Hernieuwbare energie in Nederland 2024

5. Zonne-energie

Zonne-energie is de omzetting van zonnestraling in elektriciteit (zonnestroom of fotovoltaïsche zonne-energie) of warmte (zonnewarmte of thermische zonne-energie). Het verbruik van zonne-energie net als vorige jaren gegroeid (+8 procent) en komt in 2024 uit op 22 procent van het totale eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland.

5.0.1 Bruto eindverbruik zonne-energie
 Zonnestroom (TJ)Zonnewarmte (TJ)
201426111128
201539911137
201657671147
201779361144
2018133541156
2019194371180
2020315531176
2021406941164
2022599641168
2023**704811176
2024*765611153
* Voorlopige cijfers ** Nader voorlopige cijfers

Het opwekken van elektriciteit of warmte uit zonnestraling gebeurt met behulp van zonnepanelen (stroom) of zonnecollectoren (warmte). Zonnepanelen bestaan uit dunne laagjes silicium, een materiaal dat lichtdeeltjes opneemt en omzet in elektrische spanning. Zonnecollectoren bestaan uit een plaat of buizen die opwarmen door zonnestraling en de warmte vervolgens afgeven aan water of een andere vloeistof. De ontwikkelingen op het gebied van zonnestroom worden beschreven en geduid in paragraaf 5.1 en zonnewarmte komt in 5.2 aan bod. 

Naast zonnepanelen en zonnecollectoren bestaan er systemen die de opwek van zonnestroom en zonnewarmte combineren. Deze systemen worden PVT-panelen genoemd, waarbij PV staat voor fotovoltaïsch (photovoltaic) en T voor thermisch. Doordat gelijktijdig elektriciteit en warmte opgewekt worden, is de totale energieopbrengst per vierkante meter van PVT-panelen hoger dan die van losse zonnepanelen of zonnecollectoren. De investeringskosten zijn echter ook hoger en het aantal leveranciers is nog steeds beperkt. Hierdoor is de verkoop van PVT-panelen nog relatief beperkt, maar deze neemt de laatste jaren toe. In paragraaf 5.3 wordt de ontwikkeling van PVT-panelen verder toegelicht.

5.1 Zonnestroom

Ontwikkelingen

Het opgesteld vermogen voor en de productie van zonnestroom is in 2024 weer gegroeid. Eind 2024 bedroeg het totale opgestelde paneelvermogen van zonnestroominstallaties in Nederland 28 620 megawattpiek (MWp). Het opgestelde vermogen van de omvormers van zonnestroominstallaties in Nederland was 25 635 MW. De cijfers over 2024 zijn op dit moment nader voorlopig.

5.1.1 Paneelvermogen zonnestroom
 Niet-woningen (MW)Woningen (MW)
2012105182
2013219431
2014336671
2015554972
20168741261
201712291682
201822812329
201939893236
202066204489
202189805843
2022115218015
2023**1392010381
2024**1694911672
**nader voorlopige cijfers

Woningen met zonnepanelen waren in 2024 goed voor 11 672 MWp. Dit is ongeveer 40 van het totale paneelvermogen. Niet-woningen met zonnepanelen zorgden voor de overige 60 procent aan opgesteld paneelvermogen, dat zijn bijvoorbeeld bedrijven, de overheid of zonneparken. Van het omvormervermogen ligt een iets groter deel bij woningen, ongeveer 42 procent. Dit komt doordat bij installaties van niet-woningen het omvormervermogen gemiddeld 87 procent van het paneelvermogen is, terwijl dat bij woningen 93 procent is.

De opwek van elektriciteit met zonnepanelen bedroeg in 2024 22,257 terrawattuur (TWh, een miljard kWh) (Tabel 5.1.31)). In 2023 werd er nog 19,580 TWh opgewekt. De groei in productie komt voornamelijk door het toenemende vermogen, want in 2024 was het minder zonnig dan in 2023. De bijdrage van zonnestroom was 17,8 procent van de netto elektriciteitsproductie in Nederland. De provincie waar in 2024 de meeste stroom geproduceerd werd door zonnepanelen was Noord-Brabant, met een productie van 3,674 TWh, gevolgd door Gelderland met 3,029 TWh, zie ook Figuur 5.1.2.

5.1.2 Productie zonnestroom naar provincie, 2024**
ProvincieProductie zonnestroom ( TWh)
Groningen (PV)1,482
Frysl�n (PV)1,164
Drenthe (PV)1,426
Overijssel (PV)1,785
Flevoland (PV)0,997
Gelderland (PV)3,029
Utrecht (PV)1,259
Noord-Holland (PV)2,157
Zuid-Holland (PV)2,696
Zeeland (PV)0,859
Noord-Brabant (PV)3,674
Limburg (PV)1,642
**nader voorlopige cijfers

Het opgestelde vermogen is net als andere jaren weer gegroeid. De groei zelf is alleen wel lager dan in andere jaren, zowel relatief als absoluut. Dit is ook te zien in Figuur 5.1.1. In de afgelopen jaren is er veel gesproken over het afschaffen van de salderingsregeling per 1 januari 2027 en de steeds meer voorkomende negatieve stroomprijzen. Hiernaast is sinds 2023 een aantal energieleveranciers gestart met het in rekening brengen van kosten bij teruglevering van zonnestroom aan het net (Consumentenbond, 2024). Voor de kleinverbruikers (particulieren en bedrijven met een laag elektriciteitsverbruik) blijft de salderingsregeling in combinatie met de hoge energiebelasting op elektriciteit een belangrijke stimulans om zonnepanelen aan te schaffen. Kleinverbruikers kunnen via de salderingsregeling net zoveel voor hun opgewekte elektriciteit krijgen als zij voor ingekochte elektriciteit betalen. Pas als er meer wordt opgewekt dan verbruikt geldt er alleen een door het energiecontract bepaalde terugleververgoeding. Door saldering hoeft geen btw en energiebelasting over de zelf geproduceerde stroom betaald te worden. Daar komt nog bij dat er vanaf 2023 geen btw tarief op zonnepanelen meer op zonnepanelen zit. De daadwerkelijk terugverdientijd van zonnepanelen hangt af van meerdere factoren, zoals de beschikbaarheid van een dak in de zon, de prijs van elektriciteit en het functioneren van de panelen op de lange termijn.

Voor grote installaties kan er subsidie worden aangevraagd voor zonnepanelen. De Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie en klimaattransitie (SDE++) is veruit de grootste bron van subsidie. Van het totaal bijgeplaatste vermogen in 2023 kwam bijna 47% voort uit SDE-aanvragen (RVO, 2024). Voor zakelijk gebruikers is er naast de SDE++ nog de Energie-investeringsaftrek (EIA). Voor kleinverbruikers is er de eerder genoemde salderingsregeling of als zij zich verenigen in een coöperatie of vereniging van eigenaars (VvE) is er de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE).

Niet alle geplande en voor subsidie beschikte projecten worden uiteindelijk gerealiseerd. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, 2023a) heeft bijvoorbeeld in 2022 voor de SDE-projecten een forse stijging geconstateerd van projecten die volledig werden ingetrokken (volledige vrijval) of waarbij er substantieel minder vermogen werd gerealiseerd dan beschikt (gedeeltelijke vrijval), in totaal goed voor zo’n 3 GWp aan vermogen. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van het jaar ervoor. Voor 2023 lijkt deze vrijval weer terug op het eerdere niveau, dat jaar was er een vrijval van 1,65 GWp (RVO, 2024). Voor 2024 zijn er nog geen gegevens beschikbaar over de vrijval. De vrijval in 2023 kwam vooral voor bij gebouwgebonden projecten van meer dan 1 MWp, en veel bij veldinstallaties of projecten met een paneelvermogen lager dan 1 MWp. Als oorzaken voor volledige of gedeeltelijke vrijval noemt RVO aanpassing van de dakconstructie, tegenvallende business cases, en netcongestie. Voor de komende periode neemt mogelijk de ontoereikende netcapaciteit toe als beperkende factor bij de realisatie van projecten. Hierdoor kunnen regionale verschillen optreden in de vrijval, aangezien de netcapaciteit – en dus de ruimte voor nieuwe zonnestroominstallaties - regionaal sterk kan verschillen.

5.1.3 Zonnestroom
Elektriciteits-productie (TWh)Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)Vermeden emissie CO2 (kton)
19900,0040
20000,01705
20100,0647632
20151,119 639751
20208,5765 7363 727
202111,3090 0805 693
202216,66135 6758 596
2023**19,58158 0309 183
2024**21,27171 6609 975
Bron: CBS
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.2.1 Zonnestroom uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS, en Zonnestroom op regionaal niveau (CBS, 2025b).

Tot 2018 bepaalde het CBS het opgestelde vermogen voor zonnestroom op basis van een enquête onder leveranciers van (importerende) zonnestroomsystemen. In 2018 is het CBS overgestapt op een nieuwe methode op basis van een combinatie van informatie uit registraties. De registerinformatie is beschikbaar vanaf verslagjaar 2012. Voor de jaren daarvoor is de zonnestroomstatistiek gebaseerd op de informatie uit de enquêtes onder leveranciers.

De informatie uit registraties gaat met name om de Centrale Registratie van Systeemelementen (CERES, voorheen het Productie-installatieregister (PIR)) van de netbeheerders en de administratieve data van VertiCer (voorheen CertiQ). Vanaf 2021 heeft het CBS ook beschikking over de terugleveringen van elektriciteit aan het net. Daarom gebruiken we vanaf dat jaar VertiCer, CERES en het elektriciteitsaansluitingenbestand om de populatie aan zonnestroominstallaties te bepalen. De registerinformatie van VertiCer en CERES wordt op het niveau van adressen en aansluitingen geïntegreerd met de statistieken welke het CBS al langer maakt op basis van de klantenbestanden van de netbedrijven. Hiermee zijn verschillende plausibiliteitscontroles mogelijk en worden uitsplitsingen naar onder andere regio en sector gemaakt.

De beschikking over de terugleveringen zorgt voor minder onzekerheden ten opzichte van de oude methode, doordat er meer plausibiliteitschecks mogelijk zijn en omdat er vermogens bijgeschat kunnen worden voor kleinverbruikers waar het register niet compleet is. Dit was namelijk één van de grootste onzekerheden in de oude methode, omdat het CBS geen zicht had op de mate waarin in register compleet was en dat registerinformatie soms vertraagd beschikbaar was. 

Zowel in de schatting van het opgesteld vermogen als in de productie per geïnstalleerd vermogen zit een onzekerheid. Het CBS heeft een onderzoek uitgevoerd naar de methode waarmee de productie op dit moment geschat wordt. De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is dat de huidige methode voor het schatten van de productie deze lijkt te overschatten (CBS, 2023a). Het CBS werkt momenteel in samenwerking met andere partijen aan een verbeterde methode. De totale onnauwkeurigheid in de elektriciteitsproductie uit zonnepanelen schat het CBS op 15 tot 20 procent.

5.2 Zonnewarmte

Zonnewarmtesystemen worden al heel lang toegepast in Nederland. Een grote doorbraak is echter tot op heden uitgebleven. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te wijzen, zoals een gebrek aan bekendheid bij zowel het publiek als beleidsmakers en adviseurs, relatief hoge kosten en een lange terugverdientijd in vergelijking met concurrerende technieken en technische uitdagingen (TNO, 2020a). Het totale collectoroppervlak is daardoor al een aantal jaren redelijk stabiel. In totaal werd er in Nederland naar schatting 1,2 PJ aan zonnewarmte geproduceerd in 2024, dat is 0,3 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

Bij de actieve zonthermische energiesystemen kan een uitsplitsing worden gemaakt naar afgedekte en onafgedekte systemen. Afgedekte systemen zijn gesloten systemen. Hierdoor wordt de temperatuur in de collector hoger en daardoor ook de warmteproductie per vierkante meter. Binnen de afgedekte systemen wordt nog een onderscheid gemaakt in systemen met een collectoroppervlak kleiner dan zes vierkante meter en systemen met een collectoroppervlak groter dan zes vierkante meter. De kleine afgedekte systemen zijn bekend als zonneboilers. Deze worden veel toegepast in de woningbouw. De grotere afgedekte systemen worden vooral in de utiliteitsbouw gebruikt. De onafgedekte systemen worden vooral bij zwembaden toegepast.

Er zijn twee typen afgedekte systemen: vlakkeplaatcollectoren en vacuümbuiscollectoren. Vlakkeplaatcollectoren komen in Nederland het meeste voor en de afdekking bestaat dan uit een glazen plaat. Vacuümbuiscollectoren zijn dubbelwandige buisvormige collectoren met tussen de twee wanden een isolerende vacuüm ruimte. In het binnenste gedeelte wordt de warmte opgevangen door een vloeistof.

5.2.1 Zonnewarmte
Bruto eindverbruik (TJ)Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)Vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal zonnecollectoren1990100845
Totaal zonnecollectoren200045444525
Totaal zonnecollectoren2010994101657
Totaal zonnecollectoren20151137117967
Totaal zonnecollectoren20201176126671
Totaal zonnecollectoren20211164125471
Totaal zonnecollectoren20221168125871
Totaal zonnecollectoren2023**1176126672
Totaal zonnecollectoren2024**1153124270
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)199011..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2000278..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2010694..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2015818..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2020819..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2021801..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2022800..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2023**797..
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2)2024**774..
Afgedekte systemen > 6 m2199018..
Afgedekte systemen > 6 m2200047..
Afgedekte systemen > 6 m22010138..
Afgedekte systemen > 6 m22015187..
Afgedekte systemen > 6 m22020260..
Afgedekte systemen > 6 m22021273..
Afgedekte systemen > 6 m22022283..
Afgedekte systemen > 6 m22023**293..
Afgedekte systemen > 6 m22024**300..
Onafgedekte systemen199071..
Onafgedekte systemen2000129..
Onafgedekte systemen2010162..
Onafgedekte systemen2015132..
Onafgedekte systemen202097..
Onafgedekte systemen202191..
Onafgedekte systemen202285..
Onafgedekte systemen2023**86..
Onafgedekte systemen2024**79..
Bron: CBS
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

In 2024 werd er 21 duizend vierkante meter aan afgedekte en onafgedekte zonnecollectoren bijgeplaatst, 41 procent minder dan in 2023. Vooral de afzet van vlakkeplaatcollectoren is gedaald. Daartegenover staat dat er 34 duizend vierkante meter uit gebruik is genomen (einde geschatte levensduur). Per saldo daalde het totale oppervlak van de opgestelde zonnecollectoren daardoor licht en kwam uit op 654 duizend vierkante meter.

5.2.2 Collectoroppervlak zonnewarmte
 In gebruik genomen collectoroppervlak (m2)Uit gebruik genomen collectoroppervlak (m2)Opgesteld collectoroppervlak (m2)
19909095123573228
2000355638373275694
2010467319095576167
20152414020575647397
20203248235563669416
20213060938171661854
20224209741582662369
2023**3485129692667528
2024**2056033878654210
**Nader voorlopige cijfers

Het grootste gedeelte van de bijgeplaatste zonnecollectoren, ruim 60 procent van het totale oppervlak, kwam terecht bij woningen. Meestal waren dit bestaande woningen. Ongeveer 11 procent van het oppervlak aan zonnecollectoren werd bij nieuwbouwwoningen geplaatst. De meeste zonnewarmtesystemen worden gebruikt voor het verwarmen van tapwater.

Voor het plaatsen van zonnewarmtesystemen in de bestaande bouw kan subsidie aangevraagd worden via de ISDE-regeling. Per 1 januari 2024 zijn de ISDE-subsidiebedragen verlaagd (RVO, 2023b). In 2024 is er ruim 10 duizend vierkante meter aan zonnewarmtecollectoren met ISDE-subsidie geplaatst, 71 procent minder dan in 2023.

5.2.3 Bijgeplaatst collectoroppervlak afgedekte zonnecollectoren, sector
 Woningen, nieuwbouw (m2)Woningen, bestaande bouw (m2)Woningen, onbekend (m2)Utiliteitsgebouwen (m2)Landbouw (m2)
2020209019112179238822986
2021112014554223939186157
2022157921712434259215921
2023**16592132430453973547
2024**1934850867138153008
**Nader voorlopige cijfers

5.2.4 Bijgeplaatst collectoroppervlak afgedekte zonnecollectoren, type
 Vlakke plaat (m2)Vaccuümbuis (m2)
2020206059257
2021193128676
20222605413422
2023**1987012361
2024**81689770
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.2.2 Zonnewarmte uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De basis voor de statistiek is de database die Ecofys heeft opgesteld voor de jaren tot en met 2002 (Warmerdam, 2003). Het CBS heeft vervolgens de database geactualiseerd. De gegevens voor de bijgeplaatste afgedekte systemen zijn verkregen via een enquête bij de leveranciers van deze systemen. De respons was 100 procent voor verslagjaar 2024. Non-respons (indien van toepassing) wordt bijgeschat op basis van gegevens van vorig jaar. De lijst van leveranciers is opgesteld met hulp van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, brancheorganisatie Holland Solar en informatie uit de ISDE.

Onafgedekte systemen leveren een kleine bijdrage en worden vanaf verslagjaar 2012 geschat met een vaste aanname voor nieuw geplaatste systemen per jaar.

De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit zonnewarmte wordt nu bepaald door een combinatie van factoren: de productie per eenheid collectoroppervlak, de levensduur van de collectoren en het bijgeplaatste collectoroppervlak. Het CBS schat de onzekerheid in de cijfers over de productie van zonnewarmte op 25 procent.

5.3 PVT (zonnestroom en zonnewarmte)

Vanaf verslagjaar 2020 wordt in de enquête onder leveranciers van zonnecollectoren ook naar de afzet van PVT-systemen gevraagd. Tot en met 2022 publiceerde CBS geen statistieken over PVT-systemen, omdat het aantal leveranciers zo klein was dat de cijfers herleid zouden kunnen worden tot individuele bedrijven. In 2024 werd er naar schatting 7,5 duizend vierkante meter aan PVT-panelen verkocht. Dat is aanzienlijk minder dan in 2023 toen er 13 duizend vierkante meter aan PVT-panelen verkocht werd. In totaal is er naar schatting 63 duizend vierkante meter PVT geplaatst sinds 2020.

Elektriciteit opgewekt met PVT-panelen telt in de energiestatistieken mee als zonnestroom. De opgewekte warmte wordt bijna altijd benut in combinatie met een warmtepomp en telt dus mee in de statistieken over warmtepompen (7. Warmte en koude uit bodem en buitenlucht). Om dubbeltelling te voorkomen, wordt warmte uit PVT niet meegeteld in de statistiek over zonnewarmte.

1) In deze tabel staan de meest recente zonnestroomcijfers zoals gepubliceerd in StatLine - Zonnestroom; vermogen en vermogensklasse, bedrijven en woningen, regio. Dit is nog niet in andere StatLine-tabellen geüpdatet, sommige cijfers in deze tekst komen hierdoor niet overeen met elkaar.