Niet alle naoorlogse stadswijken kennen achterstand

© CBS / Alrik Swagerman
Bewoners van stadswijken die vlak na de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd, zitten vaker in de bijstand, moeten vaker rondkomen van een laag inkomen en zijn vaker alleenstaand dan huishoudens in andere stadswijken en heel Nederland. Maar niet alle naoorlogse stadswijken vertonen een dergelijk beeld. Dit achtergrondartikel in een reeks over naoorlogse stadswijken (1945-1965) gaat dieper in op de verschillen tussen deze wijken.

Naoorlogse stadswijken: toen en nu

In 1945 waren in Nederland 90 duizend woningen verwoest en 50 duizend zwaar beschadigd door de oorlog (VPRO/NTR/NPO, 2011), terwijl de bouwactiviteit vanaf de crisis in de jaren dertig nagenoeg had stilgelegen. Daarnaast groeide de bevolking in flink tempo na de Tweede Wereldoorlog. In 1960 waren er bijna 3,2 miljoen huishoudens, terwijl in 1947 iets minder dan 2,6 miljoen huishoudens in Nederland voorkwamen. Er werd jong en veel getrouwd en er was sprake van een babyboom. Tot ver in de jaren '60 was er sprake van woningnood (Blom et al., 2004). Velen woonden bij familie of in woonwagens. Om in deze woningnood te voorzien, werd na de oorlog een begin gemaakt met een omvangrijk project om grote delen van de bevolking snel te kunnen huisvesten in goedkope, maar fatsoenlijke woningen.

De woningbouwverenigingen gingen daarbij voorop. De nadruk lag vooral op kwantiteit, niet op kwaliteit. Bij naoorlogse wijken is voor het eerst sprake geweest van systeembouw, die overigens moeizaam van de grond kwam (Blom et al., 2004). Op grote schaal zijn in een periode van circa twintig jaar gelijksoortige huizen rond binnensteden gebouwd (RPB, 2008).

Naoorlogse wijken zijn nu tussen de vijftig en zeventig jaar geleden ontstaan. Dat biedt de unieke mogelijkheid om te onderzoeken of wijken die op vergelijkbare wijze zijn gebouwd, vanuit vergelijkbare stedenbouwkundige ideeën en in dezelfde periode, ook na een lange tijd nog op elkaar lijken. De eerste bewoners van de wijken die zijn aangetrokken vanuit het oorspronkelijke idee om de middenklasse betaalbare woningen te bieden, zijn inmiddels grotendeels verhuisd of overleden. Komt de huidige generatie bewoners van naoorlogse wijken nog overeen met de oorspronkelijke doelgroep?

1. Inleiding

Het huidige imago van naoorlogse wijken is dat deze vooral oudere en arme bewoners hebben in eentonige flats en kleine gezinswoningen (Blom et al., 2004, Obbink, 2016). Veel van deze wijken zijn inmiddels vervangen door nieuwbouw, vaak om de slechte sociaaleconomische omstandigheden het hoofd te bieden (Noyon, 2008). In Nederland worden jaarlijks ruim tienduizend woningen gesloopt. In 2015 ging het in één op de drie gevallen om corporatiewoningen die tussen 1945 en 1960 zijn gebouwd. In dit onderzoek zijn wijken buiten beschouwing gelaten als meer dan 65 procent van de woningen uit een andere periode dan 1945-1965 stamde. Ook naoorlogse wijken die in het kader van stadsvernieuwing geheel of grotendeels op de schop zijn gegaan, zijn niet meegenomen. Voorbeelden hiervan zijn de Schilderswijk en Transvaalbuurt in Den Haag en de Nieuwmarktbuurt en Oud-West in Amsterdam (L. Onderwater, 2006). Dit betekent dat in sommige gevallen wijken waar de staat van de woningen mogelijk slechter was of waar de sociale problemen groter waren, buiten beschouwing zijn gelaten.

In het voorgaande artikel zijn naoorlogse stadswijken als geheel onderzocht en werd het hierboven beschreven beeld bevestigd. Dit vervolgartikel gaat in op de vraag of dat beeld voor alle naoorlogse stadswijken geldt, of dat er juist verschillen bestaan in sociaaleconomisch opzicht en qua woonomgeving.

Onderzoeksvragen

De geselecteerde naoorlogse stadswijken zijn geanalyseerd aan de hand van een groot aantal variabelen. Daartoe wordt een antwoord gezocht op een aantal vragen:

  • Hoe groot zijn de verschillen tussen naoorlogse stadswijken als wordt gekeken naar de demografische en sociaaleconomische positie van de bewoners? Hierbij wordt gekeken naar demografische kenmerken als leeftijd, huishoudenssamenstelling en herkomst en sociaaleconomische aspecten als huishoudensinkomen, belangrijkste inkomensbron (onder andere arbeid, uitkering en studiefinanciering) en woningbezit.
  • Hoe verhouden de betere en zwakkere wijken zich tot de Nederlandse gemiddelden en die van de steden waaruit de naoorlogse wijken zijn geselecteerd?

Om deze vragen te beantwoorden is de situatie in de naoorlogse wijken, op basis van wijktypen, indicatief vergeleken met de andere wijken in de onderzochte grote gemeenten en met het Nederlands gemiddelde. De meeste indicatoren gaan uit van 1 januari 2016. Gegevens over huishoudensinkomen en belangrijkste inkomensbron dateren van 2014, omdat recentere gegevens niet beschikbaar waren. Dit artikel heeft een beschrijvend karakter. Er wordt gekeken naar patronen en uitschieters, niet naar causale verbanden, omdat deze niet zijn onderzocht.

De opzet van het artikel is als volgt. Paragraaf 2 gaat in op de gehanteerde methode om naoorlogse stadswijken in te delen in wijktypen. In paragraaf 3 worden demografische, woon- en sociaaleconomische kenmerken van deze wijktypen geanalyseerd. De vier wijktypen worden daarbij onderling vergeleken, met de niet-naoorlogse wijken in de onderzochte gemeenten en met Nederland als geheel. Tenslotte volgen enkele conclusies in paragraaf 4.

2. Typologie naoorlogse stadswijken: methode

In deze paragraaf wordt beschreven hoe naoorlogse stadswijken zijn ingedeeld in groepen die met elkaar vergeleken kunnen worden.

Het CBS heeft onderzoek gedaan naar sociaaleconomische kenmerken van naoorlogse wijken in de 42 grootste gemeenten van Nederland in 2016; dat zijn de wijken die tot de G4 of G32 behoren (het aantal aangesloten gemeenten van de G32 bedraagt inmiddels 40). Om te vast te stellen welke wijken als ‘naoorlogs’ zijn te bestempelen, is een bestand gemaakt waarin het bouwjaar van iedere woning in de Nederlandse woningvoorraad is gekoppeld aan een wijkcode. Op deze manier kan van elke wijk (en buurt) worden berekend welk deel van de woningen is gebouwd in 1945-1965 en andere bouwperioden.

Bij de selectie van naoorlogse stadswijken, op basis van de wijk- en buurtindeling die het CBS hanteert, zijn de volgende criteria aangehouden:

  • Van ten minste 35 procent van de woningen ligt het bouwjaar in de periode 1945–1965, zowel in 2015 als 2016 (peildatum 31 december).
  • Het aandeel woningen die zijn opgeleverd in de periode 1945–1965 is groter of gelijk aan het aandeel woningen uit aansluitende perioden 1925–1945 en 1965–1995.
  • De wijk heeft ten minste duizend inwoners in 2015 én 2016 (peildatum 1 januari).

Deze selectie leidde tot een lijst van 68 naoorlogse stadswijken. Deze bevinden zich in 30 van de onderzochte gemeenten. In 2016 woonden in deze wijken 711 duizend inwoners, ruim 4 procent van de bevolking.

Om duidelijk te krijgen in welke opzichten naoorlogse wijken onderling het meest verschillen, is gebruik gemaakt van correspondentieanalyse, een manier om de samenhang tussen een groot aantal variabelen te exploreren (Bijleveld en Commandeur, 2008; Blomme, 2009). De geselecteerde wijken zijn onderzocht naar bevolkings-, woningmarkt- en sociaaleconomische kenmerken, met als doel om wijken die vergelijkbaar scoren in groepen in te delen.

In deze correspondentieanalyse is eerst onderzocht hoe sterk de samenhang tussen de onderzochte sociaaleconomische indicatoren is. Daarnaast is onderzocht op welke variabelen de variantie, ofwel de spreiding in scores, tussen naoorlogse stadswijken het grootst is, om zo uit te komen op een kortere lijst variabelen die het duidelijkst verschillen laten zien tussen de onderzochte naoorlogse wijken. Naoorlogse wijken verschillen onderling weinig op het vlak van bijvoorbeeld burgerlijke staat en woningtype (eengezinswoningen of meergezinswoningen). Uitgaand van de referentiepersoon, de hoofdbewoner van een particulier huishouden, komen in dit onderzoek de volgende kenmerken naar boven waarop naoorlogse wijktypen onderling significant verschillen:

  • Leeftijd: leeftijd van de referentiepersoon op het peilmoment.
  • Huishoudenstypen: typering van een huishouden op basis van de onderlinge relaties van de personen binnen een huishouden.
  • Herkomst: land waarmee een huishouden is verbonden op basis van het geboorteland van het referentiepersoon.
  • WOZ-waardeklassen: door een gemeente periodiek getaxeerde waarde van de woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).
  • Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen.
  • Belangrijkste inkomensbron van het huishouden.
  • Eigendom woning: huishouden woont in een huur- of koopwoning.

De variabelen leeftijd, besteedbaar inkomen en voornaamste inkomensbron dragen het meest bij aan wat uniek is aan een sociaaleconomische situatie van een wijk. Dit heeft geresulteerd in een indeling in vier groepen waarin de 68 onderzochte naoorlogse wijken zijn ingedeeld.

Dat zijn wijken met:

  1. jongere huishoudens met lage inkomens ;
  2. oudere huishoudens met lage inkomens;
  3. oudere huishoudens met middeninkomens;
  4. jongere huishoudens met middeninkomens.

De termen jonger, ouder, lage inkomens en middeninkomens gelden ten opzichte van gemiddelden in heel Nederland.

Profielschets: typen naoorlogse wijken

Bij elk wijktype hoort een profiel, op basis van een vergelijking binnen de groep van 68 naoorlogse wijken (zie tabel 1). In deze tabel betekent ’65 jaar of ouder’ bij wijken met oudere huishoudens met middeninkomens bijvoorbeeld, dat een hoog aandeel 65-plussers kenmerkend is voor dit wijktype ten opzichte van andere naoorlogse wijktypen.

Tabel 1: profielschets vier groepen naoorlogse stadswijken
Wijktypen met variabelencategorieën die hier het meest mee samenhangen.
Meeteenheid: referentiepersoon van het huishouden.

Jongere huishoudens met lage inkomens

Jongere huishoudens met middeninkomens

Oudere huishoudens met middeninkomens 

Oudere huishoudens met lage inkomens 

Leeftijdsklasse huishouden 

- 15-25 jaar

- 25-45 jaar

- 45-65 jaar

- 65 jaar of ouder

 

Gestandaardiseerd huishoudinkomen

- 1e kwartiel

 

 - 4e kwartiel

 

Belangrijkste inkomensbron

- Bijstandsuitkering

- Werkloosheids- uitkering

- AO-uitkering

- Overige sociale voorzieningen

- Studiefinanciering

- Inkomen uit eigen onderneming

- Lonen van werknemers

- Lonen van directeur- grootaandeelhouders

- Inkomen uit  vermogen

- Pensioen

 

Huishoudenstype

- Eenpersoons- huishouden

- Eenouderhuishouden

- Niet-gehuwd paar met/ zonder kinderen

- Gehuwd paar met kinderen

- Gehuwd paar zonder kinderen

- Eenpersoonshuishouden

- Eenouder-  huishouden

Herkomst

- Niet-westerse  migratieachtergrond

 

- Nederlandse achtergrond

 

Eigendom woning

- Huurwoning

 

- Koopwoning

 

WOZ-waardeklasse

- tot 150 duizend euro

- 150 tot 300 duizend euro

- 300 tot 450 duizend euro

- vanaf 450 duizend euro

 

In tabel 2 zijn enkele indicatoren opgenomen waarop de naoorlogse wijktypen onderling redelijk tot sterk verschillend scoren. Zo was in 2016 het aandeel huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond in wijken met jongeren met lage inkomens tot ruim drie maal zo groot als in de andere wijktypen. Ook waren in deze jongerenwijken naar verhouding tot bijna twee maal zo veel huishoudens uitkeringsafhankelijk en kwamen lage huishoudensinkomens en meergezinswoningen (zoals een flat of appartement) tot ruim anderhalf keer vaker voor dan in andere wijken. In wijken met jongere huishoudens en lage inkomens  bevinden zich de meeste huishoudens. Met ruim een derde van alle huishoudens in de naoorlogse stadswijken bepaalt dit type in belangrijke mate het beeld van de naoorlogse stadswijken. Wijken met jongere huishoudens met lage inkomens hebben ruim 2,5 maal zo veel huishoudens als jongerenwijken met middeninkomens, de kleinste groep wijken.

Tabel 2: kenmerken van naoorlogse stadswijken, referentiepersoon van het huishouden, 2016*

 

Jongere huishoudens met lage inkomens

Jongere huishoudens met middeninkomens

Oudere huishoudens met middeninkomens 

Oudere huishoudens met lage inkomens 

Kenmerken


 

 

Totaal aantal huishoudens

 119 280

 45 517

 96 145

 76 288

% van totaal

 35

 13

 29

 23

Aantal wijken

 18

 13

 24

 13

Gemiddeld aantal huishoudens per wijk

 6 627

 3 501

 4 006

 5 868

 

 

 

 

 

% binnen wijktype

 

 

Bevolking


 

 

Huishoudens 15 tot 25 jaar

8

 5

 5

5

Huishoudens 65-plus

18

 21

 30

29

Niet-westerse migratieachtergrond

38

 28

 11

28


 

 

Huishoudenssamenstelling


 

 

Eenpersoonshuishoudens

48

 42

 45

48

Eenouderhuishoudens

10

 9

 7

10

Gehuwden

27

 35

 35

30

         

Jongere huishoudens  met lage inkomens

Jongere huishoudens met middeninkomens

Oudere huishoudens met middeninkomens

Oudere huishoudens met lage inkomens

Uitkeringsontvangers


 

 

Sociale uitkeringen (Bijstand, WW, AO, overige sociale voorzieningen)**

22

 16

 12

19

Pensioen**

16

 19

 27

26


 

 

Bezit en inkomen


 

 

Koopwoningen

31

 40

 51

34

Gemiddelde WOZ-waarde < 150 dzd euro***

75

 44

 45

73

Gemiddelde WOZ-waarde vanaf 450 dzd euro***

1

 2

 4

1

Besteedbaar inkomen (1e kwartiel)**

42

 31

 25

35

Besteedbaar inkomen (4e kwartiel)**

13

 20

 24

14

Meergezinswoning (met name appartementen)

73

 57

 49

67

* = De cijfers betreffen gemiddelden van de cijfers per wijk
** = Deze cijfers gelden voor 2014
*** = Op basis van waardepeildatum 1 januari 2015 

Het aantal inwoners van de naoorlogse stadswijken loopt sterk uiteen. De grotere wijken liggen in de G4, zoals Charlois in Rotterdam (ruim 66 duizend inwoners) en Utrecht-Zuidwest (37 duizend). Binnen de G32 komt alleen Tilburg-West enigszins in de buurt van deze inwonertallen (30 duizend). Met uitzondering van Prinses Irenebuurt (Amsterdam) en Westbroekpark en Duttendel (Den Haag) liggen de kleinste naoorlogse wijken in de G32, zoals Klingelbeek in Arnhem en Heechterp, Schieringen & De Centrale en Valeriuskwartier & Magere Weide in Leeuwarden. Deze wijken hebben minder dan tweeduizend inwoners. Twintig van de 68 onderzochte wijken behoren tot de G4, maar hier woont bijna de helft (45 procent) van de in totaal ruim 711 duizend inwoners van de onderzochte wijken.

3. Verschillenanalyse naoorlogse stadswijken

Deze paragraaf geeft een beeld van de sociaaleconomische situatie van stadswijken van de verschillende typen op 1 januari 2016. De cijfers over inkomen, de voornaamste inkomensbron en sociaaleconomische categorie gaan over 2014. De wijktypen worden op basis van de hoofdbewoner van het huishouden vergeleken met de andere stadswijken in de onderzochte gemeenten en met het Nederlands gemiddelde. Ook uitschieters binnen een wijktype worden benoemd. Aan de hand van drie kernvragen wordt de situatie in en het verschil tussen naoorlogse wijken indicatief weergegeven.

Hoe is de sociaaleconomische situatie in naoorlogse stadswijken?

Relatief weinig lage inkomens en uitkeringsafhankelijken in ouderenwijken met middeninkomens

In 2014 was het aandeel huishoudens met een sociale uitkering als belangrijkste inkomensbron in de jongerenwijken met lage inkomens (22 procent) bijna twee keer zo groot als in de ouderenwijken met middeninkomens (12 procent). Heechterp (Leeuwarden) is een uitschieter, waar 45 procent van de huishoudens afhankelijk is van een sociale uitkering. In deze wijk ontvangen tevens relatief de minste huishoudens een pensioenuitkering, namelijk 9 procent.

Huishoudens met een sociale uitkering als belangrijkste inkomensbron, 2014
 Sociale uitkering (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)13
Naoorlogse stadswijken18
waarvan:
Jong met lage inkomens22
Oud met lage inkomens19
Oud met middeninkomens12
Jong met middeninkomens16
Niet-naoorlogse stadswijken12
Nederland10
Onder sociale uitkeringen vallen: bijstandsuitkering, werkloosheidsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering en overige sociale voorziening.

 
Uitkeringsontvangers komen in wijken waar relatief veel huishoudens werken uiteraard minder vaak voor. In ouderenwijken met middeninkomens is de helft van de huishoudens werkzaam als werknemer, directeur-grootaandeelhouder, zelfstandige of anderszins actief. In jongerenwijken met middeninkomens behoort zelfs 54 procent tot deze sociaaleconomische categorieën. Het aandeel huishoudens dat geheel of grotendeels moet rondkomen van een sociale uitkering, komt alleen bij het eerstgenoemde wijktype in de buurt van het Nederlands gemiddelde. De andere wijktypen zitten hier duidelijk boven.

In de ouderenwijken met middeninkomens Prinses Irenebuurt (Amsterdam), Westbroekpark en Duttendel (Den Haag) en de Arnhemse wijken Alteveer/Cranevelt en Klingelbeek, is een sociale uitkering de voornaamste inkomensbron van slechts 4 procent van de huishoudens of minder. In dit wijktype zijn de meeste huishoudens afhankelijk van een pensioenuitkering (27 procent). In ouderenwijken met lage inkomens is dit aandeel nagenoeg gelijk, terwijl jongerenwijken met lage inkomens hier duidelijk onder zitten (16 procent).

Huishoudens met een pensioenuitkering als belangrijkste inkomensbron, 2014
 Pensioenuitkering (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)20
Naoorlogse stadswijken22
waarvan:
Jong met lage inkomens16
Oud met lage inkomens26
Oud met middeninkomens27
Jong met middeninkomens19
Niet-naoorlogse stadswijken20
Nederland25
Inclusief AOW.

 
In ouderenwijken met lage inkomens en jongerenwijken met lage inkomens heeft respectievelijk 35 en 42 procent van de huishoudens een inkomen dat tot de 25 procent laagste van Nederland behoort. Ook komen hier relatief weinig werkenden (respectievelijk 44 en 47 procent) en veel bijstandsontvangers (9 en 11 procent) voor. Het aandeel lage inkomens is met 42 procent het hoogst in jongerenwijken met lage inkomens. Dit percentage is ruim anderhalf keer groter dan bij huishoudens in ouderenwijken met middeninkomens, waar deze indicator gelijk is aan het Nederlandse gemiddelde.

De helft van de huishoudens in het laatstgenoemde wijktype is nog werkzaam. Hiernaast hebben ouderen vaak hun hypotheek reeds afbetaald of inkomen uit vermogen opgebouwd (CBS, 2015). Van de huishoudens in deze wijken heeft 24 procent een gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen dat landelijk gezien tot de 25 procent hoogste behoort. In Westbroekpark en Duttendel (Den Haag) en Prinses Irenebuurt (Amsterdam) bedraagt het aandeel hoge inkomens zelfs 62 procent. Buiten de Randstad springen Arnhem-Klingelbeek en Breda-Zuid eruit.

Gestandaardiseerd huishoudinkomen: behoort tot 25% laagste inkomens, 2014
 Behoort tot 25% laagste inkomens (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)28
Naoorlogse stadswijken34
waarvan:
Jong met lage inkomens42
Oud met lage inkomens35
Oud met middeninkomens25
Jong met middeninkomens31
Niet-naoorlogse stadswijken27
Nederland25

Gestandaardiseerd huishoudinkomen: behoort tot 25% hoogste inkomens, 2014
 Behoort tot 25% hoogste inkomens (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)25
Naoorlogse stadswijken17
waarvan:
Jong met lage inkomens13
Oud met lage inkomens14
Oud met middeninkomens24
Jong met middeninkomens20
Niet-naoorlogse stadswijken26
Nederland25

Vaker twintigers, minder vaak 65-plussers

In de onderzochte naoorlogse stadswijken wonen in vergelijking met de rest van Nederland vaker twintigers. Vooral bij jongerenwijken met lage inkomens is dit het geval. In deze wijken heeft 8 procent van de huishoudens een referentiepersoon van tussen de 15 en 25 jaar, waar dit in de andere wijktypen 5 procent is. Valeriuskwartier en Magere Weide (Leeuwarden) is koploper. Daar valt 19 procent van de huishoudens in deze leeftijdscategorie. In naoorlogse wijken in studentensteden als Amsterdam (De Kolenkit) en Utrecht (Zuidwest) bestaat ten minste 15 procent uit deze groep jonge huishoudens.

Huishoudens met referentiepersoon tussen 15 en 25 jaar, 2016
 Leeftijd 15-25 jaar (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)7
Naoorlogse stadswijken6
waarvan:
Jong met lage inkomens8
Oud met lage inkomens5
Oud met middeninkomens5
Jong met middeninkomens5
Niet-naoorlogse stadswijken7
Nederland4

 
Naoorlogse wijken verschillen duidelijker van het landelijke beeld als het gaat om de vertegenwoordiging van 65-plussers. Met ongeveer 30 procent van de huishoudens hebben ouderenwijken met middeninkomens naar verhouding ruim anderhalf keer zoveel 65-plussers als jongerenwijken met lage inkomens. In de Haagse wijk Westbroekpark en Duttendel (ouderenwijk met middeninkomens) behoort ruim de helft tot de 65-plushuishoudens. In de jongerenwijken met lage inkomens ligt het aandeel 65-plussers ruim anderhalf keer lager dan gemiddeld in Nederland.

Huishoudens met referentiepersoon vanaf 65 jaar, 2016
 65-plus (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)23
Naoorlogse stadswijken24
waarvan:
Jong met lage inkomens18
Oud met lage inkomens29
Oud met middeninkomens30
Jong met middeninkomens21
Niet-naoorlogse stadswijken23
Nederland28

Hoe wonen huishoudens in naoorlogse wijken?

Veel goedkope huurappartementen in wijken met lage inkomens

Met uitzondering van het wijktype ‘oud met middeninkomens’ lag het percentage koopwoningen in naoorlogse wijken in 2016 ver onder het landelijk gemiddelde. Binnen dit wijktype zijn Westbroekpark en Duttendel (Den Haag), Prinses Irenebuurt (Amsterdam), Klingelbeek (Arnhem) en Heksenberg (Heerlen) uitschieters; in deze wijken woont ten minste drie kwart van de huishoudens in een koopwoning. In wijken van dit type waren in 2014 ook de huishoudens in de hoogste inkomensgroep het sterkst vertegenwoordigd.

Huishoudens met een koopwoning, 2016
 Koopwoningen (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)47
Naoorlogse stadswijken39
waarvan:
Jong met lage inkomens31
Oud met lage inkomens34
Oud met middeninkomens51
Jong met middeninkomens40
Niet-naoorlogse stadswijken48
Nederland57

Naoorlogse wijken bestaan voornamelijk uit meergezinswoningen, zoals flats en appartementen. Circa 62 procent van de huishoudens in deze wijken heeft een woning van dit type. In heel Nederland is dit 34 procent. Dit is vooral kenmerkend voor de G4, ook in wijken uit andere bouwfases. In de G32 is het aandeel eengezinswoningen aanzienlijk hoger. Daar woont 53 procent van de huishoudens in de naoorlogse wijken in een eengezinswoning, terwijl dit 20 procent is in de G4. Huizen in naoorlogse stadswijken hebben ook vaak een kleinere oppervlakte in vergelijking met andere stadswijken.

Huishoudens met een meergezinswoning, 2016
 Meergezinswoningen (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)50
Naoorlogse stadswijken62
waarvan:
Jong met lage inkomens73
Oud met lage inkomens67
Oud met middeninkomens49
Jong met middeninkomens57
Niet-naoorlogse stadswijken49
Nederland34


Huizen met een lage WOZ-waarde (tot 150 duizend euro) komen hiernaast vaker voor in naoorlogse dan in andere wijken in de onderzochte steden. Dit geldt het sterkst voor de wijktypen waar de inkomens gemiddeld gezien laag zijn. Het aandeel huishoudens in een woning met hoge WOZ-waarde (vanaf 450 duizend euro) is het hoogst in ouderenwijken met middeninkomens. Binnen deze groep is het percentage bewoners van huizen met een WOZ-waarde vanaf 450 duizend euro het hoogst In Westbroekpark en Duttendel, Prinses Irenebuurt en Breda-Zuid.

Huishoudens met WOZ-waarde woning tot 150 duizend euro, 2016
 WOZ-waarde tot 150 duizend euro (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)41
Naoorlogse stadswijken62
waarvan:
Jong met lage inkomens75
Oud met lage inkomens73
Oud met middeninkomens45
Jong met middeninkomens44
Niet-naoorlogse stadswijken39
Nederland34

Huishoudens met WOZ-waarde woning vanaf 450 duizend euro, 2016
 WOZ-waarde vanaf 450 duizend euro (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)4
Naoorlogse stadswijken2
waarvan:
Jong met lage inkomens1
Oud met lage inkomens1
Oud met middeninkomens4
Jong met middeninkomens2
Niet-naoorlogse stadswijken5
Nederland5
 

Wie wonen in naoorlogse wijken?

Veel eenpersoons- en eenouderhuishoudens in armere wijken

In naoorlogse wijken komen relatief veel eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen voor. De verschillen zijn niet heel groot. In de wijken die worden gekenmerkt door lage inkomens is bijna de helft van de huishoudens alleenstaand. De Leeuwardense wijken Heechterp en Schieringen en de Centrale (beide jonge wijken met lage inkomens) bestaan zelfs voor ongeveer 60 procent uit alleenstaanden.

Eenpersoonshuishoudens, 2016
 Eenpersoonshuishoudens (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)43
Naoorlogse stadswijken47
waarvan:
Jong met lage inkomens48
Oud met lage inkomens48
Oud met middeninkomens45
Jong met middeninkomens42
Niet-naoorlogse stadswijken43
Nederland36

 
De verschillen tussen wijktypen volgen hetzelfde patroon als er naar het percentage eenoudergezinnen wordt gekeken. In wijken met lage inkomens is 10 procent van de huishoudens een eenoudergezin, waar dit in  Nederland 7 procent is. In de Leeuwardense wijk Heechterp en Moerwijk in Den Haag (jonge wijk met lage inkomens) zijn zowel alleenstaanden als eenouderhuishoudens  ruim vertegenwoordigd, vergeleken met de meeste andere naoorlogse wijken.

Eenouderhuishoudens, 2016
 Eenouderhuishoudens (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)8
Naoorlogse stadswijken9
waarvan:
Jong met lage inkomens10
Oud met lage inkomens10
Oud met middeninkomens7
Jong met middeninkomens9
Niet-naoorlogse stadswijken8
Nederland7

 
De wijken met lage inkomens worden niet alleen gekenmerkt door de grootste vertegenwoordiging van alleenstaanden en eenouderhuishuishoudens, maar ook door het laagste aandeel gehuwden. In jongerenwijken met lage inkomens is ruim een kwart van de huishoudens gehuwd, terwijl dit in de wijken met middeninkomens voor ruim een derde geldt. In het eerstgenoemde wijktype komen gehuwden minder voor, evenals huishoudens met kinderen. In ouderenwijken met lage inkomens gaat het vooral om gepensioneerden die alleen wonen, omdat ze verweduwd of gescheiden zijn.

Gehuwde huishoudens, 2016
 Gehuwde huishoudens (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)34
Naoorlogse stadswijken31
waarvan:
Jong met lage inkomens27
Oud met lage inkomens30
Oud met middeninkomens35
Jong met middeninkomens35
Niet-naoorlogse stadswijken35
Nederland44


De vertegenwoordiging van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond verschilt sterk tussen naoorlogse stadswijken. In jongerenwijken met lage inkomens wonen naar verhouding ruim drie keer meer huishoudens van niet-westerse komaf dan in ouderenwijken met middeninkomens. In Slotermeer-Noordoost (Amsterdam), Moerwijk (Den Haag) en Poelenburg (Zaanstad), alle wijken van het type ‘jong met lage inkomens’, is de hoofdbewoner van het huishouden in ten minste 55 procent van de gevallen van niet-westerse herkomst. Van de huishoudens in ouderenwijken met middeninkomens is 11 procent van niet-westerse komaf, wat in de buurt komt van het Nederlandse gemiddelde.

Huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond, 2016
 Niet-westerse migratieachtergrond (%)
Grote gemeenten (G4 en G32)17
Naoorlogse stadswijken27
waarvan:
Jong met lage inkomens38
Oud met lage inkomens28
Oud met middeninkomens11
Jong met middeninkomens28
Niet-naoorlogse stadswijken16
Nederland10

4. Conclusie

In de naoorlogse periode moesten in Nederland in hoog tempo woningen worden gebouwd om de woningnood te bestrijden, die was ontstaan door verwoestingen en een bouwstop tijdens de Tweede Wereldoorlog en snelle bevolkingsgroei in de jaren daarna. Daarbij ging de kwantiteit van de woningbouw tot in de jaren zestig boven de kwaliteit. Hoewel naoorlogse stadswijken bij de start een vrij homogeen, vergelijkbaar karakter hadden, zijn er inmiddels duidelijke verschillen qua bewoners en hun welvaarts- en woonsituatie te herkennen.

Deze verschillen in bevolkings- en sociaaleconomische kenmerken zijn verkend door naoorlogse wijken in te delen in een aantal typen. Uit een correspondentieanalyse blijkt dat naoorlogse stadswijken het best in typen kunnen worden ingedeeld op basis van de leeftijd en het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen. Deze indicatoren dragen namelijk het meest bij aan de verschillen tussen wijken. Op basis hiervan kunnen wijken worden opgedeeld in vier groepen, namelijk wijken met jongere huishoudens met lage inkomens, met oudere huishoudens met lage inkomens, met oudere huishoudens met middeninkomens en met jongere huishoudens met middeninkomens. Ook als er wordt gekeken naar de andere onderzochte indicatoren, zijn er verschillen tussen deze wijktypen waarneembaar. In naoorlogse stadswijken met lage inkomens woont het gros van de huishoudens in een goedkoop huurappartement en bevinden zich aanzienlijk meer alleenstaanden en mensen van niet-westerse komaf dan in de niet-naoorlogse wijken.

Naoorlogse stadswijken van het type ‘oud met middeninkomens’ wijken het duidelijkst af van het algemene beeld van naoorlogse wijken van sociaaleconomische achterstand. De stand van sociaaleconomische indicatoren van deze wijken komt vaak dicht in de buurt van het Nederlandse gemiddelde, al blijft ook deze groep daar doorgaans iets bij achter. De verschillen met andere wijktypen zijn niettemin aanzienlijk. In 2014 woonden in de jongerenwijken met lage inkomens naar verhouding dubbel zoveel huishoudens die vooral moesten rondkomen van een sociale uitkering als in de ouderenwijken met middeninkomens. Ook leven in ouderenwijken met middeninkomens naar verhouding bijna twee keer meer huishoudens die tot de hoogste inkomensgroep behoren (25 procent hoogste in Nederland) en anderhalf keer meer eigen woningbezitters dan in jongerenwijken met lage inkomens.

De bevolkingssamenstelling van de diverse naoorlogse wijken loopt ook uiteen. In ouderenwijken met middeninkomens wonen ruim anderhalf keer zoveel 65-plussers als in de andere naoorlogse wijken en ook aanzienlijk meer gehuwden en minder inwoners met een niet-westerse migratieachtergrond. Circa 28 procent van de huishoudens in naoorlogse wijken woont in dit wijktype (28 procent).

Daarnaast is het percentage inwoners van onder de 45 jaar in naoorlogse stadswijken hoger dan in andere wijken in de onderzochte steden en de rest van Nederland. Jongeren concentreren zich in de wijktypes ‘jong met lage inkomens’ of ‘jong met middeninkomens’ en wonen daar vaak in goedkope huurwoningen.