóór het openen ervan. Ruim 4 op de 5 mensen gebruikten toegangsbeveiliging voor alle apparaten, en bijna 4 op de 5 controleerden e-mailbijlages. Bijna 3 op de 5 zeiden updates van apparatuur of apps direct of zo snel mogelijk uit te voeren. Maatregelen die het minst vaak werden genomen waren het gebruik van tweetrapsverificatie en vooral het gebruik van een VPN-verbinding, en wachtwoorden van minimaal zestien tekens. Wel gaven relatief veel mensen aan voor sommige (maar niet voor alle) accounts een ander wachtwoord te gebruiken (55 procent).
Hoe wordt de veiligheid op het internet ervaren en hoe wordt de kans op slachtofferschap van online criminaliteit ingeschat?
In 2024 gaf de helft van de bevolking van 15 jaar of ouder aan zich (heel) veilig te voelen als ze internet gebruiken. 4 procent voelde zich (heel) onveilig. De rest (45 procent) voelde zich niet veilig en niet onveilig. Vooral 15- tot 18-jarigen en mannen voelden zich (heel) veilig op internet. Vrouwen en 65-plussers voelden zich online het vaakst (heel) onveilig.
Vooral als het gaat om online bedreiging en intimidatie schatten mensen de kans om hiervan zelf slachtoffer te worden relatief laag in. Bijna 10 procent achtte de kans aanwezig (dat wil zeggen ‘(heel) groot’ of ‘niet groot, niet klein’) om zelf slachtoffer te worden van shamesexting en ongeveer 15 procent van online pesten, bedreiging of discriminatie. Ruim 40 procent van de bevolking achtte de kans aanwezig om zelf slachtoffer te worden van aan- of verkoopfraude en ongeveer de helft van hacken.
Online criminaliteit
Wat is de aard en omvang van het slachtofferschap van online criminaliteit?
In 2024 gaf 16 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder aan in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer te zijn geweest van online criminaliteit. Dit zijn bijna 2,4 miljoen mensen. De meesten werden slachtoffer van oplichting en fraude (9 procent), en dan met name van aankoopfraude. Met hacken had 4 procent te maken, en eveneens 4 procent met online bedreiging en intimidatie. Krap 1 procent werd slachtoffer van andere online delicten.
In 2024 gaven meer mensen aan slachtoffer te zijn geweest van online criminaliteit dan in 2022 (15 procent). Deze toename is met name zichtbaar bij slachtoffers van online oplichting en fraude. Het aandeel slachtoffers van hacken was in 2024 juist lager dan in 2022. Van online bedreiging en intimidatie en van andere online delicten werden in beide jaren ongeveer evenveel mensen slachtoffer.
Jongeren werden vaker slachtoffer van online criminaliteit dan ouderen. Zo werd 20 procent van de 15- tot 25-jarigen slachtoffer, tegenover 10 procent van de 65-plussers. Vooral bij het slachtofferschap van online bedreiging en intimidatie is dit verschil tussen jongere en oudere leeftijdsgroepen groot. Ook homoseksuele en bi-plus personen werden vaker slachtoffer van deze vorm van online criminaliteit dan heteroseksuele personen.
Wie zijn de daders van online criminaliteit?
Bij delicten in de persoonlijke sfeer zijn ook vragen gesteld over de relatie van het slachtoffer met de dader(s). Deze delicten zijn vaak gericht op het veroorzaken van negatieve emoties bij het slachtoffer. Dit speelt bij uitstek bij online bedreiging en intimidatie. Bij 4 op de 10 slachtoffers van online bedreiging en intimidatie kende het slachtoffer de dader. Bij pesten en stalken was dit het vaakst het geval.
De meest genoemde daders waren de ex-partner, een vriend(in) of een medestudent/-scholier. De ex-partner werd bij online stalken het vaakst als dader genoemd (17 procent). Bij online pesten was dat een medestudent/-scholier (15 procent) en bij online bedreiging het vaakst een andere bekende (13 procent).
Wat zijn de gevolgen van online criminaliteit voor de slachtoffers?
Voor de meeste slachtoffers van online criminaliteit leidde het voorval ertoe dat men minder vertrouwen had in mensen (37 procent) en dat men zich minder veilig voelde (30 procent). Slaapproblemen, depressieve klachten, angstklachten en het voorval steeds opnieuw beleven werden elk door 5 à 7 procent van de slachtoffers genoemd.
Van de verschillende vormen van online criminaliteit gaven slachtoffers van online oplichting en fraude het vaakst aan minder vertrouwen in mensen te hebben. Zich minder veilig voelen, slaapproblemen, depressieve klachten, het voorval telkens opnieuw beleven en angstklachten werden het vaakst gerapporteerd door slachtoffers van online bedreiging en intimidatie.
In welke mate vindt melding en aangifte van online criminaliteit plaats?
Van de slachtoffers van online criminaliteit heeft 18 procent in 2024 bij de politie gemeld wat hen overkomen was en 45 procent deed dit bij een andere instantie of persoon. Bijna alle meldingen van online criminaliteit bij de politie resulteerden in een aangifte (18 procent maakte melding, 16 procent deed aangifte). De meest genoemde redenen om het voorval niet bij de politie te melden of aangifte te doen was dat men er niet aan heeft gedacht of het niet zo belangrijk vond, gevolgd door ‘het helpt toch niets’.
Online discriminatie
In welke mate vindt online discriminatie plaats?
In 2024 voelde 4 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder zich weleens online gediscrimineerd. Dat is een verdubbeling ten opzichte van 2022, toen 2 procent dit aangaf. Personen van 15 tot 45 jaar gaven dit met 6 procent relatief vaak aan. Ook homoseksuele mannen (12 procent), homoseksuele vrouwen (10 procent) en bi-plus vrouwen (9 procent) hadden hier relatief vaak mee te maken. Personen geboren in Nederland met herkomst buiten Europa ervoeren met 13 procent het vaakst online discriminatie. Personen met een Nederlandse herkomst het minst vaak (2 procent).
Op welke gronden en op welke manieren voelen slachtoffers zich online gediscrimineerd?
Van degenen die online discriminatie ervoeren, ging het bij 41 procent om discriminatie op grond van ras of huidskleur, gevolgd door discriminatie op grond van nationaliteit (38 procent) en godsdienst of levensbeschouwing (33 procent).
Bijna 7 op de 10 mensen personen die zich gediscrimineerd voelden, gaven aan dat dit kwam door discriminerende opmerkingen. Bijna 6 op de 10 zeiden dat dit kwam door een negatief beeld/stigmatisering of door ongelijke behandeling/benadeling/het voortrekken van bepaalde groepen. Bij ruim 4 op de 10 was sprake van agressief taalgebruik. Andere manieren van discriminatie, zoals negeren/uitsluiten, roddels of bedreiging werden minder vaak genoemd.
Wat zijn de gevolgen van online discriminatie voor de slachtoffers?
Als het gaat om emotionele of psychische gevolgen, gaf 58 procent van degenen die online discriminatie ervoeren aan dat ze daardoor minder vertrouwen in mensen hadden. Een derde voelde zich minder veilig en 14 procent had depressieve klachten. Angstklachten en/of paniekaanvallen, slaapproblemen en het voorval telkens opnieuw beleven werden door ongeveer 10 procent genoemd. Verder gaf meer dan 30 procent aan dat zij door het voorval minder social media zijn gaan gebruiken.
In welke mate wordt er melding gemaakt en aangifte gedaan van online discriminatie?
Ruim 20 procent van de mensen die zich in de afgelopen twaalf maanden online gediscrimineerd voelden, heeft dit ergens gemeld. De meesten meldden dit direct bij de website (12 procent). Verder meldde 5 procent het bij de politie, 3 procent op het werk en eveneens 3 procent op school. Bij Meld.Online Discriminatie maakte 1 procent melding, en bij het College voor de Rechten van de Mens en bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV) minder dan 1 procent. Van degenen die online discriminatie ervoeren, deed 4 procent aangifte bij de politie.
Online oproepen tot openbare-ordeverstoring
Hoe vaak en waar worden online oproepen tot openbare-ordeverstoring gezien?
In 2024 gaf 7 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder aan in de afgelopen twaalf maanden weleens online berichten te hebben gezien, waarin werd opgeroepen tot openbare-ordeverstoring of activiteiten die vaak daartoe leiden, zoals straatraces, demonstraties of illegale feesten. In 2022 was dit aandeel hoger, namelijk 9 procent. Online oproepen tot openbare-ordeverstoring werden het vaakst gezien op Facebook en Instagram. Een kleiner deel noemde ook X, WhatsApp of TikTok.
Om welke soorten verstoringen van de openbare orde gaat het dan?
Verreweg de meeste mensen die berichten zagen waarin werd opgeroepen tot openbare-ordeverstoring, gaven aan het ging om een oproep tot demonstratie (55 procent). Berichten die oproepen tot illegale feesten of evenementen werden door 12 procent genoemd en oproepen tot rellen door 9 procent. Verder gaf 8 procent aan dat het bericht opriep tot het bedreigen van bekende personen of politici.
Wat wordt met de oproep gedaan?
Het merendeel van de mensen die een online oproep tot ordeverstoring hebben gezien, gaf aan niets met het bericht te hebben gedaan (84 procent). 4 procent meldde het bij de politie en eveneens 4 procent zei te hebben deelgenomen aan de activiteit waartoe werd opgeroepen, met name aan illegale feesten of evenementen, aan straatraces, en aan demonstraties. Het bericht werd door 3 procent online gedeeld, en dan met name via WhatsApp.
1.2 Leeswijzer
Dit rapport is als volgt opgebouwd. Eerst wordt in hoofdstuk 2 een beeld geschetst van het internetgebruik van 15-plussers en hun online activiteiten. Dit als introductie op hoofdstuk 3 waarin het thema internetveiligheid en online veiligheidsbeleving centraal staat. In de hoofstukken 4 tot en met 7 worden de verschillende vormen van online criminaliteit inclusief een totaalbeeld beschreven. Daarna komen de thema’s online discriminatie (hoofdstuk 8) en online oproepen tot openbare-ordeverstoring (hoofdstuk 9) aan de orde. Er wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 10).
De bijlagen bevatten een onderzoeksbeschrijving, referenties, een verwijzing naar meer cijfers, en een overzicht van medewerkers die aan deze publicatie hebben bijgedragen.