Aanvullende onderzoeksbeschrijving Vermogensstatistiek van huishoudens (vanaf 2006)

2. Achtergrond

2.1 Materiële welvaart

Welvaart is de mate waarin materiële behoeften met beschikbare middelen kunnen worden bevredigd. In het algemeen zijn de behoeften groter dan de middelen. Hoe de ‘schaarse’ welvaart verdeeld is over groepen is daarom een belangrijk maatschappelijk thema.

De hoekstenen van welvaart worden gevormd door de samenhangende concepten van inkomen, bestedingen, en vermogen. Besparingen zijn gedefinieerd als het inkomen minus de bestedingen, en vormen de link tussen deze drie concepten. Als het netto inkomen hoger is dan de bestedingen is er sprake van besparing, oftewel een positieve bijdrage aan het vermogen. En als de bestedingen groter zijn dan het inkomen is er sprake van ontsparing, en wordt er ingeteerd op de financiële reserves.

Het vermogen kan ook groeien of slinken door overdrachten (denk aan erfenissen, schenkingen,  en loterij-winsten) en door waardeontwikkeling van de bezittingen (met name de fluctuatie van huizenprijzen en aandelenkoersen).

2.2 Begrippen

Tot het vermogen wordt gerekend de bezittingen van huishoudens die op korte of middellange termijn omgezet kunnen worden in consumptieve bestedingen of bezittingen die leiden tot inkomsten die deel uitmaken van het inkomensbegrip besteedbaar inkomen. Op deze bezittingen worden de schulden in mindering gebracht. Belangrijk gevolg hiervan is bijvoorbeeld dat de waarde van de pensioenaanspraken niet wordt gerekend tot het vermogensbegrip van de Vermogensstatistiek. Over pensioenaanspraken kan een huishouden niet vrijelijk beschikken. Het is als het ware ‘geblokkeerd’ vermogen, tot de gerechtigde voldoet aan de voorwaarden voor een uitkering. Pensioenaanspraken zijn daarnaast niet overdraagbaar, en niet overerfbaar. Roerende zaken voor eigen gebruik, bijvoorbeeld de auto of inboedel worden ook niet gerekend tot het vermogensbegrip.

Onder vermogen wordt verstaan het verschil tussen bezittingen en schulden. De bezittingen bestaan uit bank- en spaartegoeden, effecten, onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen onder meer de hypotheek voor de eigen woning, studieschulden en overige schulden zoals voor consumptieve doeleinden.

De indeling van de vermogensbestanddelen die wordt onderscheiden is afgestemd op de indeling die wordt gebruikt voor het inkomen uit vermogen (zie tabel 2.2.1).

2.2.1 Bestanddelen van vermogen en van inkomen uit vermogen
Bestanddelen van vermogenBestanddelen van inkomen uit vermogen
VermogenInkomen uit vermogen
BezittingenInkomen uit bezittingen
Financiële bezittingenInkomsten uit financiële bezittingen
Bank- en spaartegoeden Rente van banktegoeden
Effecten Inkomsten uit obligaties en dividenden
Onroerend goedInkomsten uit onroerend goed
Eigen woning Inkomsten uit eigen woning
Overig onroerend goed Overige inkomsten uit onroerend goed
Ondernemingsvermogen
Aanmerkelijk belangDividend uit aanmerkelijk belang
Overige bezittingenInkomsten uit overige bezittingen
SchuldenBetaalde rente
Hypotheekschuld eigen woningBetaalde hypotheekrente eigen woning
StudieschuldenBetaalde rente studieschulden
Overige schuldenOverige betaalde rente
 

Hieronder worden de vermogensbestanddelen omschreven, zoals die gebruikt worden in de Vermogensstatistiek. De definities leunen voor een belangrijk deel op de fiscale omschrijvingen zoals gebruikt in de toelichtingen van de Belastingdienst. Dit is het gevolg van het feit dat de gegevens van de Belastingdienst de belangrijkste bron zijn voor deze statistiek.

  • Vermogen: saldo van bezittingen en schulden.
  • Vermogen excl. eigen woning: vermogen, exclusief de waarde van de eigen woning en de daarop rustende hypotheekschuld.
  • Bezittingen: som van de bank- en spaartegoeden, effecten, de eigen woning, overig onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en de overige bezittingen.
  • Financiële bezittingen: som van de bank- en spaartegoeden en effecten.
  • Bank- en spaartegoeden: alle tegoeden op rekeningen bij (spaar)banken, inclusief buitenlandse tegoeden.
  • Effecten: som van obligaties en aandelen. Obligaties betreft de beurswaarde van waardepapieren in de vorm van een schuldbekentenis tegen een vaste rente. Aandelen betreft de beurswaarde van aandelen en opties alsmede deelname in beleggingen.
  • Onroerend goed: som van de waarde van de eigen woning en overig onroerend goed.
  • Eigen woning: woning in eigendom en in gebruik als hoofdverblijf.
  • Overig onroerend goed: dit betreft bijvoorbeeld een tweede woning, een vakantiewoning, beleggingspanden, een los perceel (zoals een weiland) en dergelijke.
  • Ondernemingsvermogen: saldo van bezittingen en schulden behorend tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van zelfstandig ondernemers.
  • Aanmerkelijk belang: het bedrijfsvermogen van aanmerkelijk belanghouders. Aanmerkelijk belanghouders hebben een bezit van ten minste 5 procent in het geplaatste aandelenkapitaal van een vennootschap.
  • Overige bezittingen: dit betreft onder meer contant geld, roerende zaken verhuurd of in gebruik als belegging, trustvermogen, aandeel in onverdeelde boedel, vermogen belast met vruchtgebruik of beperkt eigendom.
  • Schulden: som van hypotheekschuld, studieschulden en overige schulden.
  • Hypotheekschuld eigen woning: de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden via kapitaalverzekeringen eigen woning zijn deels in mindering gebracht.
  • Studieschuld: schulden volgens de wet studiefinanciering, exclusief voorlopige in gift omzetbare schulden.
  • Overige schulden: schulden voor onder andere consumptiedoeleinden, de financiering van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, de financiering van de tweede woning of andere onroerend goederen, negatief saldo op een bankrekening, zorgschulden, belasting- en toeslagschulden.