Hernieuwbare energie in Nederland 2024

8. Biomassa

Biomassa kan vele vormen aannemen, zoals voedsel, hout of papier. In de energiestatistieken wordt biomassa echter alleen meegenomen als het wordt gebruikt als energiedrager. De import van bijvoorbeeld palmolie voor de voedingsindustrie of het houtgebruik in de bouw worden dus niet meegenomen. Biomassa is de belangrijkste bron van hernieuwbare energie en wordt op vele manieren gebruikt. In dit hoofdstuk worden alle technieken systematisch langs gelopen. In 2024 droeg biomassa voor 34 procent bij aan het totaal hernieuwbare energie.

8.1 Inleiding

Biomassa kan afkomstig zijn uit verschillende bronnen en worden gebruikt voor uiteenlopende toepassingen. De belangrijkste toepassingen, goed voor 73 procent van het biomassaverbruik, zijn: het gebruik van vloeibare biotransportbrandstoffen (8.11), afvalverbrandingsinstallaties (paragraaf 8.2), meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales (paragraaf 8.3) en het verbruik van biomassa in WKK-installaties (8.4). 17 procent van het biomassaverbruik bestaat uit het gebruik van biomassa door huishoudens (8.6) en het verbruik van biomassa voor (uitsluitend) warmte bij bedrijven (8.5). Ook kan, naast direct verbranden, de biomassa eerst worden omgezet in biogas. Dit gebeurt voor 10 procent van het totaal, bijvoorbeeld op stortplaatsen (8.7). Ook natte organische afvalstromen zijn vaak geschikt om te worden omgezet in biogas via vergisting. Dat gebeurt in veel rioolwaterzuiveringsinstallaties (8.8), in afvalwaterzuiveringsinstallaties in de industrie (8.10) en veel biogas wordt gemaakt uit vergisting van mest samen met ander organisch materiaal (co-vergisting van mest) (8.9).

Ontwikkelingen

8.1.1 Biomassaverbruik
Technieken Afvalverbrandingsinstallaties (PJ) Bij- en meestoken biomassa in centrales (PJ) Biomassaketels bedrijven, WKK (PJ) Biomassaketels bedrijven, alleen warmte (PJ) Totaal biogas (PJ) Totaal biomassa huishoudens (PJ) Vloeibare biotransportbrandstof, totaal (PJ)
200025,51,83,32,25,214,0
200124,65,43,52,35,413,9
200225,59,93,12,55,613,9
200325,17,13,02,85,414,20,1
200426,114,13,13,75,314,90,1
200526,730,53,54,15,115,70,1
200626,629,43,75,55,916,41,8
200727,815,74,06,17,216,413,0
200830,519,79,96,49,316,512,0
200932,422,813,26,510,916,815,6
201034,228,512,75,512,017,19,6
201137,427,910,15,212,017,413,4
201239,826,312,55,312,216,914,0
201340,715,713,45,512,817,013,4
201440,38,214,17,613,116,915,7
201540,84,716,68,813,716,713,4
201642,34,118,19,713,516,610,7
201740,44,918,910,013,416,413,9
201838,75,718,512,013,816,423,0
201938,515,522,213,015,216,328,4
202038,840,424,115,217,216,224,3
202140,956,527,116,917,816,227,7
202241,146,027,016,218,316,225,7
2023**36,832,023,513,218,716,225,5
2024**33,627,623,313,117,416,240,9
**Nader voorlopige cijfers

Het primair verbruik van biomassa is vooral vanaf 2003 hard gegroeid en bereikte een piek in 2012. Het ging in eerste instantie vooral om een toename van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales, gestimuleerd door de MEP-subsidies (zie ook 2.7). Later nam ook het gebruik van biomassa voor het wegverkeer toe door de introductie van de verplichting voor leveranciers van benzine en diesel tot het verbruik daarvan, veelal ingevuld door biobrandstoffen bij te mengen in gewone benzine en diesel. Ook het verbruik van biomassa voor elektriciteitsproductie nam toe. Het gaat hierbij vooral om enkele installaties die afvalhout verbranden en elektriciteit maken. Het verbruik van biomassa door afvalverbrandingsinstallaties en als biogas groeit meer geleidelijk.

Na de piek in 2012 daalde het verbruik van biomassa door het teruglopen van het meestoken van biomassa als gevolg van het aflopen van de subsidie. Echter, vanaf 2018 was er weer groei te zien in het totale verbruik van biomassa doordat de subsidie op meestoken terugkeerde. Deze groei lijkt voorlopig een piek te hebben bereikt in 2021 en laat in 2022 en 2023 een daling zien. In 2024 was het totale verbruik van biomassa iets hoger dan in 2023. Deze lichte stijging is uitsluitend te danken aan de groei van de vloeibare biotransportbrandstoffen; alle andere biomassasoorten lieten een daling zien of waren vergelijkbaar met 2023. De grootste daling was te zien bij de biomassa die in centrales is meegestookt, met een afname van 14 procent in 2024. Ook de afvalverbrandingsinstallaties zagen een daling van 9 procent in verbruik.

8.1.2 Biomassa verbruik (TJ)
Bruto energetisch eindverbruikVermeden verbruik van fossiele primaire energie
2023**2023**2024*2024*
Afvalverbrandingsinstallaties16 57921 58215 88621 033
Bij- en meestoken biomassa in centrales15 36931 96713 14227 551
Biogas rioolwaterzuiveringsinstallaties2 2192 0572 2102 057
Biogas uit stortplaatsen233313231313
Biogas, co-vergisting van mest3 0694 7492 9674 677
Biomassaketels bedrijven, alleen warmte9 81911 09410 00711 048
Biomassaketels bedrijven, WKK10 80313 70611 48813 739
Overig biogas2 7723 9602 8094 110
Totaal biomassa huishoudens16 18011 60016 15511 680
Vloeibare biotransportbrandstoffen28 15728 15746 05646 056
Totaal105 200129 184120 950142 266
Bron: CBS
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Tabel 8.1.2 geeft het verbruik van biomassa op twee manieren: eindverbruik en vermeden verbruik van fossiele energie. In grafiek 8.1.1 wordt het primaire verbruik weergegeven. Bij het eindverbruik van energie gaat het om de vorm waarin het aan de eindverbruiker wordt geleverd: elektriciteit, warmte of brandstof. Bij het primair verbruik gaat het om de energie-inhoud van de eerst meetbare vorm van de verbruikte biomassa. Vooral bij elektriciteit is het verschil tussen primair en eindverbruik groot, omdat het omzettingsverlies bij de productie van elektriciteit uit biomassa groot is.

Het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is in de regel lager dan het primair verbruik van biomassa (8.1.1 en 8.1.2). Dat betekent dat 1 joule biomassa minder dan 1 joule fossiele energie uitspaart. Dit komt doordat het energetisch rendement van de installaties die biomassa verbruiken relatief laag is ten opzichte van de fossiele referentie. Het sterkst speelt dit bij afvalverbrandingsinstallaties en bij houtkachels in huishoudens. Voor de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is geen complete levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd (RVO en CBS, 2022), omdat dat ingewikkeld is en omdat er veel gegevens voor nodig zijn.

Groen gas

Groen gas is biogas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Soms wordt ook ruw biogas tot groen gas gerekend of biogas dat wordt opgewerkt tot Compressed Natural Gas (CNG) voor verbruik in vervoer. Hier gaat het alleen over groen gas dat geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Directe injectie van ruw biogas in het aardgasnet kan niet, onder andere omdat de verbrandingswaarde van biogas een stuk lager is.

8.1.3 Groen gasproductie uit biogas
TechniekenBiogas, co-vergisting van mest (mln m3)Overig biogas (mln m3)Biogas rioolwaterzuiveringsinstallaties (mln m3)Biogas uit stortplaatsen (mln m3)
200000015,6
200100013,7
200200011,8
20030009
200400012,4
200500012,7
200600012,7
200700011,9
200800011,3
200900011
20100009,8
201106,509
2012017,907
2013037,504,9
2014048,906,6
2015066,505,3
2016070,404,2
2017083,704,5
201818,172,12,13,6
201945,575,23,24,1
202077,9918,24,5
2021101,180,816,65,1
2022116,591,616,14,8
2023**156,497,418,73,8
2024**158,210918,73,8
**Nader voorlopige cijfers

Op stortplaatsen wordt al jaren groen gas gemaakt. De biogasproductie op stortplaatsen loopt echter terug, omdat er nog maar weinig afval voor lange tijd wordt gestort. Het meeste biogas voor groen gas is afkomstig van andere bronnen zoals vergisters van afvalverwerkingsbedrijven, industrie en landbouw. In de jaren na 2011 zijn er telkens nieuwe projecten bijgekomen met groen gas productie uit overig biogas. In de laatste jaren neemt ook de productie van groen gas uit mestvergisting toe. In 2024 groeide de totale productie van groen gas met 5 procent naar 294 miljoen kubieke meter (Platform Groen Gas, 2025). Dit komt overeen met ongeveer 1 procent van het totale aardgasverbruik in Nederland.

De productie van groen gas wordt gestimuleerd met de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE(+)(+)). Eind 2024 waren er 88 projecten met een beschikking in gebruik met een gezamenlijk vermogen van 455 megawatt (RVO, 2025a). Ook de mogelijkheid om groen gas mee te laten tellen voor het voldoen aan de verplichting voor hernieuwbare energie voor vervoer, in plaats van SDE-subsidie, is een stimulans voor de productie. In 2024 werd 1,5 PJ voor dat doel ingezet.

Het bruto energetisch eindverbruik van groen gas wordt berekend door uit de Europese energiestatistieken voor Nederland af te leiden welk deel van het primair aardgasverbruik leidt tot bruto energetisch eindverbruik (Eurostat, 2011). Sinds eind 2018 is voor deze verdeling daarnaast mogelijk om onder bepaalde voorwaarden groen gas administratief over te boeken naar de sector vervoer (zie ook paragraaf 2.4). De gebruikte methode is geïmplementeerd in de tool SHARES van Eurostat en zit er op dit moment als volgt uit:

  1. Bepaal hoeveel groen gas dat is ingevoed in het nationale net wordt overgeboekt naar vervoer. In 2024 was dit 15 procent van alle groen gas.
  2. Verdeel de rest van het groen gas over vijf bestemmingen, evenredig met de bestemmingen van aardgas:
  • energetisch eindverbruik voor warmte. Dit is verbruik in warmteketels plus de warmte uit aardgasinzet in warmtekrachtinstallaties
  • energetisch eindverbruik voor elektriciteit. Dit is de productie van elektriciteit uit aardgas
  • energetisch eindverbruik voor vervoer. Dit is de levering van aardgas voor vervoer
  • niet-energetisch eindverbruik , vooral voor de productie van kunstmest
  • transformatieverliezen, vooral voor de productie van elektriciteit al dan niet in combinatie met warmte .

De eerste drie bestemmingen vallen onder het bruto energetisch eindverbruik voor de RED I (Europees Parlement en de Raad, 2009) & II, waarbij voor RED II in sommige gevallen de duurzaamheid van het biogas moet worden aangetoond. In 2024 telde 49 procent van het finaal verbruik van groen gas als bruto energetisch eindverbruik, waarvan 33 voor warmte, 1 voor elektriciteit en 15 voor vervoer.

8.1.4 Verdeling verbruik van groen gas (TJ)
2023**2024*
TotaalConform RED II1)TotaalConform RED II1)
Productie9 718 .10 189 .
Energetisch eindverbruik voor warmte5 0123 2195 2413 373
Energetisch eindverbruik voor elektriciteit1 4351171 441112
Energetisch eindverbruik voor vervoer2)1 5541 5541 5591 559
Niet-energetisch gebruik581757
Transformatieverliezen1 1361 192
1) Niet-energetisch verbruik en transformatieverliezen vallen niet onder het bruto energetisch eindverbruik volgens de RED II. Installaties met een ingaand thermisch vermogen boven de 2 MW moeten aantonen dat het verbruikte groene gas aan de geldende duurzaamheidscriteria voldoet
2) Inclusief administratieve allocatie naar vervoer
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

In eerste instantie is het misschien wat tegen intuïtief dat niet alle groen gas meetelt bij het verbruik van hernieuwbare energie. Echter, het aardgasverbruik telt ook niet volledig mee bij het bepalen van de noemer voor het berekenen van het aandeel hernieuwbare energie. Hierbij worden de transformatieverliezen en het niet-energetische gebruik ook buiten beschouwing gelaten.

Duurzaamheid biomassa

Biomassa telt als bron voor hernieuwbare energie omdat de CO2-emissie die vrijkomt bij het verbruik van biomassa gecompenseerd wordt door CO2-vastlegging bij de groei van planten die weer zorgt voor nieuwe biomassa (kortcyclische CO2). Toch zijn er ook zorgen over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa. Het gaat dan vaak over de bescherming van tropische bossen, de CO2-effectiviteit over de hele keten, de lange tijd die er nodig is om nieuwe bomen te laten groeien en effecten op voedselprijzen. In de RED I uit 2009 zijn duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa en biogas voor vervoer.

In de vernieuwde EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II), welke zich richt op de periode 2021 tot en met 2024, is afgesproken om voor installaties op vaste en gasvormig biomassa boven een bepaalde capaciteitsgrens duurzaamheidscriteria te hanteren. De aangescherpte duurzaamheidscriteria voor biomassa zijn niet van toepassing voor:

  • Installaties die (biogeen) huishoudelijk afval gebruiken (afvalverbrandingsinstallaties)
  • Installaties die vaste biomassa gebruiken en een thermisch ingangsvermogen onder de 20 MW hebben (alle houtkachels bij huishoudens zijn hierdoor uitgezonderd en een groot deel van de houtketels bij bedrijven).
  • Installaties op biogas met een thermisch ingangsvermogen onder de 2 MW
  • Vloeibare biotransportbrandstoffen (deze moeten aan andere duurzaamheidscriteria voldoen)

Vanaf 2025 geldt de RED III. De grote lijnen zijn gelijk aan RED II, maar bepaalde duurzaamheidseisen zijn aangescherpt. Zo is de vermogensgrens voor installaties op vaste biomassa verlaagd naar 7,5 MW en zijn er gedetailleerdere eisen voor installaties die groen gas produceren. Meer hierover is te lezen in artikel 29 in Geconsolideerde tekst RED III

Vanaf 2012 controleert de Nederlandse Emissieautoriteit of biobrandstoffen voor vervoer die opgevoerd zijn voor de nationale bijmengplicht voldoen aan de duurzaamheidcriteria uit de RED (NEa, 2015). Het CBS ontvangt gegevens per bedrijf van de NEa en vergeleken met eigen gegevens over biobrandstoffen. Daaruit is naar voren gekomen dat nagenoeg alle Nederlandse biobrandstoffen die geleverd zijn voor vervoer in Nederland voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Voor vloeibare biomassa in stationaire installaties geldt al meerdere jaren dat ze alleen SDE(+)(+) subsidie kunnen krijgen als ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Bij de uitvoering van deze subsidieregeling controleert RVO of de gebruikte biomassa adequaat is gecertificeerd en CBS ontvangt van RVO informatie over de hoeveelheid hernieuwbare energie met gecertificeerde biomassa.

Met de invoering van RED II is het verplicht om de duurzaamheid van vaste en gasvormige biomassa aan te tonen wanneer de gebruikte installatie boven de vermogensgrens uitkomt. Sinds de publicatie van RED II, op 21 december 2018, moeten energieproducenten die een SDE-aanvraag indienen voor het gebruik van biomassa bewijzen dat de gebruikte biomassa aan de geldende duurzaamheidscriteria voldoet (RVO, 2025c). Voor installaties die vóór deze datum subsidie hadden aangevraagd, was er geen verplichting om de duurzaamheid van de verbruikte biomassa aan te tonen. Dit veranderde op 1 januari 2023: ETS-installaties die biomassa verbranden, moeten nu bewijzen dat de gebruikte biomassa duurzaam is om nul-emissies te mogen rapporteren (NEa, 2023).

Op nationaal niveau is discussie over de wenselijkheid van biomassa de laatste jaren geïntensifieerd, wat heeft geresulteerd in een SER advies over biomassa (SER, 2020), waarin de SER de overheid adviseert om het verbruik biomassa voor warmte met lage temperaturen (verwarming van gebouwen) af te bouwen en de regering dit advies heeft overgenomen (EZK, 2022). Lastig is wel dat alternatieven voor biomassa voor het halen van de (internationaal afgesproken) duurzaamheidsdoelen een stuk duurder zijn en dat de opschaling daarvan nog veel onzekerheden kent (PBL, 2020). Vanwege de verontreinigende emissies heef de overheid de ISDE subsidie voor kleinere biomassaketels bij woningen en bedrijven met ingang van aanvragen met ingang 2020 stopgezet (Staatscourant, 2019).

Aanbod van vaste biomassa

Aanbod en verbruik van vaste biomassa zijn meestal niet in balans geweest in Nederland. Het binnenlands verbruik van vaste biomassa, in hoofdzaak houtachtige producten uit reststromen, kon in de periode 2014 tot en met 2018 geheel voorzien worden vanuit binnenlandse productie. Per saldo was Nederland in deze periode exporteur van vaste biomassa voor energie.

8.1.5 Totaal vaste biomassa voor energieverbruik
JaarWinning (TJ)Invoer (TJ)Uitvoer (TJ)Verbruik (TJ)
20155497660771417846875
20165680551131345248466
20176028944751452950235
20185887363361468150528
201962621166181393065310
202068533425101623394811
2021723625965516184115834
2022690294911714071104076
2023**65069335171425484334
**Nader voorlopige cijfers

Vanaf 2019 is Nederland weer netto-importeur van vaste biomassa, voornamelijk van houtpellets. In 8.1.5 is te zien dat de uitvoer van vaste biomassa vrij constant is over de jaren en dat de winning iets stijgt naarmate het verbruik toeneemt. De stijging in verbruik wordt echter voornamelijk opgevangen door een toename van de invoer. Vanaf 2022 daalt het binnenlands verbruik van vaste biomassa. Ook de invoer laat een daling zien. De oorzaak hiervan is voornamelijk de afname in meestook van biomassa bij centrales. In Figuur 8.1.6 is een gedetailleerdere uitsplitsing van de biomassasoorten te zien voor 2023 (StatLine - Nationale balans vaste biomassa: productie en verbruik; energiedragers (cbs.nl)). Voor 2024 zijn nog niet voldoende data beschikbaar om de tabel van een update te voorzien.

Balans vaste biomassa voor energieproductie, 2023**Balans vaste biomassa voor energieproductie, 2023**WinningPelletsGebruikt houtIndustrielerestproductenIndustrielerestproductenHoutige biomassauit bosbeheerIndustrielerestproductenHoutige biomassauit bosbeheerIndustrielerestproductenHoutige biomassauit bosbeheerHoutige biomassauit bosbeheerBalans vaste biomassa voor energieproductie, 2023**21 592 TJ 48 926 TJ 65 069 TJUitvoer12 243 TJ14 254 TJInvoer33 473 TJ33 517 TJVerbruik70 157 TJ84 334 TJ1 032 TJ3 164 TJ152 TJ20 005 TJ4 165 TJPellets31 743 TJ16 143 TJPelletsGebruikt hout664 TJ250 TJ9 068 TJ2 261 TJ2 011 TJPelletsGebruikt hout21 960 TJ3 066 TJ11 213 TJ33 647 TJ14 177 TJ44 TJ**Nader voorlopige cijfersGebruikt hout276 TJ
Balans vaste biomassa voor energieproductie, 2023**
Onderwerp Winning, 2023** (TJ) Invoer, 2023** (TJ) Uitvoer, 2023** (TJ) Verbruik, 2023** (TJ)
Restproducten houtindustrie, 3 164 152 250 3 066
Gebruikt hout 20 005 276 9 068 11 213
Pellets 4 165 31 743 2 261 33 647
Niet houtige-biomassa 16 143 44 2 011 14 177
**Nader voorlopige cijfers

In mei 2024 is de laatste editie van een rapportage gepubliceerd door het Platform Bio-Energie (PBE) in samenwerking met RVO over het verbruik van hout in energie-installaties voor elektriciteit en warmte in 2023. Deze rapportage heeft betrekking op vaste - houtachtige - biomassa die direct of indirect is ingezet om elektriciteit en/of warmte op te wekken. In de laatste versies van de jaarrapportage is ook aandacht voor niet-energetische inzet van biomassa en voor combinaties met andere vormen van energie zoals batterijen en e-boilers.

Uit het rapport blijkt het grootste aandeel houtige biomassa (42% van in totaal 3,1 miljoen ton) afkomstig is uit eigen land. Duitsland en België zijn verantwoordelijk voor 4% van de ingevoerde biomassa. De rest van de EU is verantwoordelijk voor 7%. 43% komt uit Noord-Amerika, de overige 4% komt uit o.a. Zuidoost-Azië. Vrijwel alle gebruikte houtige biomassa bestaat uit resthout dat vrijkomt bij onderhoud van bos, landschap en gemeentelijk groen, bij timmerfabrieken, uit bouw- en sloopwerkzaamheden (PBE en RVO, 2024). Niet opgenomen in deze rapportage zijn gasvormige of vloeibare biobrandstoffen, fossiele brandstoffen of andere vaste biomassa. Op het moment van schrijven van deze publicatie was een update over 2024 nog niet beschikbaar.

Jaarlijks is ook een aparte rapportage over de aard, herkomst en certificering van biomassa die is meegestookt in kolencentrales beschikbaar, deze wordt verzorgd door CE Delft. Uit de rapportage volgt dat de kolencentrales in 2024 wederom vooral houtpellets meestoken, waarvan 64 procent uit Noord-Amerika kwam, 29 procent uit Azië en 8 procent uit EU-landen (CE Delft, 2025). In 2023 bestond 100 massaprocent van de meegestookte biomassa uit biogene rest- en afvalstromen (Categorie 5-biomassa).

In de volgende paragrafen van deze publicatie wordt nader ingegaan op het verbruik van andere niet-houtachtige biomassa zoals huishoudelijk afval en biogas.

8.2 Afvalverbrandingsinstallaties

Afval dat verbrand wordt door afvalverbrandingsinstallaties is op energiebasis voor ongeveer de helft van biogene oorsprong. Daarom telt ongeveer de helft van de energieproductie door afvalverbrandingsinstallaties als hernieuwbare energie. In Nederland zijn er twaalf afvalverbrandingsinstallaties. Deze grote installaties waren in 2024 goed voor 4 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.2.1 Verbrand huishoudelijk afval
 Hernieuwbaar huishoudelijk afval (TJ)Niet-hernieuwbaar huishoudelijk afval (TJ)
1990132059635
1991129299621
1992129159621
19931452811346
19941366711283
19951545013204
19961955917641
19972298121073
19982446522790
19992541724167
20002551224255
20012463724459
20022551026063
20032505928259
20042606629393
20052665930063
20062661628834
20072784530165
20083054931797
20093244131168
20103420830335
20113736031827
20123979431266
20134068933291
20144026534301
20154077033357
20164228236018
20174041535840
20183865735683
20193848034124
20203884533090
20214085834805
20224111035020
2023**3684832676
2024*3356029761
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie uit afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) toont vanaf 2009 tot 2017 een duidelijke stijging. Tot en met 2011 had de stijging vooral te maken met het in gebruik nemen van nieuwe installaties, daarna kwam de stijging door nieuwe leidingen voor leveringen van stoom aan nabijgelegen industrie en warm water, vooral voor bestaande stadsverwarmingsnetten. Bij veel installaties werd de warmte nog lang niet volledig benut, waardoor de extra warmteleveringen slechts in beperkte mate ten koste gingen van de elektriciteitsproductie. In 2024 is er een 63 petajoule aan afval verbrand, een daling van 9 procent ten opzichte van 2023. Deze daling was zowel bij hernieuwbaar huishoudelijk afval, als bij niet-hernieuwbaar huishoudelijk afval.

Vanaf 1990 tot en met 2002 is het biogene aandeel van het verbrande afval langzaam gedaald. Dat had te maken met het opkomen van het apart inzamelen van groente-, fruit- en tuinafval. In 2003 kwam aan deze daling een eind en tot en met 2012 steeg de biogene fractie weer om tot 2016 min of meer constant te blijven (rond 55%). Een betere scheiding van het plastic afval speelde daarbij een rol (Agentschap NL, 2013). In 2024 was net zoals in 2023 het aandeel 53 procent.

Voor huishoudelijk afval is de import belangrijk. Reden daarvoor is dat de capaciteit van de afvalverbrandingsinstallaties de laatste jaren is uitgebreid en dat het binnenlandse aanbod van afval is afgenomen. Om de investering in de dure installaties terug te verdienen is het voor de bedrijven van belang om de installatie zoveel mogelijk te gebruiken. Dankzij de nabijheid van zeehavens is het relatief goedkoop om afval te importeren uit Europese landen waar de capaciteit voor verwerking van afval schaars is. Per 1 januari 2020 is een importheffing op buitenlands afval ingevoerd als onderdeel van het Urgenda-pakket om CO2-uitstoot in Nederland te beperken. De Vereniging Afvalbedrijven heeft in 2019 een onderzoek laten uitvoeren dat aantoonde dat de importheffing geen CO2-besparing oplevert in Nederland (PwC, 2019). Een onderzoek van TNO ondersteunt dit: de gevolgen van het storten van het niet-geïmporteerde afval in het land van herkomst leiden op Europees niveau tot meer CO2-uitstoot (TNO, 2020b). Afvalbedrijven voorspelden ook dat het economisch onaantrekkelijk zou worden om afval te importeren door de nieuwe heffing (Vereniging Afvalbedrijven, 2019). De afgelopen twee jaar laten duidelijk een lagere inzet van afval zien, maar het is nog te vroeg om vast te stellen of dit doorzet en wat hiervan de oorzaak kan zijn. De cijfers over 2024 zijn nog voorlopig.

8.2.2 Afvalverbrandingsinstallaties: vermogen, energiebalans
ElektriciteitWarmteFossiele brandstoffen
vermogen (MW)bruto productie (mln kWh)verbruik (mln kWh)netto productie (mln kWh)productie (TJ)verbruik (TJ)
1990 196 933 134 7993 3250
2000 3942 520 5651 9567 129796
2010 5863 376 7012 67511 194950
2015 6493 676 8232 85323 157935
2020 7804 060 7653 29514 969677
2021 7884 089 7953 29417 644685
2022 7884 120 8753 24617 136 540
2023**7883 7397552 98416 125535
2024**7883 5547052 84915 875499
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

8.2.3 Afvalverbrandingsinstallaties: hernieuwbare fractie en hernieuwbare energie
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
19901 9422 2034 1456 453432
20004 5784 5489 12612 420835
20106 3487 70814 05617 4361 115
20157 18813 52320 71126 4621 783
20207 8959 12217 01821 4471 214
2023**7 1339 44616 57921 5821 238
2024*6 7819 10515 88621 0331 206
Bron: CBS
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Het verschil tussen de bruto en de netto elektriciteitsproductie is bij de AVI’s groter dan bij de andere vormen van biomassa (StatLine - Afvalverbrandingsinstallaties; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)). Dit komt vooral doordat de AVI’s veel elektriciteit gebruiken voor rookgasreiniging. Sommige AVI’s gebruiken ook redelijk wat fossiele brandstoffen en warmte voor rookgasreiniging. Het verbruik van fossiele brandstoffen wordt verdisconteerd in de berekening van de productie van hernieuwbare elektriciteit en warmte (RVO en CBS, 2022).

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.1 Afvalverbrandingsinstallaties uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Afvalverbrandingsinstallaties zijn verbrandingsinstallaties die geschikt zijn voor gemengde afvalstromen. Installaties die ontwikkeld zijn voor specifieke afvalstromen, zoals de thermische conversie-installatie in Duiven voor papierslib en de afvalhoutverbranders bij Twence in Hengelo, de AVR Rijnmond en de Huisvuilcentrale in Alkmaar, worden niet meegenomen bij de afvalverbrandingsinstallaties. Deze installaties tellen wel mee voor de hernieuwbare energie, maar dan bij de bedrijven die biomassa stoken voor elektriciteit (8.4).

De belangrijkste bron voor het bepalen van de (hernieuwbare) energieproductie uit afvalverbranding zijn rapportages die de AVI’s leveren aan Rijkswaterstaat Leefomgeving voor de WAR en de vaststelling van de R1-status (‘nuttige toepassing’). De eventuele ontbrekende gegevens zijn bijgeschat op basis van milieujaarverslagen.

Op basis van de vergelijking tussen de milieujaarverslagen en de R1-rapportages schat het CBS de onnauwkeurigheid in de geleverde energieproductie van de AVI’s op ongeveer 5 procent. De niet verkochte warmte is relatief gezien wat onzekerder, omdat het complex kan zijn om de stromen op een eenduidige manier af te bakenen. Alles bij elkaar genomen ligt de grootste onzekerheid in de hernieuwbare energie uit AVI’s bij de bepaling van de biogene fractie. Deze onzekerheid wordt geschat op 10 procent.

8.3 Meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales

Bij het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales gaat het om centrales die kolen gebruiken als hoofdbrandstof. Een gedeelte van deze kolen kan vervangen worden door verschillende soorten biomassa. Omdat alle installaties waarin biomassa wordt meegestookt een vermogen boven de grens van 20 MW uit de RED II hebben, moeten deze voldoen aan de duurzaamheidscriteria hiervan om mee te tellen voor het bruto energetisch eindverbruik. De bijdrage van meestoken van biomassa ligt in 2024 op 4 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.3.1 Inzet biomassa bij- en meestoken centrales
PeriodenTotaal verbruik (TJ)
199533
1996376
1997357
1998906
19991403
20001755
20015408
20029866
20037127
200414123
200530522
200629445
200715702
200819692
200922788
201028545
201127855
201226295
201315691
20148173
20154675
20164083
20174883
20185674
201915525
202040359
202156488
202246035
2023**31971
2024**27551
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De ontwikkeling van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales verliep in de periode 2003-2012 met horten en stoten. Aanvankelijk zorgden technische aanpassingen van de centrales voor groei, maar halverwege de periode zorgde de afbouw van de MEP-subsidie voor stagnatie. Tussen 2013 en 2015 waren er geen subsidieregelingen die het meestoken van biomassa bij kolencentrales aantrekkelijk maakten.

In 2016 en 2017 zijn in het kader van SDE+ weer nieuwe subsidieaanvragen voor het meestoken van biomassa in grote installaties geaccepteerd. Sindsdien is er een duidelijke groei te zien in het verbruik van biomassa bij elektriciteitscentrales, tot 2021. In 2024 is 28 petajoule aan biomassa meegestookt. Het aandeel biomassa in kolencentrales bleef onveranderd ten opzichte van 2023, namelijk 31 procent.

8.3.2 Meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
199515116333
2000748157631 755166
200512 41669313 10930 5222 394
201011 6531 26712 92028 5452 703
20151 849351 8844 675443
202017 1442 54219 68740 3593 822
2023**13 5911 77715 36931 9673 027
2024*11 8591 28213 14227 5512 609
Bron: CBS
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.5 Bij- en meestook van biomassa in elektriciteitscentrales uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS.

Voor de inzet van biomassa is gebruik gemaakt van de opgaven van bedrijven uit de CBS-enquêtes. De gegevens uit de administratie van VertiCer en de CBS-enquêtes zijn op individueel niveau met elkaar geconfronteerd. De onnauwkeurigheid in de hernieuwbare energie uit het meestoken van biomassa in centrales wordt geschat op 5 procent.

8.4 Stoken van biomassa voor elektriciteit en warmte (WKK) bij bedrijven

Het gaat hier om installaties die vaste of vloeibare biomassa verbranden voor de productie van elektriciteit, meestal in combinatie met warmteproductie, uitgezonderd het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales. De belangrijkste groep zijn de vier installaties voor het verbranden van afvalhout in Hengelo, Alkmaar, Rotterdam en Delfzijl. Daarnaast gaat het om het verbranden van diverse afvalstromen zoals kippenmest of papierslib in installaties die speciaal ontworpen zijn voor deze soorten biomassa en meerdere kleinschalige installaties die vooral schoon resthout verbranden. Voor deze kleine installaties is vaak warmte het hoofdproduct en elektriciteit het bijproduct.

De ongeveer vijftig installaties waren in 2024 goed voor 3 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.4.1 Inzet biomassa voor elektriciteit en warmte bij bedrijven
PeriodenTotaal verbruik (TJ)
20003333
20013510
20023114
20033025
20043094
20053524
20063677
20073981
20089929
200913152
201012725
201110138
201212482
201313436
201414127
201516624
201618075
201718934
201818524
201922156
202024062
202127091
202226988
2023**23498
2024**23253
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De jaarlijkse productie van individuele installaties kan sterk fluctueren door het al dan niet optreden van storingen en de noodzaak tot onderhoud. De biomassa verbruikt in deze installaties kent een stabiele groei vanaf 2011 en laat sinds 2022 een lichte daling zien, die ook in 2024 verder doorliep. Het bruto energetisch eindverbruik is vergelijkbaar met een jaar eerder, hoewel hier een lichte stijging is. Zoals in onderdeel 8.1 “Duurzaamheid biomassa” wordt benoemd telt de ingezette biomassa alleen voor het bruto energetisch eindverbruik als deze voldoet aan de duurzaamheidseisen uit de RED II. Vanaf 2023 moet vaste biomassa ingezet voor energiedoeleinden aantoonbaar duurzaam zijn om als uitstootvrij te worden beschouwd volgens het ETS. Dit geldt voor installaties met een thermisch ingaand vermogen van 20 MW of meer; alle installaties die boven deze drempel zitten, voldoen aan deze eis.

MEP-subsidie is de belangrijkste subsidieregeling geweest voor het bouwen van installaties in deze categorie. De SDE-subsidieregeling heeft nog niet geleid tot veel grote nieuwe installaties. Wel is er met steun van de SDE een aantal kleinere installaties bijgekomen die vooral warmte leveren. Belangrijk in 2017 was de aansluiting van de afvalhoutverbrander in Delfzijl op het lokale stoomnet. Sinds 2018 leveren de drie andere grote installaties voor het verbranden van afvalhout (in Alkmaar, Hengelo en Rotterdam) warmte aan stadsverwarming, voor een gedeelte in plaats van leveringen van warmte door afvalverbrandingsinstallaties. Vanaf 2022 wordt er geen subsidie meer uitgegeven voor nieuwe installaties die laagwaardige warmte produceren (onder de 100°C). Eind 2024 waren de bio-WKKs samen goed voor 295 kW aan elektrisch vermogen en 782 kW aan thermisch vermogen.

8.4.2 Stoken van biomassa in WKK-installaties bij bedrijven
Aantal installatiesBruto energetisch eindverbruikEffect
aantal einde jaarelektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
1990.12423335757437
2000484318810312166151
201018365378444368481562
20151949951464645911909900
2020413679109131459214243805
2023**48370770961080313706784
2024*49323682521148813739785
Bron: CBS
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.4 Decentrale elektriciteitsproductie uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Voor de elektriciteits- en warmteproductie is VertiCer de belangrijkste bron, met informatie uit de winning- en omzettingsenquêtes van het CBS als aanvulling. Als verdere aanvulling en controle is gebruik gemaakt van milieujaarverslagen. De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit de decentrale biomassaverbranding voor elektriciteit wordt geschat op ongeveer 10 procent.

8.5 Stoken van biomassa voor warmte bij bedrijven

Biomassa kan in vaste en vloeibare vorm (afvalhout, slachtafval, papierslib) verstookt worden in ketels en kachels voor warmteproductie. Zo heeft de houtverwerkende industrie al jaren houtketels waarin de bedrijven hun eigen afvalhout stoken. In de meeste gevallen wordt de warmte door de producent zelf verbruikt, maar de laatste jaren worden biomassa warmteketels ook voor stadsverwarming gebruikt. Er is ook een aantal biomassaketels voor stadsverwarming die naast warmte ook wat elektriciteit leveren. Deze installaties tellen mee bij “Stoken van biomassa voor elektriciteit bij bedrijven” (paragraaf 8.4).

Het stoken van biomassa voor warmte draagt in 2024 voor 3 procent bij aan het totale verbruik van hernieuwbare energie. 

Ontwikkelingen

Sinds 2012 komen de grotere ketels (vanaf 500 kW) in aanmerking voor SDE-subsidie. Dat heeft geleid tot een toename van de grotere ketels (groter dan 1 MW). Van 2016 tot 2020 konden particulieren en bedrijven voor klein zakelijk gebruik met subsidie uit de ISDE-regeling een biomassaketel (of pelletkachel) met een vermogen tot en met 500 kW aanschaffen. Met name de zakelijke markt was geïnteresseerd in biomassaketels, de aanvragen namen tot 2019 jaarlijks toe. De ISDE-regeling is gestopt voor aanvragen in 2020; voor zakelijk gebruik (bedrijven) is de regeling per 1 januari 2020 geheel gestopt, voor particulieren was er een overgangsperiode. Hier is toen ook gebruik van gemaakt: het totale vermogen van de aangevraagde ketels was bijna 17 megawatt in 2020 en volledig bestemd voor woningen.

8.5.1 Stoken van vaste en vloeibare biomassa voor warmte bij bedrijven
Warmte-productie Bruto eindverbruikEffect
Totaal (TJ)wv. verkochte warmte (TJ)Totaal bruto eindverbruik (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal19901 208 01 7251 342 76
Totaal20001 724 02 2121 916 109
Totaal20104 568 05 4775 076 287
Totaal202012 3273 96714 16313 697 773
Totaal202213 6474 81611 95414 022 792
Totaal2023 **10 2553 7579 81911 094 625
Totaal2024 *9 3834 21310 00711 048 622
Hout2023 **8 3542 4079 5609 282 524
Hout2024 *8 4822 7479 4949 424 532
Overig2023 **1 9011 350 2591 812 101
Overig2024 * 9021 466 5131 624 90
Bron: CBS.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - biomassaketels bedrijve, warmte; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)

In 2024 daalde de warmteproductie met 13 procent ten opzichte van 2023. De daling is vooral te zien bij bedrijven waar overige vaste biomassa wordt verbrand. Eind 2024 was het opgestelde vermogen van de houtketels nagenoeg gelijk aan het jaar ervoor. Een groot deel van de warmte wordt geproduceerd door energiebedrijven voor gebruik door derden. Bijvoorbeeld voor stadsverwarming. Deze verkochte warmte was in 2024 een stuk lager dan in 2023.

Installaties die laagwaardige warmte leveren (onder de 100°C) kunnen niet meer met subsidie worden geplaatst (Rijksoverheid, 2022b). De gedachte hierachter is dat deze warmtevraag met andere technieken zou kunnen worden voorzien. In paragraaf 8.1 is aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van de discussie over de wenselijkheid van de toepassing van biomassa als brandstof.

8.5.2 Warmteproductie houtketels voor warmte bij bedrijven naar sector
 Landbouw (TJ)Energiebedrijf (TJ)ZakelijkeDiensten (TJ)FinancieleDiensten (TJ)Bouw (TJ)Houtindustrie (TJ)Overige-industrie (TJ)Handel (TJ)Overig (TJ)
201518532847211056832033272524
201619714509212327734827778600
201723011359702579135323795682
20182773258105733910831723496723
201931029891243348126345204115807
2020343319061410374375346234159857
2021367629021437404329329202180870
2022336725611382405370325204194981
2023**250224071048377351311264203891
2024*24412747950355370298261202858
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers
 

8.5.3 Opgesteld aantal en vermogen houtketels voor warmte bij bedrijven uitgesplitst naar vermogensklasse
≤ 0,1 MW> 0,1 t/m 0,5 MW> 0,5 t/m 1,0 MW> 1 MWTotaal
Aantal20152 186 545 94 742 899
Aantal20203 6501 530 143 795 402
Aantal20222 9901 482 132 884 692
Aantal2023**2 8221 459 130 924 503
Aantal2024*2 7081 433 129 914 361
Vermogen (MW)201512113869195 523
Vermogen (MW)20201883341053901 017
Vermogen (MW)202214732696422 991
Vermogen (MW)2023**139321944881 041
Vermogen (MW)2024*133316945041 047
Bron: CBS.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

De meeste houtketels staan in Gelderland, Noord-Brabant en Overijssel. Dit zijn grote provincies met intensieve veehouderij, de sector met de meeste houtketels. Noord-Holland heeft het een na hoogste vermogen wegens de grote installatie van de stadverwarming in Purmerend.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.3 Warmteketels bij bedrijven voor vaste en vloeibare biomassa uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De informatie over de warmteproductie en het brandstofverbruik van de ketels en kachels op brandstoffen anders dan hout komt uit overheidsregistraties zoals een subsidieregeling of milieujaarverslag dan wel uit directe waarneming (bij de grotere installaties) door het CBS. Voor grotere installaties is warmteproductie via VertiCer beschikbaar.

De gegevens over de aantallen en het vermogen van houtkachels voor warmte bij bedrijven zijn gebaseerd op inventarisaties onder de leveranciers van houtketels en houtkachels groter dan 18 kW. Voor deze inventarisatie stuurt het CBS elk jaar een vragenlijst naar de leveranciers.

De uitsplitsing naar sector is gebaseerd op opgaven van de leveranciers van ketels en kachels en op gegevens van VertiCer. Ook de uitsplitsing naar provincie is gebaseerd op opgaven per installatie van de leveranciers van de ketels en kachels voor installaties groter dan 100 kW. Voor ketels en kachels kleiner dan 100 kW heeft het CBS geen gegevens per installatie. Voor deze ketels is de verdeling gebaseerd op de gemeenten van vestiging van de bedrijven die via de ISDE 2016-2019 een aanvraag voor een biomassaketel hebben gedaan.

Door de non-respons op de CBS-vragenlijst, de onzekerheid over het aantal vollasturen van de houtketels en de timing van het uit gebruik nemen, bevatten de cijfers over de houtketels bij bedrijven een behoorlijke onzekerheid. Deze onzekerheid neemt echter iets af door de groei van het aandeel warmteproductie die volgt uit de data die overgenomen wordt uit de SDE-registratie. Al met al schat het CBS schat de onzekerheid op 30 procent.

8.6 Stoken van biomassa door huishoudens

Ongeveer een miljoen huishoudens hebben een houtgestookte installatie. Meestal worden deze installaties niet als hoofdverwarming gebruikt, maar bij elkaar wordt er toch een aanzienlijke hoeveelheid hout verstookt. Voor het eindverbruik van hernieuwbare energie telt de hoeveelheid verstookt hout en dit kwam in 2024 overeen met 5 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland.

Daarnaast verbruiken veel Nederlandse huishoudens af en toe wat houtskool op de barbecue. Dit telt ook als verbruik van hernieuwbare energie. Het gaat om een tiende procent van het totale eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.6.1 Inzet biomassa bij huishoudens
PeriodenBiomassa huishoudens, houtkachels (TJ)Biomassa huishoudens, houtskoolverbruik (TJ)Biomassa huishoudens, inzethaarden (TJ)Biomassa huishoudens, openhaarden (TJ)Biomassa huishoudens, pelletkachels (TJ)
20005421270517131650
20015453270508831270
20025498270499830900
20035972270489430500
20046835270478530110
20057750270467229720
20068689270448329520
20078875270429529380
20089182270421428560
20099563270415427770
201010013270411527000
201110439270408026240
201210763270335725490
201311113270315724720
20141112027030022397109
20151109227028492322211
20161104027027012247310
20171087527025622174551
20181071327024212103939
201910421270226620081313
202010060270224219171679
20219780270223918452054
20229739270222917752182
2023**9673270222217072307
2024**9598270221816422428
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

8.6.2 Biomassa bij huishoudens
Aantal in gebruik (x 1 000)Warmte-productie (TJ)Bruto eindverbruik (TJ)Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)Vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal19908994 64712 8515 094289
Totaal20009425 92914 0276 699380
Totaal20109819 59817 09910 339585
Totaal201599610 25316 74310 847613
Totaal202098310 68316 16811 215633
Totaal2023**97411 02016 18011 600653
Totaal2024**97211 09616 15511 680658
Openhaarden2023**2521711 70718010
Openhaarden2024**2431641 64217310
Inzethaarden2023**1841 5752 2221 65893
Inzethaarden2024**1841 5892 2181 67294
Houtkachels2023**4557 3139 6737 698433
Houtkachels2024**4577 2809 5987 663431
Pelletkachels2023**831 9612 3072 064116
Pelletkachels2024**882 0642 4282 172122
Houtskool (elk jaar)2000-2024** 270
Bron: CBS
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
**Nader voorlopige cijfers

Binnen de huishoudelijke houtkachels worden vier soorten onderscheiden: open haarden, inzethaarden, vrijstaande kachels en pelletkachels. De laatste twee groepen worden veel vaker gebruikt en hebben een hoger rendement dan open haarden. Het aantal openhaarden daalt en het aantal inzethaarden blijft min of meer stabiel. Mogelijk door de concurrentie van de toegenomen verkopen van pelletkachels (met ISDE-subsidie tot 2020) daalt het aantal houtkachels. Het totale verbruik van hout door huishoudens is de laatste jaren ongeveer constant.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.2 Houtkachels bij huishoudens uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De gegevens voor de aantallen in gebruik zijnde huishoudelijke houtkachels, het houtverbruik en het rendement zijn afkomstig van een model van TNO wat geijkt is met data van CBS uit de energiemodule van WoON-onderzoek (Middelkoop en Segers, 2019). In dit model (uit 2019) zijn de effecten van de hoge gasprijzen van de afgelopen jaren niet in meegenomen.

De verschillen met een schatting van het houtverbruik via de aanbodzijde zijn groot. Zowel de bepaling van het houtverbruik via de aanbodzijde (schatting van de opbrengst van brandhout uit bos, landschap, stedelijk groen en afval) als via de vraagzijde (enquête onder huishoudens) kent veel onzekerheden. Het CBS schat de onzekerheid in het houtverbruik op 30 procent (Middelkoop en Segers, 2019).

De schatting van het houtskoolverbruik is gebaseerd op expertkennis van buiten het CBS. De database van het CBS-Budgetonderzoek bevat ook gegevens over het houtskoolverbruik. Door de beperkte waarneemperiode is het aantal waarnemingen van houtskoolaankopen klein en zit er veel statistische ruis in de uitkomsten. Het CBS schat de onzekerheid in het houtskoolverbruik op 50 procent.

8.7 Stortgas

Stortgas is biogas uit stortplaatsen. Het meeste afgevangen stortgas wordt omgezet in een gas met eigenschappen die sterk lijken op die van aardgas. Dit groene gas wordt vervolgens in het aardgasnet geïnjecteerd. Daarnaast wordt er nog een beetje stortgas direct voor warmtetoepassingen gebruikt of gebruikt om elektriciteit op te wekken. In 2024 leverde het stortgas ongeveer 0,1 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.7.1 Inzet biogas uit stortgas
PeriodenFinaal verbruik (TJ)Voor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)
199070221101
1991118392171
1992336512486
1993319895462
19942811348407
19952761563399
19962701777392
19971331628376
19981471648425
19991241669513
2000671697549
2001461775482
2002442037414
2003261915316
20041605436
20051463446
20061480445
20071492417
20081462396
20091254387
20101193345
20111048316
201288916247
2013118789173
201486637231
201579550186
201665466146
2017118430157
201893312127
2019105188144
202088172157
202160156179
202274190167
2023**65217134
2024**65217134
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie uit stortgas is over haar hoogtepunt heen. De afname wordt veroorzaakt doordat steeds minder afval gestort wordt en het afval dat reeds gestort is steeds minder gas produceert (Rijkwaterstaat, 2015). Sinds 2014 is de hoeveelheid gestort afval licht gestegen. In 2018 bereikte deze een piek, waarna de hoeveelheid weer is afgenomen (Rijkswaterstaat, 2024). In 2023 is de winning van stortgas iets lager dan in 2022, namelijk 415 terajoule. Voor 2024 zijn nog geen uitkomsten beschikbaar en zijn de winningscijfers van 2023 overgenomen.

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. De installaties die stortgas verbruik voor de productie van elektriciteit en/of warmte zitten onder deze grens.

8.7.2 Stortgas
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)1)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
199070157.33722
2000638475.2 000135
2010392267.1 14274
20151801931361043
2020741543532219
2023**781342131318
2024*771342031318
Bron: CBS
1) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Tot en met 1996 komen de gegevens uit de energie-enquêtes van het CBS. Vanaf het jaar 1997 zijn de gegevens afkomstig uit de stortgasenquête in het kader van de Werkgroep Afvalregistratie. Tot en met het verslagjaar 2004 werd deze enquête uitgevoerd door de Vereniging Afvalbedrijven, vanaf 2005 door Rijkswaterstaat Leefomgeving. In deze enquête worden energiegegevens van alle stortplaatsen gevraagd.

De respons op de WAR-enquête is de laatste jaren (bijna) 100 procent. Eventuele ontbrekende gegevens zijn geschat op basis van de wel bekende gegevens. Het bruto eindverbruik van het in aardgas omgezette stortgas is berekend zoals beschreven in 8.1. De onzekerheid in het bruto eindverbruik van energie uit stortgas schat het CBS op 10 procent.

8.8 Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties

Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) komt vrij door het vergisten van het uit het zuiveringsproces geproduceerde zuiveringsslib. Slibgisting wordt vooral bij de grotere RWZI’s toegepast. Er zijn ongeveer 330 RWZI’s in Nederland en bij circa 70 RWZI’s wordt biogas gewonnen en nuttig gebruikt. Biogas uit RWZI’s draagt in 2024 ongeveer 1 procent bij aan het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.8.1 Inzet biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties
PeriodenFinaal verbruik (TJ)Voor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)
19906258910
199164910510
199249211170
199363311940
199460112260
199550813260
199656912580
199758913150
199855312440
199955913310
200057913450
200153015370
200239916740
200344615600
200440716270
200537015750
200628517250
200718518130
200822718180
200921918280
201017519260
201116219950
201213920830
201318822330
201415422050
201514021770
201616722570
201722021350
2018275207775
20193312121113
20204342175289
20213041958585
20221911759567
2023**3671669658
2024**3671669658
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie met behulp van biogas uit RWZI’s was ongeveer stabiel tot en met 2010 maar nam daarna langzaam maar gestaag toe tot 2015. In de daarop volgende jaren was een toename te zien in het verbruik van biogas uit RWZI’s, in het bijzonder voor de productie van groen gas. In 2020 bereikte dit een piek en in recente jaren is de productie weer te stabiliseren. De totale inzet is in 2023 licht gestegen ten opzichte van een jaar eerder naar 2,7 PJ. Voor 2024 zijn de cijfers nog niet beschikbaar en zijn de cijfers van 2023 overgenomen.

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. De installaties die biogas uit RWZI’s verbruik voor de productie van elektriciteit en/of warmte zitten onder deze grens.

8.8.2 Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)1)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
19902541 1421 02668
20003981 3611 46797
20105901 2581 508100
20157431 2051 940146
20207831 649652 329133
2023**6621 4521052 057120
2024**6581 4511012 057120
Bron: CBS
1) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De gegevens zijn afkomstig uit de CBS-enquête Zuivering van Afvalwater. De respons op deze enquête is 100 procent. Vanaf het verslagjaar 2011 is het energiegedeelte van deze enquête gecombineerd met de uitvraag voor de Meerjarenafspraken Energiebesparing in samenwerking met Unie van Waterschappen, RVO en Arcadis. De grootste onzekerheid zit in de warmte; deze warmte wordt vaak niet gemeten maar geschat.

Vanaf verslagjaar 2004 is voor het eerst gevraagd om de warmte uit te splitsen naar gebruiksdoel. Het blijkt dat een groot deel van de warmte wordt gebruikt om het productieproces van het biogas op temperatuur te houden. Deze warmte telt niet mee bij de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie, maar wel bij de berekening van het bruto eindverbruik.

Bij tien RWZI’s wordt het biogas omgezet in aardgas. Vanwege de geringe hoeveelheid, mogelijke vertrouwelijkheid van de gegevens en eenvoud werd deze aardgasproductie tot en met 2017 geteld als finaal verbruik van biogas.

De onnauwkeurigheid van de hernieuwbare energie uit biogas van RWZI’s wordt geschat op 10 procent.

8.9 Biogas, co- en monovergisting van mest

Co- en monovergisting van mest omvat de productie van biogas uit het vergisten van mest, al dan niet samen met andere plantaardige materialen. Gemakshalve wordt co- en monovergisting van mest ook aangeduid als mestvergisting. Monovergisting van mest komt in mindere hoeveelheden voor, in 2024 was 11 procent van de energieproductie uit mestvergisting afkomstig uit een monovergister (inclusief vergisting met 95%-mestgehalte). Co- en monovergisting van mest leverde in 2024 ongeveer 1 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.9.1 Inzet biogas uit co- en monovergisting van mest
PeriodenVoor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)
2005850
20065610
200717720
200835050
200950020
201054450
201153260
201252140
201349770
201449720
201552410
201649660
201748210
20184675638
201944621599
202042372739
202143263554
202242394096
2023**30625501
2024**17085563
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

Na een snelle opkomst van de mestvergisting onder invloed van de MEP-subsidie in de jaren tot en met 2008 vlakte de groei of trad er zelfs een daling op mede door de hoge prijzen van de co-substraten (Peene et al., 2011 en van den Boom en van der Elst, 2013). Daarna groeide het eindverbruik doordat, onder invloed van de aangepaste subsidieregels, er steeds meer warmte geproduceerd werd door de WKK-installaties. Vanaf 2018 is er een duidelijke groei van de totale winning en verbruik van biogas uit mestvergisting te zien. Dat hangt vooral samen met de toename van de productie van groen gas. Biogas uit mest voor elektriciteit- en warmteproductie neemt de laatste jaren af. In 2024 is de totale winning van biogas uit mest voor het eerst gedaald sinds 2018.

Volgens cijfers uit de SDE++ is er in 2024 9 procent minder biogas uit mest gebruikt voor energietoepassingen dan in 2023. Bijna 90 procent van het biogas wordt met co-substraten vergist. 6 procent bestaat uit minimaal 95% dierlijke mest, 5 procent is 100% dierlijke mest.

8.9.2 Substraten mestvergisting volgens SDE++
 100% dierlijke mest (MWh)min. 95% dierlijke mest (MWh)co-vergisting van dierlijke mest (MWh)
20232556129985800893
20243563549124697890
Bron: CBS, RVO

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Voor de installaties boven deze grens heeft het CBS geen informatie over of deze aan de duurzaamheidscriteria voldoen. Omdat dit een vereiste is om mee te mogen tellen voor het bruto energetische eindverbruik is dit biogas niet meegenomen in de berekende cijfers. Biogas voor vervoer valt onder al lang bestaande certificering qua duurzaamheid volgens de RED en wordt gecontroleerd door de NEa. Dit telt daarom volledig mee.

8.9.3 Co- en monovergisting van mest
Aantal locatiesElektriciteitBruto energetisch eindverbruikEffect
vermogen (MW)1)elektriciteit (TJ)2)warmte (TJ)2)vervoer (TJ)2)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
20051753218805
201092982 0691 3334 990331
2015971331 9922 300.5 910428
2020951042 0323 4446237 070412
2023**1421012031 9878804 749286
2024*1421011501 9668514 677282
Bron: CBS
1) Aan het einde van het verslagjaar.
2) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De bruto elektriciteitsproductie van de mestvergisters is bepaald aan de hand van gegevens uit de administratie van de certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom van VertiCer.

De certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom of groen gas van VertiCer zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de subsidie of claim voor de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer, die weer een noodzakelijke voorwaarde is voor het rendabel exploiteren van mestvergisters. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de administratie van VertiCer een nagenoeg volledig beeld geeft van de elektriciteits- en groen gasproductie door biogasinstallaties op landbouwbedrijven. De onzekerheid in de bruto elektriciteits- en groen gasproductie wordt daarom geschat op maximaal 5 procent. De onzekerheid in de warmteproductie is iets groter, omdat de warmte voor de gisting geschat wordt met een kengetal. Het CBS schat de totale onzekerheid in het bruto eindverbruik van co-vergisting van mest op 5 à 10 procent.

8.10 Overig biogas

Overig biogas omvat vanaf de jaren negentig biogas uit afvalwater dat gewonnen en gebruikt wordt in de voedingsmiddelenindustrie. Daar wordt via anaerobe afvalwaterzuivering biogas gewonnen dat wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit en/of proceswarmte. Later zijn daar andere natte biomassastromen bijgekomen, zoals groente- fruit- en tuinafval of afval uit de voedingsmiddelenindustrie. In 2024 was overig biogas goed voor 1 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.10.1 Inzet overig biogas
PeriodenFinaal verbruik (TJ)Voor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)
1990423450
1991506570
1992538780
19935381020
1994665810
19956971290
19967221770
19978231340
19987451540
19997032350
20007002740
20017172720
20026583360
20037383910
20048843270
20057504050
20068095730
20076807950
200859712530
200967915690
201065722430
20114532440228
20125802270628
201364823311320
201453725501721
201548225012337
201653923712475
201757919742943
201895720822535
2019112523222646
2020141022973202
2021145124212842
2022136524023223
2023**133223053425
2024**116720463834
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

8.10.2 Overig biogas
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
199015446043225
200061897092854
20107071 42402 593163
20151 1532 9581664 615310
20201 2233 6757235 774340
2023**3821 8425483 960236
2024*3481 8745874 110245
Bron: CBS
1) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

De productie van hernieuwbare energie uit overig biogas neemt gestaag toe. In de jaren 2021 en 2022 was er een kleine terugval, voornamelijk door een afname van het finaal energieverbruik van biogas voor verwarming. Deze daling van het finaal energieverbruik zette zich voort in 2024, ook de omzetting van overig biogas in warmte en of elektriciteit neemt af. De omzetting van overig biogas in groen gas neemt daarentegen toe; in 2024 is iets meer dan de helft van dit type biogas hiervoor gebruikt.

De toename tot en met 2010 betrof vooral nieuwe projecten waarbij elektriciteit werd gemaakt uit biogas. Het opstarten was toen relatief aantrekkelijk vanwege de ondersteuning via de MEP-regeling. Vanaf 2011 wordt steeds meer overig biogas ingezet voor de productie van groen gas. De productie van groen gas wordt ondersteund door de SDE(+)(+)–subsidieregeling en de mogelijkheid om groen gas mee te laten voor het voldoen aan de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer.

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Voor de installaties boven deze grens heeft het CBS geen informatie over of deze aan de duurzaamheidscriteria voldoen. Omdat dit een vereiste is om mee te mogen tellen voor het bruto energetische eindverbruik is dit biogas niet meegenomen in de berekende cijfers. Biogas voor vervoer valt onder al lang bestaande certificering qua duurzaamheid volgens de RED en wordt gecontroleerd door de NEa. Dit telt daarom volledig mee.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Voor biogas in de industrie berust de waarneming deels op de reguliere CBS-enquêtes voor de winning, omzetting en het gebruik van energie. Non-respons wordt bijgeschat op basis van historische gegevens.

Van veel nieuwere projecten, vaak buiten de industrie, is de elektriciteitsproductie en groengasproductie bekend bij VertiCer. Het CBS ontvangt deze productiegegevens van VertiCer en gebruikt de gegevens als basis om de benodigde gegevens uit te rekenen zonder directe waarneming.

Het zwakste punt in de waarneming is de schatting van de warmteproductie, omdat warmte vaak niet wordt verkocht en daarom ook vaak niet wordt gemeten. Het CBS schat de onzekerheid in de hernieuwbare energie uit overig biogas op 10 procent.

8.11 Vloeibare biotransportbrandstoffen

Biobrandstoffen voor het wegverkeer zijn duurder dan de op aardolie gebaseerde brandstoffen. Om het verbruik van biobrandstoffen te stimuleren heeft de overheid de leveranciers van benzine en diesel vanaf 2007 verplicht om deze te leveren. Leveranciers kunnen ook (deels) aan deze verplichting voldoen door aardgas voor vervoer te administratief te vergroenen met groen-gascertificaten uit Nederland mits over de productie van dit groene gas geen subsidie wordt verstrekt.

De meeste biobrandstoffen kunnen in pure vorm niet in gewone motoren van wegvoertuigen gebruikt worden. Motoren van bestaande wegvoertuigen draaien wel op met biobrandstoffen bijgemengde benzine en diesel, zolang de bijmengpercentages niet te groot worden. Aan benzine wordt maximaal 10 procent bio-ethanol toegevoegd en verkocht als E10 benzine. Bij diesel wordt een maximum van 7 procent biobrandstof toegevoegd en dit is als B7 diesel verkrijgbaar aan de pomp.

Het overheidsbeleid voor biobrandstoffen wordt sterk beïnvloed door Europese richtlijnen. Eerst was er de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Brandstoffen in het vervoer uit 2003 (Europees Parlement en de Raad, 2003). In deze richtlijn hebben lidstaten een niet-bindende afspraak gemaakt om het aandeel biobrandstoffen op te laten lopen van 2 procent in 2005 tot 5,75 procent in 2010. De richtlijn was aanleiding voor het Besluit Biobrandstoffen (Staatsblad, 2006), dat leveranciers verplichtte om biobrandstoffen te leveren.

Later kwam er discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen. Als voordelen van biobrandstoffen worden genoemd: de reductie van broeikasgasemissies en de verminderde afhankelijkheid van de steeds schaarser wordende fossiele olie, die regelmatig afkomstig is uit landen waarmee de politieke relatie als instabiel wordt ervaren. Als nadeel van biobrandstoffen wordt vaak genoemd dat reductie van broeikasgasemissies maar zeer beperkt is, soms zelfs nihil, als alle, vaak indirecte, effecten worden meegenomen (Europese Commissie, 2012), ook al is het lastig om de indirecte effecten te berekenen. Ook kunnen biobrandstoffen concurreren met voedsel, wat daardoor duurder kan worden. Tot slot kunnen natuurgebieden bedreigd worden door een toename van de teelt van biobrandstoffen. Om dit te voorkomen zijn er in de vernieuwde RED II voorschriften opgenomen die eisen aan de aard en oorsprong van de biobrandstoffen stellen.

In de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED I) uit 2009 was bindend afgesproken dat in 2020 10 procent van alle energie voor vervoer uit hernieuwbare bronnen afkomstig is. Hernieuwbare elektriciteit voor vervoer telt daarbij ook mee (zie paragraaf 2.4). Als gevolg van de discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen zijn in de RED I duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa. Deze criteria moeten waarborgen dat mensen, natuur en milieu voldoende worden beschermd bij de productie van de gebruikte vloeibare biomassa. In 2015 is de RED I aangepast en is afgesproken dat het verbruik van biobrandstoffen uit voedselgewassen beperkt wordt tot 7 procent van het totaal verbruik van benzine, diesel en elektriciteit voor vervoer. Zie ook paragraaf 2.4. Vanaf verslagjaar 2021 geldt de vernieuwde EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II), waarin is opgenomen dat het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer moet oplopen tot 14 procent in 2030 volgens een indicatief traject dat lidstaten zelf moeten vaststellen (artikel 25, RED II). De definitie van het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer in RED II is wel anders dan in RED I, zie ook paragraaf 2.4. Ook is de definitie van het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer in de RED anders dan de definitie die de nationale overheid hanteert bij het opleggen van de verplichting tot het gebruik van hernieuwbare energie voor vervoer. In samenhang daarmee is het verplichte aandeel vanuit de nationale overheid ook anders. Zie paragraaf 2.4 voor meer uitleg.

Eind 2023 is er wederom een nieuwe versie van de RED vastgesteld: de RED III. In deze RED zijn nieuwe doelen gedefinieerd en zijn de rekenwijzen voor sommige bestaande doelen aangepast. Met ingang van verslagjaar 2025 gaat Eurostat de rekenregels van RED III toepassen en CBS zal Eurostat hierin volgen. Aanpassing van de nationale verplichting voor bedrijven is complex en zal met ingang van verslagjaar 2026 geïmplementeerd worden (Rijksoverheid, 2024b). Voor een uitgebreidere beschrijving van de belangrijkste wijzigingen voor vervoer in de RED III ten opzichte van de RED II kan een eerder verschenen publicatie van ons geraadpleegd worden (CBS, 2025a).

Ontwikkelingen

8.11.1 Verbruik duurzame vloeibare biotransportbrandstoffen voor vervoer
 Dubbel tellend (PJ)Enkel tellend (PJ)
'050,1
'061,8
'0713
'0812
'093,212,4
'103,66
'1176,5
'127,45,2
'137,54,6
'148,95,2
'1566,4
'1654,8
'177,15,4
'1814,66,4
'1920,25,6
'2015,36,8
'2119,45,3
'2217,86,1
'23**18,96,6
'24*35,55
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Het fysieke verbruik van duurzame vloeibare biobrandstoffen voor vervoer is in 2024 gestegen van 25,5 naar 40,5 petajoule. Het verbruik van biobenzine is in 2024 gelijk gebleven op 10,8 petajoule en dat van biodiesel verdubbelde van 12,1 naar 24,6 petajoule. Een verklaring voor deze grote stijging kan worden gevonden in de sterk gestegen jaarverplichting. Deze jaarverplichting wordt bovendien vooral ingevuld door biodiesel en niet door biobenzine. Bij biodiesel wordt namelijk grotendeels gebruik gemaakt van dubbeltellende biobrandstoffen, terwijl het bij biobenzine voor het grootste deel enkeltellende biobrandstoffen betreft. In 2024 is daarnaast de inzet van HVO sterk toegenomen, en daarmee dus de totale hoeveelheid biodiesel. De NEa publiceert jaarlijks een rapport met veel informatie over de herkomst en aard van de biobrandstoffen die meetellen voor de nationale verplichting (NEa, 2025).

Vanaf verslagjaar 2018 is het voor oliebedrijven mogelijk om biobrandstoffen geleverd aan schepen mee te tellen voor de verplichting om hernieuwbare energie voor vervoer te leveren. Als gevolg daarvan worden sinds 2018 ook biobrandstoffen geleverd aan schepen. De meeste van deze schepen varen naar het buitenland en als gevolg daarvan tellen deze leveringen als bunkers, een soort export, en niet bij het verbruik. De hoeveelheid bijgemengde biodiesel in bunkerbrandstoffen is flink gestegen sinds 2018. In 2024 werd 10,1 petajoule biodiesel bijgemengd in de bunkerbrandstof. Dit is een daling van 26 procent ten opzichte van 2023. Ook in 2023 zagen we al een daling ten opzichte van het jaar ervoor. De daling kan worden verklaard door verschillende reguleringen van de overheid om het aandeel hernieuwbare energie in de zeevaart beter te balanceren ten opzichte van de andere vervoerssectoren. De sterke toename die te zien is bij biodiesel is dan ook naar het wegvervoer gegaan.

Hoewel biodiesel in scheepsbrandstof wel een bijdrage levert aan het verminderen van CO2-uitstoot, tellen deze hoeveelheden niet mee in de doelstellingen voor vervoer en het overkoepelende doel uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie. Reden is dat het verbruik van bunkerbrandstoffen in de internationale scheepvaart ook niet meetelt voor de grondslag (noemer) van de doelen uit deze richtlijn. In de nieuwe RED III, die in zal gaan vanaf verslagjaar 2025, wordt hier expliciet van afgeweken. Daarin gaat hernieuwbare energie voor de bunkers wel meetellen (RED III artikel 7.4(a)).

8.11.2 Duurzame1) vloeibare biotransportbrandstoffen, afleveringen
op binnenlandse gebruikersmarkt en luchtvaart
Afleveringen, totaal = Bruto energetisch eindverbruik2), zonder verrekening dubbeltellingAfleveringen, dubbeltellend3), zonder verrekening dubbeltellingEffect
Mobiele werktuigen (telt als warmte) (TJ)Binnenlands vervoer4) + luchtvaart (telt als vervoer) (TJ)Totaal (TJ)Binnenlands vervoer4) + luchtvaart (telt als vervoer) (TJ)Vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)Vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal20109 5779 5773 5749 577518
Totaal201592312 39213 3156 03313 315845
Totaal20202 21122 11724 32815 28324 3281 742
Totaal20212 95824 78027 73919 45027 7392 204
Totaal20222 65123 90626 55717 81026 5572 087
Totaal2023**2 63325 52428 15718 92828 1572 218
Totaal2024*5 58540 47146 05635 50346 0563 693
Biobenzine20105 6145 6145 614
Biobenzine20155 9505 9505 950323
Biobenzine20209 4809 4809 481592
Biobenzine20219 7669 7669 766720
Biobenzine202210 51210 51210 512759
Biobenzine2023**10 78110 78110 781794
Biobenzine2024*10 75210 75210 752804
Biodiesel20103 9633 9633 963
Biodiesel20159236 4427 3657 365522
Biodiesel20202 21112 63614 84714 8471 150
Biodiesel20212 95815 01517 97317 9731 484
Biodiesel20222 65112 51515 16715 1671 252
Biodiesel2023**2 63312 09714 73014 7301 196
Biodiesel2024*5 58524 60230 18730 1872 444
Biokerosine2010
Biokerosine2015
Biokerosine2020
Biokerosine2021
Biokerosine202287887887876
Biokerosine2023**2 6462 6462 646229
Biokerosine2024*5 1175 1175 117444
1) Vanaf 2011 afgeleid uit opgaven van oliebedrijven aan NEa. In de jaren daarvoor was er nog geen verplichting tot het gebruik van systemen voor certificatie van de duurzaamheid van biomassa. In Europees verband is afgesproken om tot en met 2010 alle vloeibare biomassa als duurzaam te tellen. 
2) Volgens de berekening van de doelstelling voor hernieuwbare energie totaal uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009, dus zonder dubbeltelling. 
3) Dubbeltellend voor de verplichting uit de wet Hernieuwbare Energie Vervoer en de doelstelling voor hernieuwbare energie voor vervoer uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009.
4) Binnenlands vervoer omvat weg- en railverkeer en binnenvaart.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers
*Voorlopige cijfers

8.11.3 Vloeibare biotransportbrandstoffen1), balans (TJ)
ProductiecapaciteitAanbodVerbruikBijmenging
TotaalProductieNetto invoer, puur en bijgemengdNetto invoer, puurNetto invoer, bijgemengdVoorraadmutatie, puur en bijgemengdBunkers2), puur en bijgemengdTotaal
Totaal2010 .9 577 . . .9402 585.9 5778 637
Totaal2015 .13 439 . . .-2 074498.13 43915 513
Totaal2020 .24 615 . . .-8 7251 9989 89424 61542 949
Totaal2021 .28 234 . . .-4 501-3 0396 95428 23439 194
Totaal2022 .26 141 . . .-5 125-15 90719 00426 14149 808
Totaal2023** .25 878 . . .-4 58713 51516 41625 87846 513
Totaal2024* .41 421 . . .-3793 12415 26241 42156 580
Biobenzine2010 .5 614 . . .1 010199.5 6144 604
Biobenzine2015 .5 950 . . .-27957.5 9506 230
Biobenzine2020 .9 766 . . .-2 710-1 791.9 76612 191
Biobenzine2021 .10 261 . . .-2 118854.10 26111 883
Biobenzine2022 .10 975 . . .-2 867-4 094.10 97513 380
Biobenzine2023** .11 148 . . .-3 587345.11 14814 367
Biobenzine2024* .11 234 . . .-4 2471 498.11 23414 999
Biodiesel201048 3223 96314 134-12 557-12 487-702 386.3 9634 033
Biodiesel201580 5127 48860 273-53 226-51 431-1 795442.7 4889 283
Biodiesel202080 93014 84873 257-52 303-46 288-6 0153 7899 89414 84830 758
Biodiesel202186 90317 97375 577-46 757-44 374-2 383-3 8926 95417 97327 310
Biodiesel202283 87215 16771 942-26 836-23 700-3 136-11 81318 12615 16736 429
Biodiesel2023**81 75314 73079 793-64 464-60 817-3 64613 17113 76914 73032 146
Biodiesel2024*81 96730 18778 715-40 010-38 760-1 2501 62610 14430 18741 581
Biokerosine2010..
Biokerosine2015..
Biokerosine2020..
Biokerosine2021.....
Biokerosine2022...878878.
Biokerosine2023**...2 6462 646.
Biokerosine2024*...5 1175 117.
Bron: CBS.
1) Het gaat in deze tabel om alle biobrandstoffen, ongeacht of ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Dit in tegenstelling tot tabel 8.11.2 waar het alleen gaat om duurzame biobrandstoffen.
2) Dit zijn leveringen aan schepen die naar het buitenland varen en telt mee als een soort export en niet bij het verbruik.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers
*Voorlopige cijfers

In 2024 was de Nederlandse productie van biodiesel 79 petajoule. Dat is veel meer dan het binnenlands verbruik (30 petajoule) en de hoeveelheid in Nederland gebunkerde biobrandstoffen (10 petajoule). In tegenstelling tot eerdere jaren ging in 2024 een minder groot deel van de geproduceerde biodiesel naar het buitenland vanwege het gestegen binnenlandse verbruik.

De productiecapaciteit van de biodieselfabrieken is in 2024 ongeveer gelijk gebleven en bedraagt 82 petajoule. Hiermee komt de bezettingsgraad van de installaties voor biodiesel uit op 96 procent.

In Nederland wordt ook biobenzine geproduceerd. Het gaat om bio-ethanol, bio-methanol en bionafta. Er zijn niet zoveel fabrieken voor de productie van biobenzine. Daarom zijn de uitkomsten over de productie vertrouwelijk.

Er wordt in Nederland geen biokerosine geproduceerd. Wel wordt er sinds 2022 bijgemengde biokerosine ingevoerd en geleverd aan vliegtuigen. In de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II) tellen bunkers van duurzame biobrandstoffen voor internationaal vliegverkeer wel mee voor de doelstelling voor totaal verbruik van hernieuwbare energie en verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer. De totale bunkers voor internationaal vliegverkeer tellen wel mee voor de grondslag van de overkoepelende doelstelling (met een plafond), maar niet als grondslag voor de doelstelling voor hernieuwbare energie voor vervoer.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.7 Vloeibare biotransportbrandstoffen uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De cijfers over de productie van biobrandstoffen zijn afgeleid uit een enquête van het CBS. De respons op deze enquête was 90 procent. Non-respons is geschat op basis van data van het voorafgaande jaar. Voor de energie-inhoud is gebruik gemaakt van de standaardwaarden uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie.

De waarneming voor de handel, bijmenging en het verbruik van biobrandstoffen is gebaseerd op een combinatie van gegevens uit:

  • de biobrandstoffenrapportages die oliebedrijven inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa);
  • de aardoliestatistiek van het CBS.

In het kader van de verplichting tot het leveren van hernieuwbare energie voor vervoer leveren oliebedrijven jaarlijks een rapportage aan de overheid over de hoeveelheid voor de markt geclaimde duurzame biobrandstoffen en aan schepen geleverde biobrandstoffen per locatie, inclusief de aard en oorsprong van de grondstoffen van de geleverde biobrandstoffen. Het CBS heeft per bedrijf de fysieke gegevens uit deze rapportages ontvangen van de NEa.

Voor de CBS-oliestatistiek vullen alle belangrijke spelers op de oliemarkt (raffinaderijen, petrochemische industrie, handelaren en opslagbedrijven) elke maand een formulier in, met per olieproduct een complete balans. Bio-ETBE, bio-MTBE, biobenzine en biodiesel worden apart onderscheiden. De respons op deze enquête was 100 procent voor de bedrijven die relevant zijn voor biobrandstoffen. Er is echter wel een onzekerheid in de resultaten voor de balans van pure biobrandstoffen door het gebrek aan kwaliteit en volledigheid van de respons bij sommige bedrijven en doordat niet alle bedrijven die biobrandstoffen opslaan in de populatie zitten.

Voor veel bedrijven is het beantwoorden van de vraag over de aanvoer en aflevering van bijgemengde biobrandstoffen lastig en veel werk. Om de administratieve lasten te beperken, staat het CBS toe dat deze vraag niet maandelijks wordt ingevuld. In plaats daarvan ontvangen de relevante bedrijven een extra jaarlijkse vragenlijst waarin wordt gevraagd naar de invoer en uitvoer van bijgemengde biobrandstoffen.

De informatie van de NEa over biobrandstoffen is in principe betrouwbaar en voor het CBS altijd een cruciale bron. Door definitieverschillen tussen de Energiestatistieken en de wet- en regelgeving Energie voor Vervoer moet CBS soms een vertaalslag maken, vaak op basis van extra informatie van de bedrijven. Deze vertaalslag kent echter wel een onzekerheid, maar in de jaren met weinig definitieverschillen (vanaf 2018) is de onzekerheid in de CBS-cijfers relatief klein.

De oliestatistiek van het CBS richt zich op fysieke stromen en voorraden. Echter, voorraden van bijgemengde biobrandstoffen worden slechts door een enkel bedrijf gerapporteerd, omdat het lastig is om gegevens over bijgemengde biobrandstoffen af te leiden uit de bedrijfsadministratie. Daarom neemt het CBS aan dat de veranderingen in de fysieke voorraden van bijgemengde biobrandstoffen nihil zijn en dat de bijgemengde biobrandstoffen direct worden geëxporteerd of geleverd op de binnenlandse markt.

De eigen waarneming van het CBS bevat geen informatie over de duurzaamheid van de gebruikte biobrandstoffen, de dubbeltelling van biobrandstoffen en de vermeden emissies van broeikasgassen. Echter, door het combineren van informatie uit de rapportages aan de NEa met fysieke afzetcijfers kan het CBS toch deze informatie afleiden.

De onzekerheid in de cijfers over de (fysiek) op de markt gebrachte biobrandstoffen zit vooral in de bestemming van de biobrandstoffen nadat ze door de bedrijven zijn geclaimd voor de Nederlandse markt bij de NEa. Komen deze op de binnenlandse markt, of worden ze uiteindelijk geëxporteerd? De wetgeving en de controles van de NEa zijn in steeds sterkere mate gericht op het borgen dat voor de binnenlandse markt geclaimde biobrandstoffen ook daadwerkelijk fysiek op de markt geleverd zijn. Het CBS schat de onzekerheid in de cijfers over de op de Nederlandse markt gebrachte biobrandstoffen op maximaal 5 procent voor verslagjaar 2024.