2. Onderzoeksmethode
2.1 Inleiding
In dit onderzoek worden twee cohorten gevolgd, die aangeduid worden als cohort 2022 en cohort 2023. Voor beide cohorten loopt het cohortjaar van 1 januari tot en met 31 december van het desbetreffende jaar, dus respectievelijk 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 en 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023. In het onderzoek worden alle personen meegenomen die in het cohortjaar een gestarte, lopende of beëindigde LKSP of beëindigde LKSF hadden. De analyses in dit rapport zijn op persoonsniveau1). Daarmee wordt bedoeld dat gekeken wordt of een persoon in het cohortjaar een LKSP startte, een LKS(P/F) beëindigde of dat de LKSP-voorziening gedurende het gehele cohortjaar liep.
Het is mogelijk dat een persoon meerdere voorzieningen LKSP start in het cohortjaar. In dat geval wordt de eerst gestarte voorziening gevolgd. Als een persoon meerdere voorzieningen LKSP beëindigde in het cohortjaar, dan wordt de laatst beëindigde voorziening gevolgd. Een persoon die zowel een LKSP startte en beëindigde gedurende het cohortjaar telt mee bij zowel de gestarte als de beëindigde LKSP. Een persoon die een LKSP startte of beëindigde naast een LKSP die het gehele cohortjaar liep, telt mee bij de lopende LKSP, maar niet bij de gestarte of beëindigde LKSP. Indien een persoon een beëindigde LKSF heeft naast een lopende, gestarte of beëindigde LKSP, dan telt de persoon mee bij de beëindigde LKSF en bij de lopende, gestarte of beëindigde LKSP.
2.2 Verslagperiode
In het rapport wordt gesproken over peilmomenten. Peilmoment 0 is de startdatum voor startende voorziening, de einddatum voor beëindigde voorzieningen en 30 september voor lopende voorzieningen. Bij de gestarte en beëindigde LKS(P/F) verschilt de precieze datum die als peilmoment 0 wordt gekozen dus tussen personen; maar de datum ligt wel altijd tussen 1 januari en 31 december van het cohortjaar. Voor de lopende LKSP ligt de peildatum 0 vast op 30 september. Cohort 2022 wordt gevolgd tot en met 24 maanden na peilmoment 0 en cohort 2023 tot en met twaalf maanden na het peilmoment 0. Daarnaast worden allebei de cohorten gevolgd tot en met twaalf maanden vóór peilmoment 0.
Voor de personen in cohort 2022 wordt voor de twaalf maanden vóór en 24 maanden ná peilmoment 0 gekeken welke kenmerken van toepassing zijn. Het gaat daarbij om de volgende kenmerken: wel/geen LKSP en/of LKSF, uitkeringssituatie (kruising van wel/geen baan in loondienst en wel/geen bijstand2)), contractsoort, het aantal contracturen, uurloon en loonwaarde. Het aantal contracturen zijn het aantal verloonde uren volgens de inkomstenverhouding uit de polisadministratie minus overwerkuren in de maand waarin het peilmoment valt. Deze uren zijn omgerekend naar uren op weekbasis en onderverdeeld in duurklassen. Voor de personen in cohort 2023 wordt voor de twaalf maanden vóór en twaalf maanden ná het peilmoment gekeken welke kenmerken van toepassing zijn.
Alle informatie die vertraagd is aangeleverd in de verslagperiode, is meegenomen. Gemeenten kunnen informatie over voorzieningen later aanleveren dan de maand waarover de voorziening gaat. Als een voorziening bijvoorbeeld in oktober voor het eerst wordt aangeleverd, maar met een startdatum in februari, dan wordt deze voorziening in dit onderzoek opgenomen in het bestand als gestarte voorziening per februari. Alle vertraagde informatie over verslagjaren 2022 en 2023 aangeleverd tot en met december 2024 is verwerkt. Dit betekent dat er voor januari 2022 bijna drie jaar aan nagekomen informatie is meegenomen. Voor voorzieningen die in januari 2023 zijn gestart wordt een jaar minder nagekomen informatie verwerkt.
2.3 Sequentieanalyse
Voor dit onderzoek naar personen met een LKS(P/F) wordt onder andere gebruik gemaakt van sequentieanalyses. Bij een sequentieanalyse kunnen alle gebeurtenissen gedurende de geobserveerde periode op persoonsniveau meegenomen worden. In het huidige onderzoek betreft dit ontwikkelingspatronen in het hebben van een voorziening, het hebben van bijstand, arbeidskenmerken (soort contract, contracturen, uurloon) en de loonwaarde. Dit is een voordeel ten opzichte van het maken van tabellen, waarin enkel geaggregeerde aantallen op een bepaald tijdsmoment zichtbaar zijn en niet duidelijk is hoe individuele patronen verlopen. In dit onderzoek worden wel ook tabellen gemaakt. Deze worden apart gepubliceerd.
Uit de sequentieanalyses volgen per situatie figuren met daarin de feitelijke patronen van elk kenmerk voor elk persoon met een loonkostensubsidie. In de figuren stelt elke lijn een persoon voor. Het figuur geeft direct een overzicht van de verscheidenheid aan verschillende patronen die er binnen de hele populatie voorkomen en welke patronen vaker voorkomen dan andere. In het figuur wordt de situatie van de persoon maandelijks, per relatief peilmoment, vastgesteld. Deze relatieve peilmomenten zijn afgebeeld op de horizontale as. In het rapport zijn alle sequentieplots gesorteerd van relatief peilmoment 0 tot en met relatief peilmoment 12 of 24, behalve de plots die ook relatief peilmoment -1 en -2 hebben. In dat geval is er eerst gesorteerd op relatief peilmoment -1, daarna op -2, daarna op 0 tot en met 24. De sortering maakt uit voor hoe de figuren er uitzien. Een goede sortering maakt interpretatie van het figuur makkelijker en hangt af van waar de focus bij het bekijken van het figuur op ligt. Bij de startende LKSP is dat op de maanden voor de start, bij de andere figuren voornamelijk op de maanden na het peilmoment.
Bij de interpretatie van de sequentieplots over lopende LKSP is het belangrijk te beseffen dat op peilmoment 1 tot en met 3 de LKSP altijd lopend is, omdat de persoon anders niet tot de situatie ‘Lopende LKSP’ behoort. Dit betekent dat voor iedereen in cohort 2022 peilmoment 4 gelijk is aan januari 2023 en voor cohort 2023 aan januari 2024. Vanaf peilmoment 4 is de voorziening voor elke persoon met een lopende voorziening minstens een heel jaar lopend geweest. Bovendien is het vanaf dat moment mogelijk om de LKSP te beëindigen.
2) De volgende voorzieningen worden gerekend onder bijstand in dit onderzoek: algemene bijstandsuitkeringen aan thuiswonende personen en uitkeringen in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ).