Ontwikkelingen rente Wlz-zorginstellingen 1998-2022

Samenvatting

Afgelopen jaren ontvingen Wlz- en voorheen AWBZ-zorginstellingen een gegarandeerde vergoeding voor hun kapitaallasten van zorgvastgoed via het wettelijk budget. Tot de kapitaallasten worden financiële lasten (waaronder rentelasten), afschrijvingen en kosten van huur en lease van kapitaalgoederen gerekend. Vanaf 2012 moeten zorginstellingen integrale tarieven hanteren waarbij een vergoeding is inbegrepen voor de kapitaallasten. In combinatie met prestatiebekostiging loopt een zorginstelling hierdoor het risico dat kapitaallasten niet volledig worden gedekt als niet 100 procent van de geplande omzet wordt gehaald. Het is belangrijk dat de tarieven gebaseerd worden op een reële vergoeding van de rentelasten. In dit rapport wordt de ontwikkeling in de afgelopen vijfentwintig jaar geschetst van de werkelijke rentepercentages en rentelasten. Verder wordt het verschil bekeken tussen de werkelijke rente en de kapitaalmarktrente.

De rentepercentages waarvoor Wlz-zorginstellingen langlopende leningen afsluiten verschillen sterk. Van 2012 tot en met 2018 was de spreiding lager. Vanaf 2019 neemt de spreiding weer een jaar toe. Vervolgens blijft de spreiding in 2020 en 2021 ongeveer even groot, om in 2022 weer toe te nemen. Voor leningen afgesloten in 2022 was de rente behorende bij de 1e decielgroep 0,15 procent en die bij de 9e decielgroep 4,01 procent.

De mediane rente waarvoor zorginstellingen leningen hebben afgesloten ligt voor de jaren na 2004 dicht bij de kapitaalmarktrente van de jongste tienjarige staatslening. In de jaren na 2006 wordt de afstand tussen de afgesloten rentepercentages en de kapitaalmarktrente  steeds iets groter. Hierbij liggen vanaf 2011 voor alle sectoren de afgesloten rentepercentages boven de kapitaalmarktrente. De mediane rentepercentages voor de verschillende sectoren van de Wlz-zorginstellingen liggen dicht bij elkaar. Er is een mogelijke relatie met de grootteklasse van de totale bedrijfsopbrengsten. Zo is zichtbaar dat vanaf 2016 de kleine zorgconcerns, en de zorgconcerns met een omvang bedrijfsopbrengsten van 50 tot 100 miljoen euro, voor de meeste jaren hogere rentes hebben afgesloten dan de overige zorgconcerns.

In dit onderzoek is tevens gekeken naar de invloed van de looptijd in jaren van de lening op het afgesloten rentepercentage. De gemiddelde rente voor Wlz-zorginstellingen voor leningen met een looptijd van 5 tot 10 jaar bedraagt 1,63 procent en stijgt vervolgens mee met de lengte van de oorspronkelijke looptijd van de leningen tot een rente van 2,88 procent voor leningen met een looptijd van 40 jaar of hoger. De gemiddelde rente voor leningen met een looptijd minder dan 5 jaar ligt hoger dan de gemiddelde rente van leningen met looptijd van 5 tot 10 jaar. Bij de GGZ en de VVT stijgt het rentepercentage mee met de lengte van de oorspronkelijke looptijd van de leningen. Echter bij de sector GHZ is het gemiddelde rentepercentage van de leningen met een looptijd van 5 tot 10 jaar het laagst. Het aandeel van de leningen met looptijd minder dan 5 jaar in de totale restschuld voor alle sectoren is echter maar heel beperkt.

De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgconcerns die als hoofdactiviteit Geestelijke Gezondheidszorg met overnachting (GGZ), Gehandicaptenzorg (GHZ) en Verpleeghuis- en Verzorgingshuiszorg (V&V) hebben en die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden vanuit de Wlz; de Wlz-zorginstellingen. De Wlz-zorginstellingen uit de steekproef hebben gezamenlijk 35,4 miljard euro aan totale bedrijfsopbrengsten en vertegenwoordigen daarmee 88,2 procent van de totale bedrijfsopbrengsten van alle zorginstellingen met eerder genoemde hoofdactiviteiten.