Auteur: Hanneke Posthumus, Sabrina de Regt, Brenda Bos, Marit Breuk, Hieke Bruinsma, Toine Dam
Profiel en sociale omgeving van (potentiële) ZVH-cliënten

2. Wat zijn de onderscheidende kenmerken van ZVHRU-cliënten

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat de eerste onderzoeksvraag centraal: Wat zijn de onderscheidende kenmerken van ZVHRU-cliënten? Het ZVHRU weet dat haar cliënten kwetsbaar zijn, maar hoe groot het verschil is met andere inwoners van Utrecht is nog niet bekend. Door data uit verschillende registraties te combineren, wordt hier voor het eerst inzicht in gegeven. Het hoofdstuk begint met een demografische profielschets van ZVHRU-cliënten. Vervolgens wordt beschreven in welke mate de personen binnen het ZVHRU kwetsbaarder zijn dan de personen buiten het ZVHRU. Daarbij wordt rekening gehouden met demografische verschillen tussen de groepen. Tot slot wordt ook ingegaan op verschillen in buurten waarin personen die wel of geen casus zijn binnen ZVHRU wonen. Voordat deze analyses aan bod komen, gaat dit hoofdstuk eerst in op de doelgroepen die binnen ZVHRU onderscheiden worden. 

2.2 Doelgroepen ZVHRU

De overkoepelende doelstelling van ZVH’en in Nederland is het terugdringen van criminaliteit, overlast, huiselijk geweld en gevaarsrisico’s. Ieder ZVH (de samenwerkingspartners die het ZVH vormen) kan echter regionaal zijn eigen doelgroepen definiëren afhankelijk van de problemen die lokaal gesignaleerd worden en de prioriteiten die gesteld worden. Drie groepen in het cliëntenbestand van ZVHRU zijn: 

  1. personen met verward gedrag en een ernstig gevaarsrisico; 
  2. personen betrokken bij een vermogens- of geweldsmisdrijf;5) 
  3. personen betrokken bij een drugsmisdrijf. 

ZVHRU heeft geen gegevens aangeleverd over de grond waarop cliënten in het ZVH zitten. Er zijn daarom analyses uitgevoerd om te onderzoeken of deze drie verschillende doelgroepen op een methodologisch verantwoorde wijze afgebakend konden worden aan de hand van de beschikbare registerdata bij het CBS. 

Voor de eerste doelgroep, personen met verward gedrag, bleek dit niet mogelijk. Van de 205 ZVHRU cliënten die op het peilmoment van het onderzoek, 1 oktober 20186), in de gemeente Utrecht woonden, waren er te weinig cliënten bij wie een indicatie van verward gedrag kon worden vastgesteld aan de hand van DBC-registraties (diagnose-behandelcombinatie).7) Mogelijk is het aantal personen met verward gedrag in ZVHRU daadwerkelijk hoger, maar kunnen zij op basis van de bij het CBS beschikbare data niet als zodanig worden aangemerkt. 

De overige doelgroepen binnen ZVHRU zijn wel af te bakenen aan de hand van registraties. Hiervoor is gekeken of personen al dan niet verdacht zijn geweest van een misdrijf en naar Halt-registraties in de periode 2010-2018.

Voor de tweede doelgroep is gekeken naar vermogensmisdrijven (bijvoorbeeld afpersing en inbraak) en naar geweldsmisdrijven (bijvoorbeeld mishandeling, bedreiging en moord) en voor de derde doelgroep naar drugsmisdrijven. Er zijn vrijwel geen cliënten binnen ZVHRU die niet verdacht zijn geweest van een vermogens- of geweldmisdrijf (minder dan 10, deze worden daarom niet meegenomen in dit onderzoek). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen cliënten die naast een vermogens- of geweldmisdrijf ook verdacht zijn geweest van een drugsmisdrijf en cliënten bij wie dit niet het geval is. Er zijn analyses uitgevoerd om te kijken in hoeverre de ‘vermogens- en/of geweldmisdrijf met drugsmisdrijf’-groep (ongeveer 70 personen) verschilt van de groep ‘vermogens- en/of geweldmisdrijf zonder drugsmisdrijf’ (ongeveer 125 personen). De twee groepen blijken echter niet structureel te verschillen ten aanzien van de onderzochte kenmerken en zijn daarom in de analyses samengevoegd.8)9) Om de kwetsbaarheid te onderzoeken worden personen binnen ZVHRU vergeleken met Utrechters buiten het ZVH en wordt er geen onderscheid gemaakt tussen groepen binnen ZVHRU. 

2.3 Demografisch profiel 

Om een eerste beeld te krijgen van personen binnen ZVHRU en hoe hun kenmerken zich verhouden tot die van personen buiten ZVHRU, worden in deze paragraaf de demografische kenmerken van beide groepen vergeleken. De vergelijking wordt gemaakt voor personen die in de gemeente Utrecht wonen op 1 oktober 2018. Het overgrote gedeelte van de cliënten van ZVHRU is man (meer dan 95 procent). Het aantal vrouwen is zo laag dat het niet mogelijk is om voor deze groep apart betrouwbare analyses uit te voeren. Om die reden richt dit onderzoek zich enkel op de mannen binnen en buiten ZVHRU. In het vervolg van dit onderzoek wordt daarom gesproken over mannen binnen ZVHRU in plaats van personen binnen ZVHRU. 

2.3.1 Demografische kenmerken mannen binnen en buiten ZVHRU, 2018 (%)
Binnen ZVHBuiten ZVH
Leeftijd
Tot 20 jaar3523
20 tot 25 jaar349
25 jaar en ouder3169
Migratieachtergrond
Geen1865
Marokkaans629
Overig2126
Type huishouden
Alleenstaand2026
Thuiswonend kind6227
Institutioneel huishouden121
Overig 647

Het cliëntenbestand van ZVHRU bevat voornamelijk jonge mannen: meer dan tweederde van de mannen is jonger dan 25 jaar. Dat is ruim twee keer zo veel als buiten ZVHRU. Verder hebben zij significant vaker een migratieachtergrond dan mannen buiten ZVHRU. Vooral mannen met een Marokkaanse migratieachtergrond krijgen relatief vaak hulp van ZVHRU. Thuiswonende kinderen komen ruim tweemaal vaker voor in een traject van ZVHRU. Het gezin meenemen in het behandelplan van het ZVH is hierdoor potentieel belangrijk. Ook is het percentage mannen dat deel uitmaakt van een institutioneel huishouden groter. Dit kunnen bijvoorbeeld gezinsvervangende tehuizen en penitentiaire inrichtingen zijn. Samenvattend bestaat het cliëntenbestand van ZVHRU vooral uit jonge mannen met een migratieachtergrond die voor een groot deel thuis wonen. 

2.4 Kwetsbaarheid van persoonskenmerken

Vervolgens is onderzocht in welke mate mannen binnen ZVHRU zich in een maatschappelijk kwetsbare positie bevinden. In dit onderzoek is naar kenmerken binnen meerdere domeinen gekeken: 

  1. criminaliteit;
  2. onderwijs;
  3. sociaaleconomische positie;
  4. geestelijke gezondheid; 
  5. jeugdzorg.

Dit zijn ook leefgebieden waar ZVHRU naar kijkt bij het opstellen van het behandelplan en bij de monitoring van de voortgang van de cliënten.10) Er wordt in het onderzoek zowel naar riscofactoren als naar beschermingsfactoren gekeken (oftewel factoren die personen respectievelijk meer of minder maatschappelijk kwetsbaar maken). Het peilmoment van het onderzoek is 1 oktober 2018. In sommige gevallen wordt informatie over een langere periode (2010-2018) gebruikt om een meer stabiel beeld te kunnen geven. Bijlage B bevat een overzicht van de gebruikte kenmerken en hun operationalisering. 

Voor een zinnige vergelijking is het belangrijk om de mannen binnen het ZVHRU niet te vergelijken met alle Utrechtse mannen daarbuiten. Deze twee groepen (wel en niet in het ZVH) verschillen, zoals in de vorige paragraaf beschreven, op belangrijke achtergrondkenmerken (leeftijd, migratieachtergrond en thuissituatie) van elkaar. Met een speciale techniek (matching) is daarom binnen de totale groep Utrechtse mannen buiten ZVHRU een kleinere groep geselecteerd die wat betreft demografisch profiel vergelijkbaar is met de groep mannen binnen het ZVH. Er zijn 1 950 Utrechtse mannen buiten ZVHRU geselecteerd die niet van de mannen binnen het ZVH verschillen wat betreft hun leeftijd, migratieachtergrond en thuissituatie. Verschillen in kwetsbaarheid tussen deze twee groepen (binnen en buiten ZVHRU) zijn daardoor niet het resultaat van initiële verschillen op deze demografische kenmerken. Bij het opstellen van de vergelijkingsgroep (mannen buiten ZVHRU) is niet gekozen deze even kwetsbaar te maken, bijvoorbeeld voor wat betreft sociaaleconomische positie, omdat het doel van het onderzoek juist is om te achterhalen in hoeverre mannen binnen ZVHRU kwetsbaarder zijn dan mannen buiten het ZVH. Meer informatie over de afbakening van de onderzoeksgroepen staat in Bijlage A

Criminaliteit

Als eerste is gekeken of er bij de cliënten van ZVHRU vaker sprake is van crimineel gedrag dan bij, in demografisch opzicht vergelijkbare, mannen buiten het ZVH. Er is hierbij gekeken naar Halt-registraties, of zij verdacht zijn geweest van een misdrijf en of zij in detentie zijn geweest. 

Halt-registraties
Halt richt zich op het voorkomen en bestraffen van jeugdcriminaliteit. Halt heeft de wettelijke taak om strafbaar gedrag onder jongeren aan te pakken zonder dat de jongere een strafblad krijgt. Er zijn verschillende aanleidingen voor een Halt-straf. Voor dit onderzoek is gekeken naar Halt-registraties in het algemeen en, vanwege de focus van ZVHRU, naar Halt-registraties specifiek voor vermogens- en geweldsmisdrijven (er zijn geen Halt-registraties voor drugsmisdrijven). 

2.4.1 Halt-registraties voor mannen binnen en buiten ZVHRU, 2010-2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
Halt registratie*5312
Halt registratie: vermogensmisdrijf en/of geweldsmisdrijf*307
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Het percentage Halt-registraties tussen 2010-2018 is bij mannen (tot 23 jaar) binnen ZVHRU significant hoger dan bij de – in demografisch opzicht vergelijkbare – mannen buiten het ZVH. De mannelijke cliënten binnen ZVHRU hebben circa 4 keer zo vaak een Halt-registratie op hun naam staan. Dit patroon is ook zichtbaar als specifiek naar Halt-registraties voor vermogens- en/of geweldsmisdrijven gekeken wordt.

Verdachten 
Voor verdenkingen is gekeken naar de volgende type misdrijven: vermogens- en gewelds-, drugs-, vuurwapen- en verkeersmisdrijven. In de onderstaande grafiek staat weergeven hoeveel procent van de mannen binnen en buiten ZVHRU verdacht zijn geweest van een dergelijk misdrijf. 

2.4.2 Verdachten per misdrijf voor mannen binnen en buiten ZVHRU, 2010-2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
verdacht*10030
vermogen- en/of geweldsmisdrijf*10030
drugsdelict*386
vuurwapenmisdrijf*253
verkeersdelict*346
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Het gemiddelde percentage verdenkingen voor mannen binnen ZVHRU ligt statistisch significant hoger dan voor mannen buiten het ZVH. Dit patroon is zichtbaar voor alle misdrijven: zowel voor misdrijven die onderdeel uitmaken van de doelgroep van ZVHRU (vermogens-, geweld- en drugsmisdrijven) als voor overige misdrijven (bijvoorbeeld verkeersmisdrijven). 

Detentie
Tot slot is onderzocht of personen al dan niet in detentie hebben gezeten. Hieruit is gebleken dat 62 procent van de mannen in ZVHRU tussen 2010 en 2018 in detentie heeft gezeten tegenover 8 procent van de mannen buiten het ZVH. 

Het aandeel mannen binnen het ZVH dat het criminele pad bewandeld heeft, ligt dus significant hoger dan bij mannen buiten het ZVH: zij hebben vaker een Halt-registratie, zijn vaker verdachte (geweest) van een misdrijf en zaten vaker in detentie. 

Onderwijs

Onderwijs heeft een sterke relatie met kwetsbaarheid (zie bijvoorbeeld Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2019 en Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, 1996). Vroegtijdig schoolverlaten of het niet behalen van een startkwalificatie11) verlagen de kansen op de arbeidsmarkt. Ook jongeren met een diploma van het speciaal onderwijs ervaren vaker problemen bij het vinden van een passende baan. Dit zijn mogelijke risicofactoren voor instroom in de criminaliteit. Daartegenover kan het behalen van een startkwalificatie iemands kansen op de arbeidsmarkt verhogen en daarom gezien worden als beschermingsfactor. 

2.4.3 Risico- en beschermingsfactoren onderwijs voor mannen binnen en buiten ZVHRU
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
speciaal onderwijs (2010-2018)*356
speciaal onderwijs voor ernstige ontwikkelingsstoornis (2010-2018)*202
vroegtijdig schoolverlater (2018)*72
startkwalificatie of onderwijsvolgend (2018)*4376
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Uit bovenstaande grafiek blijkt dat mannen binnen ZVHRU een significant kwetsbaarder positie hebben als je naar onderwijskenmerken kijkt. Mannen binnen het ZVH volgden bijna 6 keer zo vaak speciaal onderwijs en bijna 10 keer zo vaak speciaal onderwijs vanwege een ernstige ontwikkelingsstoornis. Ook het percentage vroegtijdig schoolverlaters is significant hoger bij mannen binnen het ZVH dan bij mannen buiten het ZVH. Een startkwalificatie die een betere kans op de arbeidsmarkt geeft, is vaker te zien onder mannen buiten ZVHRU: driekwart, terwijl dit bij mannen binnen het ZVH nog niet de helft is. 

Er is ook gekeken naar het hoogste behaalde of actuele onderwijsniveau. Er worden 3 niveaus onderscheiden: 

  1. personen met enkel basisonderwijs;
  2. personen met vmbo, havo onderbouw, mbo entreeopleiding;
  3. personen met havo bovenbouw, vwo, mbo (exclusief entreeopleiding), hbo-, wo-bachelor/master, doctor. 

Personen waarvoor het onderwijsniveau onbekend was, zijn buiten beschouwing gelaten in deze analyse.

2.4.4 Onderwijsniveau van mannen binnen en buiten ZVHRU, 2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
enkel basisonderwijs*249
vmbo, havo onderbouw, mbo-entreeopleiding*4730
havo bovenbouw, vwo, mbo (exclusief entreeopleiding), hbo, wbo, doctor*2950
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Mannen binnen het ZVH hebben vaker enkel basisonderwijs als hoogste behaalde of momenteel gevolgde onderwijsniveau in vergelijking met mannen buiten het ZVH (die onder andere wat betreft leeftijdsopbouw overeenkomen). Ook hebben zij vaker vmbo, havo-onderbouw of mbo-entreeopleiding als hoogste behaalde of momenteel gevolde onderwijsniveau. Mannen buiten ZVHRU hebben of volgen juist significant vaker het hoogste onderscheiden onderwijsniveau. 

Ook op het gebied van onderwijs bevinden mannen binnen het ZVH zich dus in een meer kwetsbare positie dan mannen buiten het ZVH.

Sociaaleconomische positie

Om erachter te komen in welke mate de sociaaleconomische positie van mannen binnen ZVHRU kwetsbaarder is, zijn analyses uitgevoerd voor de volgende risicofactoren: 

  1. een huishoudinkomen onder het sociaal minimum hebben; 
  2. een bijstandsuitkering ontvangen; 
  3. geen inkomen hebben (geen werkinkomen en geen uitkering);
  4. wanbetaler zijn van de zorgverzekering. 

Daarnaast is gekeken of een persoon werk als voornaamste inkomensbron heeft. Dit is een beschermingsfactor, aangezien het hebben van werk gezien kan worden als een mate van integratie in de maatschappij (het geeft doorgaans regelmaat en zorgt voor contactmomenten). Het hebben van werk genereert ook een inkomen wat de aantrekking tot criminaliteit mogelijk (deels) vermindert. 

2.4.5 Sociaaleconomische risico- en beschermingsfactoren voor mannen binnen en buiten ZVHRU, 2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
onder het sociaal minimum*6219
bijstandsuitkering*2611
geen inkomen *3712
wanbetaler zorgverzekering*308
werk als voornaamste inkomensbron*1440
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Meer dan de helft (62 procent) van de volwassen mannen binnen ZVHRU heeft een huishoudinkomen onder het sociaal minimum. Ongeveer een kwart van de volwassen mannen binnen het ZVH heeft een bijstandsuitkering en iets meer dan een derde (37 procent) heeft helemaal geen inkomen. Bijna een derde (30 procent) van de volwassen mannen binnen het ZVH staat geregistreerd als wanbetaler van de zorgverzekering. Bij volwassen mannen buiten ZVHRU liggen al deze percentages significant lager. Het hebben van inkomen uit werk als belangrijkste inkomensbron, een mogelijke beschermingsfactor, komt juist bij de volwassen mannen buiten het ZVH ongeveer 3 keer zo vaak voor. 

Ook wat betreft sociaaleconomische positie zijn mannen binnen ZVHRU dus meer kwetsbaar dan mannen buiten het ZVH: ze hebben een lager (huishoud)inkomen, zijn vaker afhankelijk van een uitkering en hebben vaker dermate grote (financiële) problemen dat zij rekeningen (zorgverzekering) niet (kunnen) betalen. 

Psychische gezondheid

Als indicator voor psychische gezondheid, een belangrijk leefgebied waar het ZVHRU zich in haar persoonsgerichte aanpak op richt, is gekeken naar het percentage personen dat in 2018 een geestelijke gezondheidszorgbehandeling (ggz) ontving. Verder is nog specifiek gekeken naar personen die zorg ontvingen voor verslaving (met als diagnose een “aan alcohol gebonden stoornis” of een “overige aan een middel gebonden stoornis”). Het ZVH onderscheidt problematisch middelengebruik en verslaving namelijk als aparte leefgebieden in haar aanpak. 

2.4.6 ggz-behandeling ontvangen door mannen binnen en buiten ZVHRU, 2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
ggz*103
ggz verslaving*82
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Bijna 10 procent van de volwassen mannen binnen ZVHRU ontving in 2018 een behandeling binnen de ggz tegenover 3 procent van de volwassen mannen buiten het ZVH. Ook het percentage mannen dat zorg ontvangt met een diagnose gerelateerd aan verslaving ligt significant hoger voor mannen binnen het ZVH dan voor mannen buiten het ZVH. 

Ook op het gebied van geestelijke gezondheid lijkt de groep mannen binnen ZVHRU kwetsbaarder te zijn dan de, in demografisch opzicht vergelijkbare, groep mannen buiten ZVHRU. Hier moet echter wel een belangrijke kanttekening bij gemaakt worden. Mannen binnen het ZVH hebben deze zorg wellicht juist vanwege hun traject toegewezen gekregen. Personen die geen geestelijke gezondheidszorg ontvangen (bijvoorbeeld de mannen buiten het ZVH) kunnen deze bovendien eigenlijk juist wel nodig hebben. Aan de ene kant kan het ontvangen van zorg op het gebied van geestelijke gezondheid dus als indicatie van kwetsbaarheid gezien worden (aangezien bijvoorbeeld mensen met een verslaving op bepaalde gebieden niet of minder goed kunnen functioneren), maar aan de andere kant kan het ontvangen van passende hulp ook gezien worden als een beschermingsfactor. 

Jeugdzorg

Het percentage personen dat jeugdzorg ontvangt is eveneens onderzocht. Jeugdzorg bestaat uit jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering. Bij jeugdhulp gaat het om hulp aan jongeren en hun ouders bij psychische problemen, een verstandelijke beperking of bij opvoedproblemen. Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt om de bedreiging voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind op te heffen. Dit kan door middel van ondertoezichtstelling (de rechter beperkt het gezag van de ouders, maar de ouders blijven verantwoordelijk voor de opvoeding) of een voogdijmaatregel (het gezag van de ouders wordt beëindigd en overgedragen aan een voogd). Bij jeugdreclassering, de derde component van jeugdzorg, worden jongeren gecontroleerd en begeleid die met de politie in aanraking zijn geweest. Het doel is voorkomen dat de jongere opnieuw de fout in gaat door bijvoorbeeld dagbesteding aan te bieden of begeleiding op het gebied van wonen, de financiële situatie, sociale vaardigheden en hulp bij verslavingsproblematiek en psychiatrische problematiek (voor meer informatie over Jeugdzorg zie Bakker, 2018). 

2.4.7 Jeugdzorg ontvangen door mannen (tot 23 jaar) binnen en buiten ZVHRU, 2015-2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
jeugdzorg* 5515
jeugdhulp*4213
jeugdbescherming*171
jeugdreclassering*412
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Ook hier is een duidelijk verschil te zien tussen mannen binnen buiten ZVHRU (tot 23 jaar).12) Zo ligt het percentage mannen binnen het ZVH dat tussen 2015 en 2018 jeugdzorg heeft ontvangen op 55 procent in tegenstelling tot 15 procent van de mannen buiten het ZVH. Ook wanneer jeugdzorg wordt uitgesplitst in jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering is het percentage hoger voor mannen binnen dan buiten ZVHRU. 

Het doel van jeugdzorg is om kwetsbare kinderen en jongeren met opvoed- en opgroeiproblemen in veiligheid volwaardig te laten participeren in hun sociale omgeving, in het gezin, in het onderwijs en in hun vrije tijd of op de arbeidsmarkt. Ervanuit gaande dat het ontvangen van jeugdzorg dus een indicatie is van kwetsbaarheid, is ook hier duidelijk te zien dat mannen binnen het ZVH kwetsbaarder zijn dan mannen buiten het ZVH. 

2.5 Kwetsbaarheid van buurtkenmerken

De ZVH’en willen graag meer inzicht in de onderscheidende kenmerken van hun cliënten. Naast kenmerken op individueel niveau (zoals hierboven beschreven) kunnen bepaalde buurtkenmerken ook belangrijk zijn. Zo laat eerder onderzoek verbanden zien tussen buurtkenmerken en criminaliteit (zie bijvoorbeeld Rovers, 1999). Er zijn meerdere manieren waarop de buurt een invloed kan hebben op de bewoners (Galster, 2010). Ten eerste zijn er socialisatie-effecten waardoor, met name jongeren, beïnvloed kunnen worden door hun buurtgenoten. Ook kan er sprake zijn van stigmatisering waardoor mensen van buiten de wijkbewoners laag inschatten en daar ook naar handelen. Verder kan er sprake zijn van gebrekkige sociale controle en collectieve zelfredzaamheid in achterstandswijken waardoor er (te) weinig toezicht en correctie is. Daarom wordt in dit onderzoek ook meer informatie gegeven over de buurt waarin ZVHRU-cliënten wonen. Sluitende definities over wat een kwetsbare wijk of achterstandswijk is, zijn er niet, maar kwaliteit van de huizen en sociaaleconomische positie van de inwoners zijn aspecten die vaak genoemd worden (zie ook SCP, 2021). In dit onderzoek wordt daarom ook naar deze twee aspecten gekeken. Eerst wordt informatie gegeven over in welke wijken in Utrecht de ZVH-cliënten wonen.

2.5.1 Aandeel mannen in ZVHRU van totaal aantal inwoners per wijk, 2018
WijkStatcode
Binnenstad0,16
Zuid0,11
Zuidwest0,1
Noordwest0,07
Overvecht0,06
Leidsche Rijn0,05
West0,03
Noordoost0,03
Vleuten-De Meern0,02
Oost
 

Mannen die een traject volgen binnen ZVHRU wonen voornamelijk in de Binnenstad, Zuid, Zuidwest en Noordwest. 

Kwaliteit woningen

In deze laatste paragraaf wordt meer informatie gegeven over de kwetsbaarheid van de buurten waarin mannen in ZVHRU in 2018 wonen in vergelijking met de buurten waar mannen met een vergelijkbaar demografisch profiel die niet in het ZVH wonen. Om de kwaliteit van woningen in kaart te brengen is gekeken naar de verdeling tussen huurhuizen en koopwoningen, het bouwjaar van de woningen13) en de gemiddelde woningwaarde. 

2.5.2 Type woningen in buurten waar mannen binnen en buiten ZVHRU wonen, 2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
koopwoningen*3738
huurwoningen*6361
bouwjaar voor 2000*7572
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Zowel mannen binnen als buiten ZVHRU wonen in buurten met relatief meer huurwoningen en minder koopwoningen. Dit verschil is echter iets groter voor mannen binnen het ZVH en is statistisch significant. Ook wonen mannen binnen het ZVH, in vergelijking met mannen buiten het ZVH, gemiddeld gezien vaker in buurten met een groter aandeel huizen gebouwd voor 2000. Daarnaast is de gemiddelde woningwaarde in buurten waar mannen binnen het ZVH wonen significant lager (212 000 euro) dan in buurten waar mannen buiten ZVHRU wonen (240 000 euro). 

Sociaaleconomische positie buurtbewoners 

Verder is gekeken naar de sociaaleconomische positie van personen in de buurten van mannen binnen en mannen buiten ZVHRU. Hierbij wordt gekeken naar het percentage personen in een huishouden met een laag inkomen14) en het gebruik van verschillende uitkeringen. 

2.5.3 Sociaaleconomische positie in buurten waar mannen binnen en buiten ZVHRU wonen, 2018
 Binnen ZVHRU (%)Buiten ZVHRU (%)
huishoudens met een laag inkomen*1313
personen met bijstandsuitkering*55
personen met AO-uitkering*55
personen met WW-uitkering*12
* De groepen verschillen significant (p<0.05).
 

Mannen binnen het ZVH wonen vaker in een buurt met lage inkomens dan mannen buiten het ZVH. Deze verschillen zijn klein15), maar wel statistisch significant. Verder ontvangen buurtbewoners van mannen binnen ZVHRU, hoewel de absolute verschillen wederom klein zijn, significant vaker een bijstandsuitkering en een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan buurtbewoners dan mannen buiten het ZVH. Het percentage personen dat een werkloosheidsuitkering krijgt ligt juist iets hoger bij buurtgenoten van mannen buiten ZVHRU. De reden hiervoor kan zijn dat men enkel in aanmerking komt voor werkloosheidsuitkering indien men in de voorgaande periode gewerkt heeft. 

2.6 Conclusie

In dit hoofdstuk is eerst een demografische profielschets van personen binnen ZVHRU gegeven. Duidelijk is dat vooral jonge mannen met een migratieachtergrond die thuis wonen tot de populatie van dit ZVH behoren. Vervolgens is onderzocht in welke mate mannen binnen ZVHRU kwetsbaar zijn in vergelijking met mannen buiten het ZVH die een vergelijkbaar demografisch profiel hebben. Door een vergelijking te maken met mannen met een soortgelijke demografie, worden verschillen in persoons- en buurtkenmerken daar niet door veroorzaakt. Er is gekeken naar persoonskenmerken in verschillende domeinen: 1) criminaliteit, 2) onderwijs, 3) sociaaleconomische factoren, 4) geestelijke gezondheid en 5) jeugdzorg. Hoewel bekend is dat het ZVH zich richt op kwetsbare personen, was niet eerder in deze mate van detail gekwantificeerd wat hun kenmerken zijn en hoe sterk deze verschillen van die van andere personen. Uit dit onderzoek blijkt dat voor alle onderzochte domeinen mannen binnen ZVHRU duidelijk kwetsbaarder zijn in vergelijking met mannen buiten het ZVH. Daarnaast blijkt dat ZVH-cliënten uit Utrecht, hoewel de verschillen klein zijn, ook iets vaker in kwetsbare buurten wonen. In lijn met hun beleid richt ZVHRU zich dus inderdaad op personen die op verschillende gebieden kwetsbaar zijn en problemen hebben. 

5) Zowel vermogens- als geweldsmisdrijven hebben vaak een grote impact op het slachtoffer en zijn of haar omgeving. Deze misdrijven worden daarom vaak samen onderzocht, zie bijvoorbeeld het onderzoek naar criminaliteit in de netwerken van jongeren in Den Haag Zuidwest. 
6) 1 oktober 2018 is het peilmoment in dit onderzoek, omdat dit de peildatum is van het enige netwerkenbestand dat momenteel beschikbaar is (zie Hoofdstuk 3, Hoofdstuk 5 en Bijlage C). 
7) Meer specifiek is gekeken naar personen die hulp ontvangen hebben voor bipolaire of overige stemmingsstoornissen, schizofrenie of andere psychotische stoornissen, delirium of andere cognitieve stoornissen en/of aanpassingsstoornissen. In heel Utrecht konden door deze afleiding 360 personen gekenmerkt worden als een persoon met verward gedrag. Binnen ZVHRU waren dit minder dan 10 personen. 
8) Zo zijn ze gemiddeld even oud (24 jaar) en is er geen significant verschil wat betreft migratieachtergrond (in beide groepen is er oververtegenwoordiging van personen met een Marokkaanse migratieachtergrond). Ook verschillen de groepen niet significant van elkaar wat betreft bijvoorbeeld plaats in het huishouden, het hebben van inkomen uit werk, geregistreerd staan als wanbetaler, voortijdig schoolverlaten en het ontvangen van jeugdhulp.
9) Voor de burennetwerken bleken er wel significante verschillen te zijn tussen de twee groepen binnen het ZVH. In lijn met de wensen van de opdrachtgever is besloten in dit onderzoek te focussen op de verschillen tussen personen binnen en personen buiten het ZVH en verschillen in de buurtnetwerken tussen beide groepen  binnen het ZVH verder te onderzoeken. 
10) In totaal kijkt ZVHRU naar 12 leefgebieden. Enkele van deze leefgebieden worden in dit onderzoek meegenomen (Financiën, Werk en opleiding, Problematisch middelengebruik en Contact met justitie en politie). Sommige leefgebieden konden in dit onderzoek niet meegenomen worden aangezien deze met administratieve data niet of minder goed te onderzoeken zijn (bijvoorbeeld houding, gedrag en vaardigheden, de kwaliteit van relaties en tijdsbesteding).
11) Een startkwalificatie is een diploma op tenminste havo-, vwo-, of mbo 2-niveau. Bij de getoonde cijfers is rekening gehouden met het huidig onderwijsniveau indien de persoon nog onderwijsvolgend was.
12) Vaak stopt jeugdzorg op het moment dat de jongere 18 jaar wordt. Deze kan echter verlengd worden tot 23 jaar. 
13) Dit vanuit de redenatie dat vooral na de Tweede Wereldoorlog veel huizen gebouwd zijn waar de nadruk meer op kwantiteit dan op kwaliteit leek te liggen vanwege het woningtekort. Uiteraard is dit een grove indicatie en zijn er ook oude huizen van goede kwaliteit en nieuwere huizen van minder goede kwaliteit (zie ook CBS, 2018), maar globaal genomen zegt dit wel iets over de kwaliteit  van de woningen. 
14) Om te bepalen of een huishouden een laag inkomen heeft, wordt het inkomen van een huishouden omgerekend tot het gestandaardiseerde inkomen (exclusief eventueel ontvangen huurtoeslag). Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met het prijsindexcijfer) herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende gestandaardiseerde en gedefleerde inkomen is laag wanneer het minder is dan 9 249 euro. Deze grens komt ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979 toen deze op zijn hoogst was. Het percentage is vermeld bij minimaal 100 particuliere huishoudens behorende tot de doelpopulatie per regio. Normaal gesproken wordt in statistieken weergegeven welke percentage huishoudens een laag inkomen heeft. In deze analyse wordt daar van afgeweken door te kijken naar het aantal personen in een huishouden met een laag inkomen. Huishoudens die bestaan uit meerdere personen, worden vaker mee meegeteld in deze analyse. 
15) De cijfers in de figuren zijn afgerond op hele decimalen. Kleine verschillen zijn daardoor niet altijd zichtbaar.