Familiebedrijven in Nederland, 2020
Over deze publicatie
In deze publicatie worden de resultaten van onderzoek naar familiebedrijven in 2020 belicht.
In de resultaten komen naast het aantal bedrijven, ook cijfers aan bod over het aantal werknemersbanen, werknemers en kenmerken daarvan, de omzet en toegevoegde waarde. Cijfers worden onder andere uitgesplitst naar bedrijfsgrootte en provincie. Bekostigd door: ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Samenvatting
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft op verzoek van de Tweede Kamer en in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) cijfers samengesteld over familiebedrijven.
In de resultaten van dit onderzoek komen naast het aantal bedrijven, ook cijfers aan bod over het aantal werknemersbanen en kenmerken daarvan, de omzet en toegevoegde waarde. Cijfers worden onder andere uitgesplitst naar bedrijfsgrootte en provincie. Op de CBS website is een aparte tabellenset gepubliceerd als statistische bijlage met het volledige cijfermateriaal van dit onderzoek.
Een microdatabestand met de populatie familiebedrijven is in CBS Remote Access voor externe onderzoekers beschikbaar.
De belangrijkste uitkomsten uit deze publicatie zijn:
- Op 1 januari 2020 telde Nederland 285 duizend familiebedrijven.
- 86 procent van de familiebedrijven was een microbedrijf. Microbedrijven zijn bedrijven met 2 tot 10 werkzame personen.
- De meeste familiebedrijven waren volledig in handen van één familie. Bij 24 procent van de familiebedrijven had één eigenaar de volledige zeggenschap over het bedrijf. Bij 68 procent had het bedrijf meerdere eigenaren die samen één familie vormen en zo de volledige zeggenschap hadden.
- Familiebedrijven zijn ouder dan niet-familiebedrijven. Van de familiebedrijven had 46 procent een leeftijd van 10 tot 30 jaar. 18 procent was 30 jaar of ouder. Ook deze oude familiebedrijven zijn vooral kleine bedrijven. Van de familiebedrijven van 30 jaar of ouder behoorde 77 procent tot het microbedrijf en 18 procent tot het kleinbedrijf (bedrijven met 10 tot 50 werkzame personen).
- De meeste familiebedrijven (87 procent) had één generatie van de familie in het bestuur van de onderneming.
- Familiebedrijven waren in december 2020 goed voor ruim 31 procent van alle werknemersbanen in Nederland.
- Familiebedrijven in het niet-financiële bedrijfsleven realiseerden in 2020 456 miljard euro omzet en 115 miljard euro toegevoegde waarde. Dit is 28 procent van de omzet en 29 procent van de toegevoegde waarde in het niet-financiële bedrijfsleven.
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 11 oktober 2021 stelden kamerleden Van Haga en Amhaouch een motie in de Tweede Kamer voor (Tweede Kamer, 2021a). In de motie constateren zij dat er geen structurele data over familiebedrijven worden verzameld en dat de laatst beschikbare CBS-cijfers gaan over de periode 2015-2018. Verder schrijven zij dat actuele gegevens over familiebedrijven belangrijk zijn om ontwikkelingen te kunnen volgen en indien nodig beleid te maken. Daarom verzochten zij de regering om, samen met het CBS, vanaf 2022 periodiek onderzoek te doen naar familiebedrijven en de resultaten met de Kamer te delen. De Tweede Kamer nam deze motie op 26 oktober 2021 met algemene stemmen aan.
Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) schreef vervolgens aan de Tweede Kamer dat het besloten heeft dat de komende jaren het CBS onderzoek naar familiebedrijven blijft doen (Tweede Kamer, 2021b). Jaarlijks zal de identificatie van familiebedrijven plaatsvinden. Ook wordt een maatwerktabellenset samengesteld. Om het jaar stelt het CBS een webpublicatie samen met een beschrijving van de belangrijkste resultaten. In 2022 zal de eerste webpublicatie verschijnen. Het CBS stelt een microdatabestand samen dat in CBS Remote Access voor externe onderzoekers beschikbaar is. Zo kunnen onderzoeksinstellingen van deze data gebruik maken voor hun onderzoeken.
1.2 Uitgangspunten
Bij de uitvoering van het onderzoek heeft het CBS een aantal algemene keuzes gemaakt over de methode, de gebruikte bronnen en de definitie van familiebedrijven.
Methode
In 2016 heeft het CBS een grote basis gelegd voor een methode om familiebedrijven te identificeren (CBS, 2017). Er bestaat immers geen register waaruit familiebedrijven direct geselecteerd kunnen worden om cijfers erover samen te stellen. Sinds het onderzoek in 2016 zijn een aantal kwaliteitsverbeteringen en veranderingen in de methode uitgevoerd. Zo is in het onderzoek over de verslagjaren 2015-2018 nieuwere informatie over de bedrijven gebruikt en is de identificatie onder BV’s en NV’s uitgebreid met vennootschappen waar de familiaire bestuurlijke betrokkenheid zich beperkt tot de RvC (CBS, 2020). Met ingang van verslagjaar 2019 is het UBO-register als nieuwe bron aan de methode toegevoegd (CBS, 2021). Het gebruik van het UBO-register draagt er onder andere aan bij dat in recentere jaren meer familiebedrijven zijn gevonden en dat er meer informatie is over het type zeggenschap bij familiebedrijven. In dit onderzoek is de doorkoppeling naar de eigenaren van de bedrijven verder verbeterd. Door de methodewijzigingen zijn de cijfers in dit onderzoek niet één-op-één te vergelijken met de eerder gepubliceerde cijfers. De precieze kwantitatieve gevolgen van de verbeteringen en wijzigingen zijn niet verder nader te duiden. De methodebeschrijving is te lezen in bijlage 1.
Gebruikte bronnen
Om te weten of een bedrijf een familiebedrijf is, kiest het CBS ervoor om uitsluitend gegevens uit registers te combineren. In vergelijking met steekproefonderzoek biedt dit een basis voor het samenstellen van een completere populatie. Door deze vervolgens te koppelen aan de (integrale) databronnen bij het CBS zijn gedetailleerdere inzichten mogelijk op nationaal en regionaal niveau. Zo kunnen vragen over familiebedrijven, die tot dusver lastig kwantitatief te beantwoorden zijn, tegen maatschappelijk zo laag mogelijke kosten beantwoord worden.
Door het gebruik van informatie uit registers en al aan het CBS aangeleverd enquêtemateriaal worden bovendien additionele administratieve lasten voor ondernemers vermeden.
Definitie
Het CBS neemt de definitie van familiebedrijven van de Europese Commissie (2009) als uitgangspunt. Deze definitie is destijds door een groep van experts, bestaande uit wetenschappers en beleidsmedewerkers uit verschillende landen, voorgesteld. De definitie wordt breed geaccepteerd.
De definitie omvat ook eerste generatie familiebedrijven die nog niet aan een volgende generatie zijn overgedragen. En eenmanszaken en bedrijven van zelfstandigen zijn volgens deze definitie ook familiebedrijven (Europese Commissie, 2009:10).
Nadere verbijzondering
Het CBS ziet dat het nodig is om specifieke groepen familiebedrijven binnen de Europese definitie te onderscheiden. Omdat de definitie ook eerste generatie familiebedrijven en bedrijven van zelfstandigen omvat, kan het als een brede definitie worden gezien. Als de definitie geheel gevolgd zou worden, dan overlapt dit met al beschikbare informatie. En vooral met informatie die over het kleinbedrijf beschikbaar is. Uit eerder CBS onderzoek (zoals CBS, 2017) bleek dat familiebedrijven meer onder kleinere bedrijven gevonden kunnen worden.
Verder is hét familiebedrijf geen natuurkundig verschijnsel waarvan de kenmerken feitelijk vaststaan. Bij het definiëren van ‘het familiebedrijf’ vallen keuzes te maken. Keuzes draaien om de vraag welke eigenschappen maken dat een bedrijf een familiebedrijf ‘is’. Gangbare eigenschappen zijn familielidmaatschap, eigenaarschap en de werkzame rol van personen binnen het bedrijf (Tagiuri & Davis, 1982). En vervolgens gaan keuzes bijvoorbeeld over de overlap van die eigenschappen of het niveau dat van die eigenschappen moet worden waargenomen om van ‘een familiebedrijf’ te spreken1). Sharma en Nordqvist (2008) onderscheiden op die manier al 72 verschillende categorieën familiebedrijven. Verder kan ook de status van ‘het familiebedrijf’ niet als iets statisch worden gezien, maar als iets wat kan schommelen tussen een familiebedrijf en een niet-familiebedrijf (Europese Commissie, 2009). Hét familiebedrijf is dus allerminst zwart-wit af te bakenen.
Door bovenstaande redenen worden in dit onderzoek onder andere bedrijven van zelfstandigen zonder personeel apart onderscheiden van (familie)bedrijven met twee of meer werkzame personen. Het CBS kiest er niet voor om deze groep buiten beschouwing te laten. Dit maakt de vergelijking met reguliere CBS-cijfers makkelijker. Ook instellingen die geen bedrijf zijn (waaronder de overheid en het basis, voortgezet en hoger onderwijs) worden voor de vergelijking met reguliere CBS-cijfers als aparte groep onderscheiden.
Verder maakt het CBS onder andere een nadere verbijzondering naar zeggenschap. Zo wordt aan de ene kant aangesloten bij de breed geaccepteerde Europese definitie. En zo kan aan de andere kant het onderzoek specifiekere informatie opleveren.
Praktische uitgangspunten
Tot slot zijn er enkele praktische uitgangspunten van het onderzoek te benoemen.
Bij het onderscheiden van familiebedrijven wordt onder andere informatie uit belastingaangiften gebruikt. Personen en bedrijven doen in 2022 aangifte over het jaar 2021. Daardoor is niet alle benodigde informatie tijdens het onderzoek beschikbaar voor cijfers over 2021. Een voorlopige populatie is afgebakend voor het jaar 2021. Bedrijven waarvoor al 2021 informatie beschikbaar is voor de identificatie, zijn geclassificeerd volgens die informatie. Bedrijven waarvoor nog geen informatie beschikbaar is, zijn geclassificeerd volgens de categorie van 2020. De cijfers over 2021 zijn zodoende met een iets grotere onzekerheidsmarge omgeven. Deze cijfers zijn te vinden in de tabellenset.
Het CBS publiceert alleen statistische informatie als natuurlijke personen of bedrijven niet herkenbaar of herleidbaar zijn. Het risico van herleiding neemt toe bij relatief kleine (sub)groepen. Bijvoorbeeld als er meer gedetailleerde uitsplitsingen worden gemaakt. Mede met het oog op de omvang van het onderzoek is met het ministerie van EZK gekozen voor algemene uitsplitsingen. Andere uitsplitsingen zijn niet bij voorbaat uitgesloten.
1.3 Leeswijzer
In deze publicatie van het CBS wordt een beeld geschetst van familiebedrijven in Nederland. Tenzij anders is aangegeven, hebben de cijfers betrekking op 2020.
Bij vergelijking van de cijfers met eerdere jaren moet rekening gehouden worden dat ‘ontwikkelingen’ ook kunnen komen door methodewijzigingen of nieuwere informatie over de bedrijven. Effecten van methodewijzigingen zijn sterk te zien in de cijfers naar zeggenschap en dragen eraan bij dat in recentere jaren meer familiebedrijven zijn gevonden.
Belangrijke begrippen
Net als in eerder onderzoek gebruikt het CBS de term ‘familiebedrijf’ als een ondernemingengroep met meer dan 1 werkzaam persoon als zodanig is geïdentificeerd. Die identificatie vindt plaats op een niveau wat in de Europese bedrijfsstatistieken de ‘ondernemingengroep’ wordt genoemd. De aantallen die in deze publicatie worden vermeld, gaan (tenzij anders aangegeven) over de bedrijfseenheid, kortweg het bedrijf. De bedrijfseenheid is een statistische eenheid om de economische werkelijkheid te beschrijven (en niet zozeer een juridische, fiscale of administratieve werkelijkheid). Een ondernemingengroep kan uit één of meerdere bedrijfseenheden bestaan. De bedrijfseenheid kan daarin worden omschreven als het deel van die onderneming dat feitelijk de goederen of diensten produceert en in zekere mate zelfstandig over dat proces kan beslissen. De eenmanszaken en zelfstandigen (beide zonder personeel) zoals genoemd in de definitie, worden daarom ‘bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzame persoon’ genoemd.
1.4 Indeling
De publicatie bestaat uit een aantal hoofdstukken en bijlagen.
Hoofdstuk 2 gaat over het aantal familiebedrijven in Nederland en hun kenmerken. Vragen die onder andere in het hoofdstuk worden beantwoord zijn: Hoeveel familiebedrijven zijn er? Hoe zijn ze verdeeld naar grootte en type eigendom? In welke bedrijfstakken zijn familiebedrijven veel te vinden? En waar zijn familiebedrijven gevestigd?
Hoofdstuk 3 gaat dieper in op de familiebedrijven die werkgever zijn. Het hoofdstuk besteedt aandacht aan alle werknemersbanen en de kenmerken daarvan. Ook kenmerken van de werknemers komen aan bod.
In hoofdstuk 4 staan de familiebedrijven in het niet-financiële bedrijfsleven centraal. Het niet-financiële bedrijfsleven is een afbakening die veel wordt gebruikt bij het maken van bedrijfsstatistieken. In het hoofdstuk worden vragen beantwoord als: hoeveel bedrijven zijn er in het niet-financiële bedrijfsleven? En hoeveel werknemers hebben zij in dienst? Het grootste deel van het hoofdstuk gaat over de vragen: Hoeveel omzet en toegevoegde waarde realiseerden deze bedrijven?
In de bijlage ‘Naar een populatie van familiebedrijven’ wordt de methode beschreven hoe het CBS familiebedrijven heeft geïdentificeerd. Een korte omschrijving van de databronnen en methoden die in deze publicatie zijn gebruikt, is te lezen in de bijlage ‘databronnen en methoden’.
Niet alle informatie van het onderzoek past (letterlijk) in de publicatie. Daarom is op de CBS website een aparte tabellenset gepubliceerd als statistische bijlage met het volledige cijfermateriaal van dit onderzoek.
2. Kenmerken van bedrijven
Dit hoofdstuk gaat over het aantal familiebedrijven in Nederland en hun kenmerken. Vragen die onder andere worden beantwoord zijn: Hoeveel familiebedrijven zijn er? Hoe zijn ze verdeeld naar grootte en type eigendom? In welke bedrijfstakken zijn familiebedrijven veel te vinden? En waar zijn familiebedrijven gevestigd?
2.1 Aantal bedrijven en instellingen
Nederland telt 285 duizend familiebedrijven
In Nederland waren er in 2020 ruim 1,85 miljoen bedrijven en instellingen (zie figuur 2.1.1). In brede zin waren er ruim 1,63 miljoen bedrijven in familie-eigendom en ruim 216 duizend niet in familie-eigendom.
Van de bedrijven in familie-eigendom was het merendeel, bijna 1,35 miljoen, een bedrijf van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon. Dit zijn dus vooral eenmanszaken zonder personeel en besloten vennootschappen (BV) zonder personeel die uit één juridische eenheid bestaan. Ruim 285 duizend bedrijven waren familiebedrijven. De bedrijven en instellingen die niet in familie-eigendom waren, telden bijna 182 duizend niet-familiebedrijven. De resterende bijna 35 duizend betrof instellingen die geen bedrijf waren, waaronder overheidsorganisaties en scholen in het lager, voortgezet en hoger onderwijs.
Bedrijven en instellingen | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (Aantal) | Familiebedrijven (Aantal) | Niet-familiebedrijven (Aantal) | Geen bedrijf (Aantal) |
---|---|---|---|---|
1349125 | 285395 | 181920 | 34725 |
2.2 Bedrijfsgrootte
De meeste familiebedrijven zijn microbedrijven
Per bedrijfsgrootte neemt het aandeel bedrijven in familie-eigendom af (zie tabel 2.2.1). Het aandeel familiebedrijven was het grootst onder het microbedrijf (bedrijven met 2 tot 10 werkzame personen). Niet-familiebedrijven telden zowel absoluut als relatief meer bedrijven met meer dan 50 werkzame personen. Van de bedrijven en instellingen in het grootbedrijf (250 of meer werkzame personen) was 17 procent (565 bedrijven) een familiebedrijf.
Bedrijven van ondernemingen- groepen met 1 werkzaam persoon | Familie- bedrijven | Niet-familie- bedrijven | Geen bedrijf | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|
Bedrijfsgrootte | |||||
1 werkzame persoon1) | 1 349 125 | 4 155 | 61 300 | 26 570 | 1 441 150 |
2-10 werkzame personen | 244 335 | 92 065 | 4 115 | 340 515 | |
10-50 werkzame personen | 31 920 | 20 410 | 1 975 | 54 305 | |
50-250 werkzame personen | 4 425 | 6 200 | 1 290 | 11 915 | |
250 of meer werkzame personen | 565 | 1 945 | 770 | 3 280 | |
Totaal | 1 349 125 | 285 395 | 181 920 | 34 725 | 1 851 165 |
1) De identificatie heeft plaatsgevonden op het niveau van ondernemingengroepen. Onderliggende bedrijven kunnen kleiner zijn. Zodoende zijn er familiebedrijven, niet-familiebedrijven en geen bedrijven met 1 werkzame persoon. |
2.3 Bedrijfstak
Relatief veel familiebedrijven in de landbouw, bosbouw en visserij
Familiebedrijven komen in de hele Nederlandse economie voor (zie figuur 2.3.1). Relatief het meest in de landbouw, bosbouw en visserij. Ook in de horeca, de autohandel en -reparatie en de detailhandel komen familiebedrijven relatief vaak voor. Familiebedrijven komen relatief minder vaak voor in de bedrijfstakken informatie en communicatie en specialistische zakelijke diensten.
Bedrijfstak | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (%) | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 46,1 | 48,6 | 5,2 | 0,1 |
Horeca | 40,9 | 41,2 | 16,8 | 1,1 |
Autohandel en -reparatie | 58,2 | 31,9 | 9,9 | 0 |
Detailhandel (niet in autos) | 59,5 | 28,2 | 12,2 | 0,2 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 52 | 26,4 | 21,6 | 0,1 |
Industrie | 60,1 | 24,7 | 14,9 | 0,3 |
Vervoer en opslag | 64 | 24,2 | 11,2 | 0,6 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 54,2 | 20,3 | 22 | 3,5 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 51,9 | 19,5 | 25,1 | 3,5 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 69,8 | 18,6 | 10,7 | 1 |
Bouwnijverheid | 81,4 | 13,1 | 5,4 | 0,1 |
Energievoorziening | 36,4 | 11,5 | 49,8 | 2,3 |
Delfstoffenwinning | 52,6 | 10,5 | 35,8 | 0 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 78,7 | 9,4 | 10,6 | 1,3 |
Overige dienstverlening | 74,5 | 9,3 | 3,4 | 12,9 |
Financiële dienstverlening | 79,4 | 8,2 | 11,4 | 1 |
Informatie en communicatie | 76,8 | 8 | 14,5 | 0,7 |
Specialistische zakelijke diensten | 83,9 | 7,7 | 7,9 | 0,5 |
Cultuur, sport en recreatie | 80,2 | 5,5 | 6,8 | 7,5 |
Onderwijs | 87,6 | 5 | 4,9 | 2,5 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 17,2 | 0 | 1,2 | 81 |
2.4 Type familie-eigendom
De meeste familiebedrijven zijn volledig in handen van één familie
92 procent van de familiebedrijven waren volledig in handen van één familie. Bij 24 procent van de 285 duizend familiebedrijven had één eigenaar de volledige zeggenschap over het bedrijf (zie figuur 2.4.1). We noemen dit enig eigenaar. Familiegeleide ondernemingen zijn bedrijven met meerdere eigenaren die samen één familie vormen en zo de volledige zeggenschap hadden. 68 procent van de familiebedrijven waren familiegeleide ondernemingen. Bij 8 procent had het familiebedrijf meerdere eigenaren waarbij de familie wel de meerderheid, maar niet de volledige zeggenschap van het bedrijf had. Dit zijn de familiegecontroleerde ondernemingen. Familiegecontroleerde ondernemingen zijn vaker grotere familiebedrijven.
Type zeggenschap | Percentage familiebedrijven |
---|---|
Enig eigenaar | 23,6 |
Familiegeleide onderneming | 68,5 |
Familiegecontroleerde onderneming | 7,8 |
Niet met zekerheid vast te stellen | 0,2 |
2.5 Leeftijd van bedrijven
Familiebedrijven zijn ouder
De leeftijd van bedrijven is zo veel als mogelijk met de oorspronkelijke oprichtingsdatum berekend. Vergeleken met niet-familiebedrijven en bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon zijn familiebedrijven naar verhouding ouder (zie figuur 2.5.1). Van de familiebedrijven was bijna 18 procent 30 jaar of ouder. Bij de niet-familiebedrijven was dit ruim 8 procent. Het grootste deel van de familiebedrijven (46 procent) had een leeftijd van 10 tot 30 jaar. 28 procent van de niet familiebedrijven was in deze leeftijdsklasse te vinden. Voor de familiebedrijven in deze leeftijdsklasse geldt dat de helft van deze bedrijven 17 jaar bestaan. Voor niet-familiebedrijven is dit 15 jaar. Van de familiebedrijven van 30 jaar of ouder behoorde 77 procent tot het microbedrijf en ruim 18 procent tot het kleinbedrijf. Bijna 4 procent behoorde tot het middenbedrijf en minder dan 1 procent tot het grootbedrijf. Deze laatste twee groepen tellen samen 2 130 familiebedrijven.
Leeftijd | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (%) | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|---|
jonger dan 3 jaar | 31,8 | 10,9 | 30,9 | 24,5 |
3 tot 5 jaar | 14,1 | 7,3 | 12,4 | 11,1 |
5 tot 10 jaar | 23,7 | 18 | 20,1 | 18,6 |
10 tot 30 jaar | 27,7 | 45,9 | 28,1 | 31 |
30 jaar of ouder | 2,7 | 17,9 | 8,4 | 14,8 |
2.6 Generaties in het bestuur
De meeste familiebedrijven hebben één generatie van de familie in het bestuur
Van de 285 duizend familiebedrijven hadden 36 duizend bedrijven (bijna 13 procent) meer dan één generatie van de familie in het bestuur (directie en/of raad van commissarissen) van de onderneming. Het percentage familiebedrijven dat meer dan één generatie van de familie in het bestuur heeft, neemt toe naar bedrijfsgrootte (zie figuur 2.6.1). Onder familiebedrijven in het midden- en grootbedrijf had, in die volgorde, bijna 18 en 26 procent van de bedrijven meer dan één generatie van de familie in het bestuur.
Bedrijfsgrootte | Eén generatie in het bestuur (%) | Meer dan één generatie in het bestuur (%) |
---|---|---|
0 tot 50 werkzame personen | 87,3 | 12,7 |
50 tot 250 werkzame personen | 82,1 | 17,9 |
250 of meer werkzame personen | 74,3 | 25,7 |
Totaal familiebedrijven | 87,2 | 12,8 |
2.7 Regionale spreiding
Bedrijven en instellingen kunnen vestigingen hebben in verschillende regio’s. Voor het beschrijven van het aantal familiebedrijven per regio wordt daarom de vestiging als meeteenheid gebruikt. In 2020 waren er in totaal 2 033 385 vestigingen. Alle familiebedrijven samen hadden 358 565 vestigingen. In absolute aantallen waren de meeste vestigingen van familiebedrijven te vinden in Zuid-Holland, Noord-Brabant en Noord-Holland. Als je alle vestigingen in Nederland van familiebedrijven bij elkaar optelt, dan was 51 procent in deze provincies te vinden. Bij de niet-familiebedrijven was dit nog wat meer: 56 procent. Als je alle vestigingen in een provincie bij elkaar optelt en kijkt welk aandeel familiebedrijven daarin hebben, dan loopt dat aandeel per provincie niet veel uiteen.
Zeeland telde relatief meer vestigingen van familiebedrijven. Van het totaal aantal vestigingen in Zeeland hoorde 24 procent bij een familiebedrijf. In Noord-Holland was dat met 14 procent relatief het minst.
In alle provincies had de bedrijfstak handel de meeste vestigingen van familiebedrijven. De landbouw, bosbouw en visserij had een aanzienlijk aandeel in de noordelijke provincies en Zeeland.
Gemeente | Statcode |
---|---|
Appingedam | 21 |
Delfzijl | 24 |
Groningen (gemeente) | 14 |
Loppersum | 22 |
Almere | 14 |
Stadskanaal | 26 |
Veendam | 24 |
Zeewolde | 24 |
Achtkarspelen | 24 |
Ameland | 35 |
Harlingen | 22 |
Heerenveen | 20 |
Leeuwarden | 17 |
Ooststellingwerf | 24 |
Opsterland | 22 |
Schiermonnikoog | 31 |
Smallingerland | 21 |
Terschelling | 29 |
Vlieland | 27 |
Weststellingwerf | 24 |
Assen | 17 |
Coevorden | 23 |
Emmen | 22 |
Hoogeveen | 23 |
Meppel | 20 |
Almelo | 21 |
Borne | 20 |
Dalfsen | 26 |
Deventer | 17 |
Enschede | 18 |
Haaksbergen | 27 |
Hardenberg | 28 |
Hellendoorn | 25 |
Hengelo (O.) | 19 |
Kampen | 25 |
Losser | 24 |
Noordoostpolder | 27 |
Oldenzaal | 24 |
Ommen | 27 |
Raalte | 25 |
Staphorst | 35 |
Tubbergen | 32 |
Urk | 26 |
Wierden | 28 |
Zwolle | 16 |
Aalten | 26 |
Apeldoorn | 18 |
Arnhem | 13 |
Barneveld | 26 |
Beuningen | 19 |
Brummen | 19 |
Buren | 24 |
Culemborg | 16 |
Doesburg | 18 |
Doetinchem | 20 |
Druten | 21 |
Duiven | 21 |
Ede | 22 |
Elburg | 23 |
Epe | 22 |
Ermelo | 21 |
Harderwijk | 19 |
Hattem | 19 |
Heerde | 23 |
Heumen | 17 |
Lochem | 23 |
Maasdriel | 24 |
Nijkerk | 22 |
Nijmegen | 13 |
Oldebroek | 24 |
Putten | 26 |
Renkum | 14 |
Rheden | 16 |
Rozendaal | 12 |
Scherpenzeel | 21 |
Tiel | 19 |
Voorst | 24 |
Wageningen | 14 |
Westervoort | 16 |
Winterswijk | 23 |
Wijchen | 21 |
Zaltbommel | 24 |
Zevenaar | 21 |
Zutphen | 16 |
Nunspeet | 25 |
Dronten | 23 |
Amersfoort | 13 |
Baarn | 15 |
De Bilt | 13 |
Bunnik | 16 |
Bunschoten | 30 |
Eemnes | 18 |
Houten | 14 |
Leusden | 16 |
Lopik | 27 |
Montfoort | 22 |
Renswoude | 30 |
Rhenen | 22 |
Soest | 15 |
Utrecht (gemeente) | 10 |
Veenendaal | 19 |
Woudenberg | 22 |
Wijk bij Duurstede | 18 |
IJsselstein | 17 |
Zeist | 12 |
Nieuwegein | 16 |
Aalsmeer | 20 |
Alkmaar | 16 |
Amstelveen | 13 |
Amsterdam | 10 |
Beemster | 21 |
Bergen (NH.) | 17 |
Beverwijk | 18 |
Blaricum | 13 |
Bloemendaal | 12 |
Castricum | 16 |
Diemen | 13 |
Edam-Volendam | 18 |
Enkhuizen | 18 |
Haarlem | 12 |
Haarlemmermeer | 17 |
Heemskerk | 18 |
Heemstede | 13 |
Heerhugowaard | 18 |
Heiloo | 14 |
Den Helder | 18 |
Hilversum | 12 |
Hoorn | 17 |
Huizen | 14 |
Landsmeer | 15 |
Langedijk | 17 |
Laren (NH.) | 17 |
Medemblik | 21 |
Oostzaan | 17 |
Opmeer | 22 |
Ouder-Amstel | 16 |
Purmerend | 16 |
Schagen | 21 |
Texel | 28 |
Uitgeest | 18 |
Uithoorn | 17 |
Velsen | 15 |
Weesp | 16 |
Zandvoort | 15 |
Zaanstad | 15 |
Alblasserdam | 24 |
Alphen aan den Rijn | 19 |
Barendrecht | 19 |
Drechterland | 22 |
Brielle | 19 |
Capelle aan den IJssel | 16 |
Delft | 13 |
Dordrecht | 16 |
Gorinchem | 18 |
Gouda | 13 |
's-Gravenhage (gemeente) | 12 |
Hardinxveld-Giessendam | 24 |
Hellevoetsluis | 18 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 21 |
Stede Broec | 18 |
Hillegom | 19 |
Katwijk | 22 |
Krimpen aan den IJssel | 21 |
Leiden | 12 |
Leiderdorp | 14 |
Lisse | 19 |
Maassluis | 17 |
Nieuwkoop | 21 |
Noordwijk | 20 |
Oegstgeest | 11 |
Oudewater | 24 |
Papendrecht | 17 |
Ridderkerk | 22 |
Rotterdam | 13 |
Rijswijk (ZH.) | 15 |
Schiedam | 14 |
Sliedrecht | 23 |
Albrandswaard | 18 |
Westvoorne | 20 |
Vlaardingen | 16 |
Voorschoten | 14 |
Waddinxveen | 20 |
Wassenaar | 16 |
Woerden | 20 |
Zoetermeer | 14 |
Zoeterwoude | 19 |
Zwijndrecht | 21 |
Borsele | 24 |
Goes | 21 |
West Maas en Waal | 24 |
Hulst | 25 |
Kapelle | 23 |
Middelburg (Z.) | 18 |
Reimerswaal | 27 |
Terneuzen | 24 |
Tholen | 26 |
Veere | 28 |
Vlissingen | 17 |
De Ronde Venen | 18 |
Tytsjerksteradiel | 21 |
Asten | 26 |
Baarle-Nassau | 27 |
Bergen op Zoom | 19 |
Best | 21 |
Boekel | 27 |
Boxmeer | 26 |
Boxtel | 18 |
Breda | 15 |
Deurne | 27 |
Pekela | 22 |
Dongen | 20 |
Eersel | 24 |
Eindhoven | 14 |
Etten-Leur | 20 |
Geertruidenberg | 21 |
Gilze en Rijen | 23 |
Goirle | 17 |
Grave | 17 |
Haaren | 21 |
Helmond | 18 |
's-Hertogenbosch | 16 |
Heusden | 21 |
Hilvarenbeek | 24 |
Loon op Zand | 22 |
Mill en Sint Hubert | 27 |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 18 |
Oirschot | 24 |
Oisterwijk | 19 |
Oosterhout | 19 |
Oss | 20 |
Rucphen | 22 |
Sint-Michielsgestel | 20 |
Someren | 25 |
Son en Breugel | 19 |
Steenbergen | 25 |
Waterland | 16 |
Tilburg | 14 |
Uden | 23 |
Valkenswaard | 19 |
Veldhoven | 18 |
Vught | 15 |
Waalre | 15 |
Waalwijk | 21 |
Woensdrecht | 22 |
Zundert | 26 |
Wormerland | 18 |
Landgraaf | 19 |
Beek (L.) | 23 |
Beesel | 22 |
Bergen (L.) | 26 |
Brunssum | 20 |
Gennep | 20 |
Heerlen | 19 |
Kerkrade | 20 |
Maastricht | 17 |
Meerssen | 18 |
Mook en Middelaar | 16 |
Nederweert | 27 |
Roermond | 19 |
Simpelveld | 21 |
Stein (L.) | 20 |
Vaals | 21 |
Venlo | 20 |
Venray | 24 |
Voerendaal | 22 |
Weert | 22 |
Valkenburg aan de Geul | 22 |
Lelystad | 16 |
Horst aan de Maas | 25 |
Oude IJsselstreek | 25 |
Teylingen | 18 |
Utrechtse Heuvelrug | 14 |
Oost Gelre | 27 |
Koggenland | 20 |
Lansingerland | 19 |
Leudal | 25 |
Maasgouw | 23 |
Gemert-Bakel | 25 |
Halderberge | 22 |
Heeze-Leende | 21 |
Laarbeek | 22 |
Reusel-De Mierden | 28 |
Roerdalen | 20 |
Roosendaal | 20 |
Schouwen-Duiveland | 25 |
Aa en Hunze | 21 |
Borger-Odoorn | 24 |
Cuijk | 24 |
Landerd | 23 |
De Wolden | 23 |
Noord-Beveland | 24 |
Wijdemeren | 17 |
Noordenveld | 21 |
Twenterand | 27 |
Westerveld | 21 |
Sint Anthonis | 29 |
Lingewaard | 19 |
Cranendonck | 23 |
Steenwijkerland | 22 |
Moerdijk | 23 |
Echt-Susteren | 23 |
Sluis | 31 |
Drimmelen | 21 |
Bernheze | 24 |
Alphen-Chaam | 25 |
Bergeijk | 25 |
Bladel | 26 |
Gulpen-Wittem | 25 |
Tynaarlo | 18 |
Midden-Drenthe | 25 |
Overbetuwe | 22 |
Hof van Twente | 27 |
Neder-Betuwe | 28 |
Rijssen-Holten | 27 |
Geldrop-Mierlo | 17 |
Olst-Wijhe | 22 |
Dinkelland | 31 |
Westland | 23 |
Midden-Delfland | 19 |
Berkelland | 26 |
Bronckhorst | 26 |
Sittard-Geleen | 18 |
Kaag en Braassem | 19 |
Dantumadiel | 24 |
Zuidplas | 20 |
Peel en Maas | 27 |
Oldambt | 22 |
Zwartewaterland | 32 |
Sudwest-Fryslân | 24 |
Bodegraven-Reeuwijk | 22 |
Eijsden-Margraten | 22 |
Stichtse Vecht | 15 |
Hollands Kroon | 23 |
Leidschendam-Voorburg | 12 |
Goeree-Overflakkee | 24 |
Pijnacker-Nootdorp | 17 |
Nissewaard | 17 |
Krimpenerwaard | 22 |
De Fryske Marren | 25 |
Gooise Meren | 13 |
Berg en Dal | 15 |
Meierijstad | 23 |
Waadhoeke | 22 |
Westerwolde | 24 |
Midden-Groningen | 21 |
Beekdaelen | 21 |
Montferland | 22 |
Altena | 25 |
West Betuwe | 24 |
Vijfheerenlanden | 21 |
Hoeksche Waard | 22 |
Het Hogeland | 22 |
Westerkwartier | 21 |
Noardeast-Fryslân | 24 |
Molenlanden | 26 |
2.8 Snelle groeiers
Een heel klein deel (0,5 procent) van alle bedrijven en instellingen is een snelle groeier. Dit zijn bedrijven met een gemiddelde jaarlijkse groei (in aantal werknemers) van 10 procent per jaar of meer, over een periode van 3 achtereenvolgende jaren. Van de 285 duizend familiebedrijven waren er 5 duizend een sneller groeier. Onder de 182 duizend niet-familiebedrijven was dat aantal 4,5 duizend.
Bedrijfsgrootte | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
0 tot 50 werkzame personen | 56,6 | 40,7 | 2,7 |
50 tot 250 werkzame personen | 38,9 | 55,7 | 5,2 |
250 of meer werkzame personen | 21,9 | 67,7 | 10,4 |
Totaal snelle groeiers | 51,0 | 45,3 | 3,6 |
3. Werknemers en hun banen
Hoeveel familiebedrijven zijn als werkgever actief? Voor hoeveel werknemersbanen zorgen deze bedrijven? Wat zijn de kenmerken van deze banen? En wat zijn de achtergrondkenmerken van de werknemers? Tenzij anders vermeld, gaan de cijfers in dit hoofdstuk over de banen en werknemers in december 2020.
3.1 Aantal werknemersbanen
29 procent van alle werknemersbanen is een baan bij een familiebedrijf
In Nederland waren er in december 2020 8,44 miljoen werknemersbanen (zie figuur 3.1.1). In brede zin waren er 2,77 miljoen banen bij bedrijven in familie-eigendom en 5,67 miljoen bij bedrijven en instellingen niet in familie-eigendom.
Bij de bedrijven in familie-eigendom waren 218 duizend familiebedrijven als werkgever actief. Zij zorgden op dat moment voor 2,63 miljoen werknemersbanen. Het aandeel van familiebedrijven in het totaal aan werknemersbanen is ruim 31 procent.
Bij de bedrijven en instellingen die niet in familie-eigendom waren, waren 4,31 miljoen werknemersbanen bij niet-familiebedrijven. De resterende 1,36 miljoen betrof werknemersbanen bij instellingen die geen bedrijf waren.
Werknemersbanen | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (x 1 000) | Familiebedrijven (x 1 000) | Niet-familiebedrijven (x 1 000) | Geen bedrijf (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
137,5 | 2629,8 | 4308,7 | 1362,9 | |
1)Hiertoe behoren ook de directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) |
Ontwikkeling aandeel van familiebedrijven in het aantal werknemersbanen relatief stabiel
In figuur 3.1.2 is het aantal werknemersbanen weergegeven voor de jaren 2015-2020. Het aandeel van familiebedrijven in het totaal blijft in deze periode vrij stabiel.
Jaren | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (x 1 000) | Familiebedrijven (x 1 000) | Niet-familiebedrijven (x 1 000) | Geen bedrijf (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
2015 | 116,8 | 2349,2 | 4050,9 | 1274,8 |
2016 | 119,6 | 2369,2 | 4147,4 | 1286,2 |
2017 | 124,9 | 2470 | 4240,3 | 1316,9 |
2018 | 128,9 | 2461,2 | 4461,7 | 1315,5 |
2019 | 133,3 | 2586,4 | 4460,3 | 1344,0 |
2020 | 137,5 | 2629,8 | 4308,7 | 1362,9 |
1)Hiertoe behoren ook de directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) |
3.2 Werknemersbanen per bedrijfsgrootte
Aandeel van familiebedrijven in het aantal werknemersbanen neemt af naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt
Omdat familiebedrijven vooral microbedrijven (zie paragraaf 2.2) zijn, neemt het aandeel van familiebedrijven in het aantal werknemersbanen per bedrijfsgrootte af. Het aandeel familiebedrijven was het grootst onder het kleinbedrijf (tot 50 werkzame personen). Niet-familiebedrijven telden zowel absoluut als relatief meer banen in het midden- en grootbedrijf (zie tabel 3.2.1).
Bedrijven van ondernemingen- groepen met 1 werkzaam persoon | Familie- bedrijven | Niet-familie- bedrijven | Geen bedrijf | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|
Bedrijfsgrootte | |||||
0-50 werkzame personen | 137,5 | 1 366,8 | 674 | 79,4 | 2 257,7 |
50-250 werkzame personen | 599,2 | 736,4 | 162 | 1 497,6 | |
250 of meer werkzame personen | 663,8 | 2 898,3 | 1 121,4 | 4 683,6 | |
Totaal | 137,5 | 2 629,8 | 4 308,7 | 1 362,9 | 8 438,9 |
1) Hiertoe behoren ook de directeuren-grootaandeelhouders (dga’s). |
3.3 Werknemersbanen per bedrijfstak
Relatief veel werknemersbanen bij familiebedrijven in de landbouw
Hoeveel banen er per bedrijfstak zijn door familiebedrijven verschilt. Relatief veel werknemersbanen bij familiebedrijven waren te vinden in de landbouw, bosbouw en visserij, de autohandel en reparatie, de horeca en de bouwnijverheid (zie figuur 3.3.1). In andere bedrijfstakken, zoals de gezondheids- en welzijnszorg, waren relatief veel werknemersbanen bij niet-familiebedrijven.
In het totaal aan werknemersbanen bij familiebedrijven hadden de detailhandel, horeca en bouwnijverheid een aanzienlijk groter aandeel dan bij de niet-familiebedrijven. Gezondheids- en welzijnszorg had een aanzienlijk kleiner aandeel.
Bedrijfstak | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (%) | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 1,7 | 75,5 | 22,6 | 0,2 |
Autohandel en -reparatie | 1,3 | 67,3 | 31,2 | 0,1 |
Horeca | 0,5 | 62,5 | 36,4 | 0,6 |
Bouwnijverheid | 1,7 | 61,5 | 36,8 | 0 |
Detailhandel (niet in auto's) | 0,5 | 50 | 49,5 | 0 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 1,1 | 43 | 55,9 | 0 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 0,3 | 42,6 | 55,4 | 1,7 |
Industrie | 0,3 | 34,7 | 55 | 10 |
Vervoer en opslag | 0,4 | 34,7 | 61 | 4 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 5,1 | 31,1 | 51,3 | 12,5 |
Specialistische zakelijke diensten | 7 | 31 | 58,7 | 3,3 |
Overige dienstverlening | 1,4 | 29,3 | 16,6 | 52,7 |
Cultuur, sport en recreatie | 1 | 26,3 | 45,3 | 27,4 |
Delfstoffenwinning | 0,4 | 26,1 | 71,7 | 1,8 |
Informatie en communicatie | 2,1 | 25,3 | 71 | 1,5 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 0,2 | 22,5 | 56,4 | 20,8 |
Financiële dienstverlening | 18,1 | 18,6 | 61,9 | 1,4 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 0,6 | 12,7 | 83 | 3,8 |
Onderwijs | 0,3 | 4 | 5 | 90,7 |
Energievoorziening | 0,8 | 3,8 | 95,3 | 0,1 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 0 | 0 | 0 | 100 |
3.4 Werknemersbanen naar zeggenschap
Familiebedrijven met één eigenaar hebben het grootste aandeel in de werknemersbanen van familiebedrijven
Ruim 71 procent van de werknemersbanen bij familiebedrijven was bij bedrijven die volledig in eigendom van een familie waren. Ruim 13 procent was bij familiebedrijven met een enig eigenaar. 58 procent was bij familiegeleide ondernemingen en ruim 23 procent bij familiegecontroleerde ondernemingen (zie figuur 3.4.1).
Zeggenschap familiebedrijf | Werknemersbanen |
---|---|
Enig eigenaar | 13,5 |
Familiegeleide onderneming | 57,9 |
Familiegecontroleerde onderneming | 23,5 |
Niet met zekerheid vast te stellen | 5,1 |
3.5 Regionale spreiding van werknemersbanen
Het aandeel werknemersbanen van familiebedrijven loopt per provincie enigszins uiteen (zie figuur 3.5.1). In Drenthe en Overijssel was ruim 37 procent van de werknemersbanen bij een familiebedrijf. In Noord-Holland, Utrecht en Groningen was dit aandeel 28 procent of minder.
Provincie | Statcode |
---|---|
Groningen (provincie) | 28,1 |
Friesland | 33,6 |
Drenthe | 37,2 |
Overijssel | 36,6 |
Flevoland | 37,3 |
Gelderland | 35,5 |
Utrecht (provincie) | 27 |
Noord-Holland | 26,1 |
Zuid-Holland | 30,3 |
Zeeland | 35,1 |
Noord-Brabant | 33,1 |
Limburg | 31,5 |
3.6 Baankenmerken
Verschil in dienstverband van werknemersbanen tussen familie- en niet-familiebedrijven relatief klein
44 procent van alle werknemersbanen bij familiebedrijven is een voltijdbaan (zie figuur 3.6.1). De familiebedrijven wijken hierin nauwelijks af van de niet-familiebedrijven, die 45 procent voltijdbanen tellen.
Dienstverband | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
Voltijd | 44 | 45 | 46 |
Deeltijd | 56 | 55 | 54 |
Relatief meer contracten voor bepaalde tijd bij familiebedrijven
Bij 37 procent van de werknemersbanen van familiebedrijven hoorde een contract voor bepaalde tijd. Bij niet-familiebedrijven was dit 31 procent (zie figuur 3.6.2). In vergelijking met niet-familiebedrijven komen bij familiebedrijven alleen in de verhuur en overige zakelijke diensten relatief minder contracten voor bepaalde tijd voor.
Contractsoort | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
Bepaalde tijd | 37 | 31 | 20 |
Onbepaalde tijd | 58 | 68 | 80 |
Niet van toepassing1) | 5 | 0 | 0 |
1) Directeuren-grootaandeelhouders |
Relatief meer kortere werknemersbanen bij familiebedrijven
Bijna één op de vijf werknemersbanen bij familiebedrijven was voor 12 uur of minder per week (zie figuur 3.6.3). Bij niet-familiebedrijven is dit ruim één op de tien. Het grotere belang van de detailhandel en de horeca (met relatief veel kortere werknemersbanen) in het totaal aan werknemers bij familiebedrijven verklaart deels het verschil. In vrijwel alle andere bedrijfstakken hebben familiebedrijven relatief ook meer werknemersbanen van minder dan 12 uur per week. 47 procent van de werknemersbanen bij familiebedrijven kende een wekelijke arbeidsduur van meer dan 35 uur per week. Dit percentage is bij niet-familiebedrijven even groot.
Wekelijkse arbeidsduur | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
minder dan 12 uur per week | 19 | 12 | 7 |
12 tot 20 uur per week | 10 | 8 | 7 |
20 tot 25 uur per week | 9 | 12 | 12 |
25 tot 30 uur per week | 6 | 8 | 13 |
30 tot 35 uur per week | 9 | 13 | 15 |
35 uur of meer per week | 47 | 47 | 46 |
Relatief meer werknemersbanen bij familiebedrijven met een maandloon tot 1 000 euro
Bij 29 procent van de werknemersbanen bij familiebedrijven hoorde een maandloon tot 1 000 euro (zie figuur 3.6.4). Bij niet-familiebedrijven was dit 19 procent. Het maandloon hangt enerzijds samen met de wekelijkse arbeidsduur, waar familiebedrijven relatief meer kortere werknemersbanen tellen dan niet-familiebedrijven. Ook de leeftijd van werknemers speelt een rol. Zoals uit figuur 3.7.2 blijkt, was bijna een kwart van de werknemers van familiebedrijven jonger dan 25 jaar.
Maandloon | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
Minder dan 1 000 euro | 29 | 19 | 10 |
1 000 tot 1 500 euro | 10 | 8 | 6 |
1 500 tot 2 000 euro | 13 | 12 | 10 |
2 000 tot 2 500 euro | 12 | 13 | 11 |
2 500 tot 3 000 euro | 12 | 12 | 14 |
3 000 tot 3 500 euro | 7 | 10 | 12 |
3 500 tot 4 000 euro | 5 | 7 | 10 |
4 000 tot 4 500 euro | 3 | 5 | 9 |
4 500 tot 5 000 euro | 2 | 3 | 5 |
5 000 euro of meer | 6 | 11 | 13 |
3.7 Persoonskenmerken
Relatief meer mannelijke werknemers bij familiebedrijven
In totaal was 59 procent van de werknemers bij familiebedrijven een man (zie figuur 3.7.1). Bij niet-familiebedrijven was de verdeling man-vrouw bijna gelijk. Dit hangt samen met het hoge aantal vrouwelijke werknemers in de gezondheids- en welzijnszorg en het lage percentage familiebedrijven in deze bedrijfstak.
Geslacht | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
Mannen | 59 | 49 | 46 |
Vrouwen | 41 | 51 | 54 |
Werknemers bij familiebedrijven zijn relatief jong
De werknemers bij familiebedrijven zijn relatief jong. Bijna een kwart van de werknemers was jonger dan 25 jaar (zie figuur 3.7.2). Bij niet-familiebedrijven was dit 16 procent. Het grotere belang van de detailhandel en de horeca (waar relatief veel jongeren werken) in het totaal aan werknemers bij familiebedrijven verklaart enerzijds het verschil. Anderzijds hebben een aantal bedrijfstakken waar relatief meer oudere werknemers werken een groot belang in het totaal aan werknemers bij niet-familiebedrijven.
Leeftijd | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
jonger dan 25 jaar | 24 | 16 | 6 |
25 tot 35 jaar | 21 | 24 | 19 |
35 tot 45 jaar | 17 | 20 | 22 |
45 tot 55 jaar | 20 | 21 | 24 |
55 tot 65 jaar | 15 | 17 | 26 |
65 jaar of ouder | 3 | 2 | 3 |
Verschillen tussen familie- en niet-familiebedrijven in herkomstland van werknemers klein
De verdeling van werknemers naar herkomstland laat bij de familiebedrijven grofweg hetzelfde beeld zien als bij de niet-familiebedrijven (zie figuur 3.7.3). Ongeveer drie kwart van de werknemers had Nederland als herkomstland.
Herkomstland | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven (%) | Geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
Nederland | 75 | 73 | 81 |
Europa (exclusief Nederland) | 10 | 10 | 6 |
Buiten Europa | 14 | 16 | 13 |
Onbekend | 1 | 1 | 0 |
4. Familiebedrijven in het niet-financiële bedrijfsleven
In dit hoofdstuk staan de familiebedrijven in het niet-financiële bedrijfsleven centraal. Deze selectie uit alle bedrijfstakken2) wordt veel gebruikt bij het maken van bedrijfsstatistieken. Voor een compleet beeld komen een paar vragen uit de vorige hoofdstukken terug, die nu dus gaan over het niet-financiële bedrijfsleven: hoeveel bedrijven zijn er? En hoeveel werknemers hebben zij in dienst? Het grootste deel van het hoofdstuk geeft antwoord op de vraag: hoeveel omzet en toegevoegde waarde realiseerden deze bedrijven?
4.1 Aantal bedrijven
Het niet-financiële bedrijfsleven (ook wel business economy) telde in 2020 ruim 1,2 miljoen bedrijven en instellingen. Daarvan waren er ruim 1 miljoen in familie-eigendom en 139 duizend niet in familie-eigendom. Van de bedrijven in familie-eigendom was het merendeel, 856 duizend, een bedrijf van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon. Ruim 205 duizend bedrijven waren familiebedrijven. De bedrijven en instellingen die niet in familie-eigendom waren, telden ruim 133 duizend niet-familiebedrijven. De resterende 6 duizend betrof instellingen die geen bedrijf waren.
4.2 Werknemersbanen
In het niet-financiële bedrijfsleven zorgden familiebedrijven voor 2,2 miljoen werknemersbanen in december 20203) (zie tabel 4.2.1). Het aandeel van familiebedrijven in het totaal aan werknemersbanen in het niet-financiële bedrijfsleven komt daarmee op ruim 42 procent.
Bedrijven van ondernemingen- groepen met 1 werkzaam persoon | Familie- bedrijven | Niet-familie- bedrijven | Geen bedrijf | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|
Bedrijfsgrootte | |||||
0-50 werkzame personen | 73,5 | 1 092,4 | 522,7 | 13,1 | 1 701,6 |
50-250 werkzame personen | 531,7 | 603,3 | 19,2 | 1 154,2 | |
250 of meer werkzame personen | 597,1 | 1 666,9 | 117,6 | 2 381,5 | |
Totaal | 73,5 | 2 221,1 | 2 792,8 | 149,9 | 5 237,3 |
1) Hiertoe behoren ook de directeuren-grootaandeelhouders (dga’s). |
4.3 Omzet en toegevoegde waarde
In het niet-financiële bedrijfsleven wordt het merendeel van de omzet en toegevoegde waarde gerealiseerd door niet-familiebedrijven
De bedrijven in het niet-financiële bedrijfsleven realiseerden 1 616 miljard euro omzet en 395 miljard euro toegevoegde waarde in 2020 (zie figuur 4.3.1). In brede zin werd 547 miljard euro omzet en 153 miljard euro toegevoegde waarde in familie-eigendom gerealiseerd. Het merendeel daarvan, 456 miljard euro omzet en ruim 115 miljard euro toegevoegde waarde, werd gerealiseerd door familiebedrijven. Het grote aantal bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzame persoon (zie hoofdstuk 2) realiseerde zo ruim 90 miljard euro omzet en ruim 37 miljard euro toegevoegde waarde.
De bedrijven en instellingen in het niet-financiële bedrijfsleven die niet in familie-eigendom waren, realiseerden het merendeel van de omzet (1 069 miljard euro) en toegevoegde waarde (242 miljard euro). Niet-familiebedrijven realiseerden daarin 1 056 miljard euro omzet en 232 miljard euro toegevoegde waarde.
Werknemersbanen | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (mld) | Familiebedrijven (mld) | Niet-familiebedrijven (mld) | Geen bedrijf (mld) |
---|---|---|---|---|
Omzet | 90,6 | 456,1 | 1055,8 | 13 |
Toegevoegde waarde | 37,5 | 115,4 | 232,2 | 9,6 |
Aandeel van familiebedrijven in de omzet en toegevoegde waarde van het niet-financiële bedrijfsleven neemt af naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt
Het aandeel van familiebedrijven in de omzet en de toegevoegde waarde was het grootst onder bedrijven met minder dan 50 werkzame personen. Binnen deze groep kwam ruim 44 procent van de omzet voor rekening van familiebedrijven. Omdat familiebedrijven vooral microbedrijven zijn (zie paragraaf 2.2) neemt dit aandeel af naarmate de grootte van het bedrijf toeneemt. Een groot deel van de omzet en toegevoegde waarde wordt door grotere niet-familiebedrijven gerealiseerd (zie tabel 4.3.2).
Bedrijven van ondernemingen- groepen met 1 werkzaam persoon | Familie- bedrijven | Niet-familie- bedrijven | Geen bedrijf | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|
Omzet | |||||
0-50 werkzame personen | 90 604 | 248 423 | 214 911 | 3 474 | 557 413 |
50-250 werkzame personen | 0 | 112 607 | 347 725 | 5 252 | 465 584 |
250 of meer werkzame personen | 0 | 95 123 | 493 166 | 4 309 | 592 597 |
Totaal | 90 604 | 456 153 | 1 055 802 | 13 035 | 1 615 594 |
Toegevoegde waarde | |||||
0-50 werkzame personen | 37 543 | 68 032 | 48 401 | 1 786 | 155 762 |
50-250 werkzame personen | 0 | 26 468 | 63 804 | 2 476 | 92 748 |
250 of meer werkzame personen | 0 | 20 943 | 120 038 | 5 323 | 146 305 |
Totaal | 37 543 | 115 443 | 232 244 | 9 586 | 394 816 |
Familiebedrijven zorgen voor 61 procent van de toegevoegde waarde in de horeca
In de horeca en de autohandel en -reparatie was het aandeel van familiebedrijven in de toegevoegde waarde het grootst (zie figuur 4.3.3). In deze bedrijfstakken realiseerden familiebedrijven grofweg 60 procent van de toegevoegde waarde. Familiebedrijven realiseerden bijna de helft van de toegevoegde waarde in de bouwnijverheid. In de bedrijfstak informatie en communicatie was het aandeel toegevoegde waarde van familiebedrijven met bijna 14 procent het kleinst.
Bedrijfstak | Bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon (%) | Familiebedrijven (%) | Niet-familiebedrijven en geen bedrijf (%) |
---|---|---|---|
Horeca | 7,1 | 60,5 | 32,4 |
Autohandel en -reparatie | 8,4 | 60,4 | 31,2 |
Bouwnijverheid | 20 | 49 | 31 |
Detailhandel (niet in auto's) | 4,8 | 44,3 | 50,9 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 6,8 | 34,2 | 59 |
Vervoer en opslag | 5,7 | 31,3 | 63 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 5,1 | 29,9 | 65 |
Industrie | 2,1 | 25,6 | 72,3 |
Specialistische zakelijke diensten | 25,8 | 19,6 | 54,6 |
Informatie en communicatie | 10,3 | 13,8 | 75,9 |
Familiebedrijven met één eigenaar hebben het grootste aandeel in de omzet en toegevoegde waarde van familiebedrijven
Minstens 61 procent van de omzet en ruim 66 procent van de toegevoegde waarde van familiebedrijven werd in volledig eigendom gerealiseerd. Ruim 6 procent van de omzet en ruim 7 procent van de toegevoegde waarde van familiebedrijven werd gerealiseerd bij bedrijven met één eigenaar. Familiegeleide ondernemingen waren goed voor bijna 55 procent van de omzet en ruim 59 procent van de toegevoegde waarde. De familiegecontroleerde ondernemingen realiseerden 32 procent van de omzet en 27 procent van de toegevoegde waarde (zie figuur 4.3.4).
Enig eigenaar (%) | Familiegeleide onderneming (%) | Familiegecontroleerde onderneming (%) | Niet met zekerheid vast te stellen (%) | |
---|---|---|---|---|
Omzet | 6,3 | 54,8 | 31,9 | 7,0 |
Toegevoegde waarde | 7,3 | 59,3 | 27,2 | 6,3 |
Familiebedrijven in omzet en toegevoegde waarde van belang voor Overijssel, Drenthe, Friesland en Gelderland
In Overijssel leverden vestigingen van familiebedrijven relatief de grootste bijdrage aan de omzet (43 procent) en toegevoegde waarde (39 procent) in het niet-financiële bedrijfsleven. Ook in Drenthe, Friesland en Gelderland werd meer dan 35 procent van de toegevoegde door vestigingen van familiebedrijven gerealiseerd. In Noord Holland was de bijdrage van familiebedrijven aan de omzet en toegevoegde waarde met, in die volgorde, ruim 17 procent en bijna 20 procent relatief het kleinst.
Provincie | StatCode |
---|---|
Groningen (provincie) | 27,9 |
Friesland | 39,3 |
Drenthe | 39,5 |
Overijssel | 43,2 |
Flevoland | 34,6 |
Gelderland | 38,7 |
Utrecht (provincie) | 31,4 |
Noord-Holland | 17,5 |
Zuid-Holland | 24 |
Zeeland | 37,4 |
Noord-Brabant | 32,1 |
Limburg | 29,3 |
Provincie | StatCode |
---|---|
Groningen(provincie) | 27,5 |
Friesland | 35,9 |
Drenthe | 36,8 |
Overijssel | 39,2 |
Flevoland | 34,3 |
Gelderland | 36,2 |
Utrecht (provincie) | 26,3 |
Noord-Holland | 19,7 |
Zuid-Holland | 31,4 |
Zeeland | 34,6 |
Noord-Brabant | 28,6 |
Limburg | 31,1 |
3) Omdat het niet-financiële bedrijfsleven een deel is van alle bedrijven en instellingen is dit aantal dus lager dan gerapporteerd in hoofdstuk 3.
Literatuur
CBS (2021), Familiebedrijven in Nederland 2019-2020. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.
CBS (2020), Familiebedrijven in Nederland 2015-2018. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.
CBS (2017), Familiebedrijven in Nederland. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.
Europese Commissie (november 2009), Final report of the Expert Group. Overview of family-business-relevant issues: research, networks, policy measures and existing studies. Europese Commissie, Brussel.
Sharma, P. & Nordqvist, M. (2008), ‘A Classification Scheme for Family Firms: From Family Values to Effective Governance to Firm Performance’ in J. Tapies & J.L. Ward (eds), Family Values and Value Creation: The Fostering of Enduring Values Within Family-Owned Businesses, Palgrave Macmillan UK, Londen, pp. 71-101.
Tagiuri, R. & Davis, J.A. (1982), ‘Bivalent attributes of the family firm’, Working Paper, Harvard Business School, Cambridge, herdrukt 1996, Family Business Review, vol. 9, no. 2, pp. 199-208.
Tweede Kamer (2021a). Motie van de leden Van Haga en Amhaouch over periodiek onderzoek naar familiebedrijven samen met het CBS en andere kennispartners - Vergaderjaar 2021–2022 35 724, nr. 8
Tweede Kamer (2021b). Periodiek onderzoek CBS naar familiebedrijven - Vergaderjaar 2021–2022 35 724, nr. 17
Bijlage 1 Naar een populatie van familiebedrijven
Definitie van familiebedrijven
Om familiebedrijven in kaart te brengen, moet eerst worden vastgesteld wat onder een familiebedrijf wordt verstaan. Het CBS volgt de definitie van de Europese Commissie. Deze definitie is in 2009 vastgesteld.
De definitie van de Europese Commissie geeft aan dat een bedrijf een familiebedrijf is als:
- De meerderheid van de besluitvormingsrechten in het bezit is van de natuurlijke perso(o)n(en) die de onderneming opgericht heeft, of in het bezit is van de natuurlijke perso(o)n(en) die het aandelenkapitaal van de onderneming verworven heeft, of in het bezit is van hun echtgenoten, ouders, kinderen of directe erfgenamen van kinderen;
- De meerderheid van de besluitvormingsrechten indirect of direct zijn;
- Ten minste één vertegenwoordiger van de familie of verwanten formeel betrokken is bij het bestuur van de onderneming;
- Beursgenoteerde ondernemingen voldoen aan de definitie van familiebedrijf als de persoon die de onderneming opgericht of verworven heeft (aandelenkapitaal) of hun familieleden of afstammelingen 25 procent van de beslissingsbevoegdheid bezitten.
De definitie omvat ook eerste generatie familiebedrijven die nog niet aan een volgende generatie zijn overgedragen. Eenmanszaken4) en zelfstandigen zonder personeel zijn volgens deze definitie ook familiebedrijven, mits er een juridische entiteit is die kan worden overgedragen (Europese Commissie, 2009:10).
Op zoek naar bronnen
Er bestaat geen register waaruit familiebedrijven direct geselecteerd kunnen worden. Om te weten of een bedrijf een familiebedrijf is, kiest het CBS er voor om gegevens uit bestaande registers te combineren. In vergelijking met steekproefonderzoek biedt dit een basis voor completere en gedetailleerdere inzichten. Bovendien voldoet het CBS hiermee aan de CBS-wet om de administratieve lastendruk voor ondernemingen zo laag mogelijk te houden.
Bij het zoeken naar geschikte bronnen is eerst gekeken naar de relevantie van de bron. Biedt de bron informatie die op grond van de definitie nodig is? Oftewel, biedt een bron ofwel informatie over de populatie van bedrijven, dan wel informatie over hun juridische structuren, zeggenschap, de formele betrokkenheid bij het bestuur of familierelaties tussen personen. Daarna is gekeken naar een aantal aanvullende (statistische) criteria zoals validiteit, objectiviteit, tijdigheid, beschikbaarheid, transparantie en onafhankelijkheid.
Het onderzoek leverde diverse bronnen op. De volgende bronnen zijn uiteindelijk bij de identificatie van familiebedrijven gebruikt:
- Het algemeen bedrijven register (ABR) van het CBS. Het ABR bevat informatie over de totale populatie van ondernemingengroepen en bijbehorende bedrijven en vestigingen. Het register is gebaseerd op het Nieuw Handelsregister (NHR) van de Kamer van Koophandel (KVK).
- Het NHR van de KVK is ook direct gebruikt voor informatie over eigenaren, vennoten, maten en bestuurders van bedrijven en aandeelhouderschap.
- Het UBO-register van de KVK bevat informatie over de mensen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over een organisatie.
- Een bestand met fiscale loongegevens van de Belastingdienst bevat informatie over bestuurders en hun besluitvormingsrechten.
- De Satelliet Zelfstandige Ondernemers (SZO) van het CBS bevat informatie over aandeelhouders. Het register is onder andere gebaseerd op het ABR en aangevuld met registergegevens die door de Belastingdienst aan het CBS zijn verstrekt.
- Het verbintenissenbestand van het CBS bevat informatie over huwelijk of geregistreerd partnerschap van personen. Het bestand is gebaseerd op de Basisregistratie Personen (BRP).
- Het kind-ouderbestand van het CBS bevat informatie over personen en hun juridische ouders. Het bestand is gebaseerd op de BRP.
Operationalisering
Toepassing van de definitie
Tijdens het onderzoek zijn een aantal keuzes gemaakt over de interpretatie van de definitie van familiebedrijven.
Identificatie op het niveau van ondernemingengroepen
Statistieken hebben tot doel informatie te geven over een verzameling van elementen met bepaalde (gelijke) kenmerken: de doelpopulatie. Met bedrijfsstatistieken kunnen bijvoorbeeld uitspraken gedaan worden over de doelpopulatie ‘bedrijven’. Om statistisch verantwoorde uitspraken te doen, moet op een bepaalde welomschreven manier duidelijk zijn wat als ‘een bedrijf’ wordt gezien. In het ABR van het CBS worden bedrijven en instellingen vastgesteld en geregistreerd in voor statistisch onderzoek geschikte eenheden.
De statistische eenheid van het CBS waarop familiebedrijven zijn geïdentificeerd is de ondernemingengroep (OG)5). Dit is een term van het CBS voor de meest omvattende verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover overwegende zeggenschap kan worden uitgeoefend. De identificatie op het niveau van de OG is relevant omdat de definitie aangeeft dat de meerderheid van de besluitvormingsrechten (en bij beursgenoteerde ondernemingen 25 procent) indirect of direct kunnen zijn.
Betrokkenheid bij bestuur
De eis in de definitie over de betrokkenheid bij bestuur is geïnterpreteerd als: lid van de directie of lid van de Raad van Commissarissen (RvC).
Het CBS richt zich zowel op de personen die het centrale punt van een onderneming vormen ter zake van alle beleidsvoorbereiding, -vaststelling en uitvoering (de directie) als op personen die toezicht houden op het beleid van het bestuur (in de zin van de directie) en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (RvC).
In de oorspronkelijk Engelstalige definitie staat de term governance als aanduiding voor bestuur. Governance omvat ook het toezicht op het bedrijf. Volgens de Nederlandse wet kunnen besloten vennootschappen (BV) en naamloze vennootschappen (NV) een toezichthoudend orgaan hebben. Dat is de RvC. Bij structuurvennootschappen is de RvC verplicht. Ook heeft hij aanvullende bevoegdheden rond de goedkeuring van bepaalde categorieën bestuursbesluiten (Burgerlijk Wetboek 2, Titel 4 en 5, Afdeling 5 en 6). Bij gewone vennootschappen schrijft de wet niet dwingend voor dat de RvC over specifieke besluitvormingsrechten beschikt. Wel kunnen de statuten aanvullende bepalingen over de taak en bevoegdheden van de RvC bevatten. Informatie of er aanvullende bepalingen zijn over besluitvormingsrechten van een RvC bij een gewone vennootschap is in registers niet beschikbaar. Het CBS is zich bewust dat er in dit onderzoek gewone vennootschappen als familiebedrijf kunnen zijn geïdentificeerd op basis van lid van RvC, terwijl die bij lezing van de aanvullende bepalingen over besluitvormingsrechten van een RvC als niet-familiebedrijf gezien zouden kunnen worden. Uiteraard zou dit alleen opgaan in die gevallen waar een meerderheid van besluitvormingsrechten bestaat én de betrokkenheid van de familie bij het bestuur van de onderneming geheel beperkt is tot de RvC.
Ondernemingengroepen met meer dan 1 werkzaam persoon
Hoewel de definitie van de Europese Commissie ook eenmanszaken en zelfstandigen omvat, zijn ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon als aparte groep onderscheiden. Zo zijn de cijfers goed te vergelijken met reguliere CBS-cijfers.
Zoals de definitie vereist, bestaan de ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon uit juridische entiteiten die kunnen worden overgedragen. Hoewel het geen eis volgens de definitie is, vroeg het CBS zich bij de methode van 2016 af of er naast een juridische entiteit ook sprake was van overdraagbare productiefactoren (of ondernemingsgoodwill) om het bedrijf bij overdracht voort te zetten. De handelsnaamwet geeft aan dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht in verbinding met de onderneming.
Identificeren van familiebedrijven
Per rechtsvorm zijn er methoden ontwikkeld om familiebedrijven te identificeren.
Eenmanszaken
De eenmanszaak is een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid, waar precies één natuurlijke persoon de eigenaar van een onderneming is (wel kunnen meerdere personen bij de onderneming werkzaam zijn). De eigenaar is per definitie in het bezit van de meerderheid van de besluitvormingsrechten in de onderneming.
De eigenaar is ook geheel aansprakelijk voor alle handelingen en financiën van de onderneming. Hieronder valt ook het privévermogen van de eigenaar. Dit maakt het aannemelijk dat de eigenaar ook formeel betrokken is bij het bestuur van de onderneming. Eenmanszaken kunnen worden overgedragen via een activa-passiva transactie. Kortom, eenmanszaken kunnen worden gezien als familiebedrijf.
Eenmanszaken zijn direct geselecteerd uit het ABR. Zoals aangegeven zijn ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon als aparte groep onderscheiden.
Vennootschap onder firma en maatschap
Een vennootschap onder firma is een overeenkomst zonder rechtspersoonlijkheid tussen twee of meer vennoten om een onderneming te voeren. Er is een zakelijk vermogen, ingebracht door de vennoten en afgescheiden van hun privévermogen (‘afgescheiden vermogen’), dat alleen voor de bedrijfsuitoefening mag worden gebruikt. Elke vennoot is geheel aansprakelijk (inclusief hun privévermogen) voor verplichtingen die de vof is aangegaan. Ook als een andere vennoot deze is aangegaan.
Net als een vof is een maatschap een overeenkomst zonder rechtspersoonlijkheid tussen twee of meer maten om een onderneming te voeren. Over de bevoegdheden van elke maat zijn afspraken gemaakt, doorgaans in een maatschapscontract. Een daartoe bevoegde maat kan namens het samenwerkingsverband overeenkomsten afsluiten, waarna alle maten voor gelijke delen aansprakelijk zijn. Een onbevoegd handelende maat bindt alleen zichzelf.
In beide gevallen zijn de besluitvormingsrechten in handen van de vennoten of maten. En gezien dat vennoten en maten geheel aansprakelijk zijn, is het aannemelijk dat zij ook formeel betrokken zijn bij het bestuur van de onderneming. Tot slot kunnen vof’s en maatschappen worden overgedragen via een activa-passiva transactie. Familiebedrijven onder vof’s en maatschappen kunnen worden gevonden als een meerderheid van de vennoten of maten tot één familie behoren. In de eerste stap zijn vof’s en maatschappen geselecteerd in het ABR. Vervolgens is het NHR en het UBO-register gebruikt om de bijbehorende vennoten en maten te selecteren. In de laatste stap zijn de aan- of afwezigheid van familierelaties tussen vennoten en maten vastgesteld (zie vaststellen familierelaties tussen bestuurders, vennoten of maten).
Commanditaire vennootschap
Een commanditaire vennootschap (cv) is een bijzondere vorm van de vof. De vennoten kunnen in de cv een beherende vennoot of stille vennoot zijn. Een beherende vennoot is geheel aansprakelijk (inclusief hun privévermogen) voor verplichtingen die de cv is aangegaan. De beherende vennoot heeft de dagelijkse leiding in het bedrijf. Een stille vennoot is alleen financieel betrokken en slechts aansprakelijk tot het ingebrachte bedrag. Een stille vennoot mag in de winst van de vennootschap delen. De naam van de stille vennoot mag niet binnen de onderneming worden gebruikt. De stille vennoot mag ook geen daad van beheer verrichten, ook niet bij volmacht. Het kapitaal van een cv is niet verdeeld in aandelen (Wetboek van Koophandel, pp. Art.19-20). De besluitvormingsrechten in de cv zijn dus in het bezit van de beherende vennoten. Omdat de beherende vennoten geheel aansprakelijk zijn, is het aannemelijk dat zij ook formeel betrokken zijn bij het bestuur van de onderneming. Cv’s kunnen worden overgedragen via een activa-passiva transactie.
Familiebedrijven kunnen bij cv’s gevonden worden als de meerderheid van beherende vennoten bij één familie hoort. Familiebedrijven onder cv’s met minstens twee beherende vennoten zijn met dezelfde methoden geïdentificeerd als bij vof’s en maatschappen. Naast cv’s met minstens twee beherende vennoten, zijn er ook cv’s met één beherende vennoot. In dat geval vindt de identificatie plaats zoals bij de rechtsvorm eenmanszaak.
Besloten vennootschap en naamloze vennootschap
De besloten vennootschap en naamloze vennootschap zijn rechtspersonen, wiens kapitaal verdeeld is in aandelen. Bij BV’s zijn aandelen op naam en niet vrij verhandelbaar. De aansprakelijkheid van aandeelhouders is beperkt tot de omvang van hun participatie. Bij NV’s zijn aandelen vrij verhandelbaar. De verhandelbaarheid van aandelen kan beperkt zijn en de aandelen kunnen op naam of aan toonder zijn. BV’s en NV’s kunnen worden overgedragen door overdracht van activa en passiva of een transactie van aandelen. Verschillende identificatie methoden zijn gecombineerd om familiebedrijven onder BV’s en NV’s te identificeren:
- Via fiscale loongegevens
- Via de satelliet zelfstandige ondernemers of het UBO-register
- Via het NHR
Familiebedrijven onder BV’s en NV’s identificeren met fiscale loongegevens
De loonheffing bestaat onder andere uit een voorheffing op de inkomstenbelasting en verplichte sociale verzekeringen. De Belastingdienst is verantwoordelijk voor de heffing en inning van de loonheffingen. Loonbelasting en premie volksverzekeringen worden vaak samen loonheffing genoemd, omdat ze als één bedrag worden ingehouden en afgedragen door werkgevers of uitkeringsinstanties.
De premies sociale verzekeringen bestaan deels uit premies werknemersverzekeringen. Dit is een wettelijke sociale verzekering die werknemers verzekert tegen de financiële gevolgen van ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Deelname is verplicht en de werkgever neemt de premie volledig voor zijn rekening. De werkgever betaalt deze premies niet voor personen die volgens de wet niet worden gezien als werknemer. Die personen kunnen daardoor ook geen aanspraak maken op voorzieningen van de ziektewet, de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de werkloosheidswet.
Of een bestuurder in aanmerking komt voor sociale zekerheid hangt af of de dienstbetrekking wordt beschouwd als een arbeidsverhouding als een werknemer. Een bestuurder wordt niet als werknemer gezien als (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015):
a) de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van een zodanig aantal aandelen, al dan niet van een bepaalde soort of aanduiding, dat hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, ingevolge de statuten van de vennootschap over zijn ontslag kan besluiten; of
b) de bestuurder die, tezamen met bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen, al dan niet van een bepaalde soort of aanduiding, die ten minste twee derde van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij, tezamen met zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, over zijn ontslag kan besluiten;
c) a. en b. zijn ook van toepassing op de bestuurder die een zodanige zeggenschap heeft binnen die vennootschap door tussenkomst van een of meer rechtspersonen, waarvan hij bestuurder is, al dan niet met elkaar in een groep verbonden, of door tussenkomst van vennootschappen waarvan hij aandelen houdt, dat hij hierdoor over zijn ontslag kan besluiten. Dit is ten aanzien van de relatie tot de echtgenoot en bloed- en aanverwanten ook van toepassing.
d) bestuurders die samen alle aandelen van de vennootschap bezitten en als aandeelhouders een gelijk of nagenoeg gelijk deel van het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. Indien een bestuurder aandelen van de vennootschap bezit door tussenkomst van een of meer rechtspersonen waarvan hij bestuurder is of van vennootschappen waarvan hij aandelen houdt, is de eerste zin van overeenkomstige toepassing.
Jaarlijks ontvangt het CBS een bestand van de Belastingdienst met fiscale loongegevens van personen. Dit bestand bevat informatie over inkomenscategorieën waaronder: ‘bestuurder met sociale verzekering’ en ‘bestuurder zonder sociale verzekering’. Respectievelijk worden de inkomenscodes 13 en 17 gebruikt om deze categorieën aan te duiden. De indicatie van bestuurders met inkomenscategorie 17 is bruikbaar voor het identificeren van familiebedrijven. In het geval van één bestuurder, betekent dit kortweg dat deze bestuurder (alleen of met zijn familie) in het bezit is van een meerderheid van de besluitvormingsrechten (gerelateerd aan de eerste drie voorwaarden rond de beschouwing van een arbeidsrelatie).
En tegelijkertijd betekent dit dat deze familie een familielid heeft die betrokken is bij het bestuur van de onderneming. Daarmee kwalificeren deze ondernemingen als familiebedrijf.
In het geval van twee of meer bestuurders met inkomenscode 17 (gerelateerd aan de vierde voorwaarde rond de beschouwing van een arbeidsrelatie) moet een familierelatie tussen bestuurders worden vastgesteld om het bedrijf te kunnen kwalificeren als familiebedrijf (zie vaststellen familierelaties tussen bestuurders, vennoten of maten).
Familiebedrijven onder BV’s en NV’s identificeren met de Satelliet Zelfstandige Ondernemers of het UBO-register
De vennootschapsbelasting is een belasting over de winst. De Belastingdienst onderscheidt voor belasting over winst ‘lichamen’ en natuurlijke personen. Lichamen (zoals bedrijven en organisaties) moeten aangifte vennootschapsbelasting doen. Deze belastingaangiften bevatten ook informatie over aandeelhouders met een aanmerkelijk belang.
In plaats van de ruwe data wordt de SZO van het CBS gebruikt. De SZO is onder andere gebaseerd op het ABR en aangevuld met registergegevens die door de Belastingdienst aan het CBS zijn verstrekt.
In de belastingaangiften wordt gezocht of er één persoon of een familiegroep van personen is die:
- een meerderheid van aandelen heeft in alle juridische eenheden van de ondernemingengroep die zelfstandig belastingplichtig zijn, of
- een meerderheid van aandelen heeft in de juridische eenheid die belastingaangifte doet voor de bovenste juridische eenheid van de ondernemingengroep.
De gevonden belastingaangiften worden vervolgens gekoppeld aan het ABR.
Vergelijkbaar als de werkwijze met de belastingaangiften wordt met het UBO-register gezocht of er één persoon of een familiegroep van personen is die een meerderheid van eigendomsbelang heeft.
Ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon worden als aparte groep onderscheiden (zoals eerder aangegeven).
Daarna wordt vastgesteld of er een familielid van de gevonden aandeelhouder(s) betrokken is bij het bestuur van de ondernemingengroep. Twee registers zijn gebruikt om betrokkenheid bij het bestuur vast te stellen:
- Het bestand fiscale loongegevens van de Belastingdienst
- Het NHR van de KVK
Het bestand fiscale loongegevens bevat informatie over bestuurders (zie eerder). De geselecteerde ondernemingengroepen met hun aandeelhouders zijn gekoppeld met het bestand fiscale loongegevens om te zien of er een familielid als bestuurder met inkomenscode 13 of 17 is.
Het NHR van de KVK biedt een andere manier om bestuurlijke betrokkenheid van een familielid vast te stellen. De geselecteerde ondernemingengroepen met hun aandeelhouders zijn gekoppeld met het NHR om te zien of een familielid volgens het NHR bestuurslid is.
Familiebedrijven onder BV’s en NV’s identificeren met het Nieuw Handelsregister
Om familiebedrijven te identificeren, kan ook het NHR van de KVK als startpunt worden gebruikt in plaats van de fiscale loongegevens of de SZO.
Om familiebedrijven te identificeren zijn één of meerdere personen geselecteerd die zowel bestuurder als enig aandeelhouder zijn in minstens één juridische eenheid van de ondernemingengroep. Ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon zijn als aparte groep onderscheiden (zie eerder). Aanvullend zijn alleen ondernemingengroepen met de rechtsvormen BV en NV geselecteerd.
Het resultaat bestaat enerzijds uit ondernemingengroepen waar precies één persoon bestuurder en enig aandeelhouders is in minstens één juridische eenheid. En het resulteert in ondernemingengroepen waar minstens twee personen die bestuurder en enig aandeelhouder zijn in minstens één juridische eenheid. In dat geval moet een familierelatie tussen bestuurders worden vastgesteld om het bedrijf te kunnen kwalificeren als familiebedrijf (zie vaststellen familierelaties tussen bestuurders, vennoten of maten).
Vaststellen van familierelaties tussen bestuurders, vennoten of maten
Er zijn twee methoden gebruikt om een familierelatie tussen bestuurders, vennoten of maten vast te stellen. De methoden zijn via het:
- NHR van de KVK
- kind-ouderbestand en verbintenissenbestand van het CBS
Met gebruik van het NHR
Het NHR bevat informatie over bestuurders, vennoten of maten, inclusief de familienaam en de familienaam van de echtgenoot. Er wordt aangenomen dat een familierelatie tussen bijvoorbeeld twee bestuurders (BM1 en BM2) bestaat als minstens één van de volgende voorwaarde waar is:
- Familienaam BM1 = Familienaam BM2
- Familienaam BM1 = Familienaam echtgenoot BM2
- Familienaam echtgenoot BM1 = Familienaam BM2
- Familienaam echtgenoot BM1 = Familienaam echtgenoot BM2
Een familiebedrijf wordt verondersteld als meer dan 50% van de relaties tussen bestuurders met inkomenscode 17 een familierelatie is. Stel dat een ondernemingengroep drie bestuurders heeft met inkomenscode 17 (BM1, BM2, BM3). Dan zijn er drie relaties tussen bestuurders (BM1, BM2), (BM1, BM3) en (BM2, BM3). Om als familiebedrijf te kwalificeren, moeten minstens twee van de drie relaties familierelaties zijn. Eenzelfde gaat op bij vennoten of maten.
Met gebruik van het kind-ouderbestand en het verbintenissenbestand
De belangrijkste bronnen die gebruikt zijn om familierelaties tussen bestuurders, vennoten en maten af te leiden zijn het kind-ouderbestand en het verbintenissenbestand. Hiermee sluit het CBS aan bij hoe personen in het personen- en familierecht tot elkaar staan. Het kind-ouderbestand van het CBS bevat bijna alle (juridische) kind-ouder relaties sinds 1945. Data van kinderen die sinds 1966 zijn geboren, zijn hierin het meest betrouwbaar. Het register is gebaseerd op het BRP.
Het verbintenissenbestand is ook gebaseerd op het BRP. Het bevat huwelijken en geregistreerd partnerschappen sinds 1 januari 1995 van personen die geregistreerd zijn in het BRP en die via huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn of waren verbonden.
Een familiebedrijf wordt verondersteld als meer dan 50% van de relaties tussen bestuurders met inkomenscode 17 een familierelatie is. Stel dat een ondernemingengroep drie bestuurders heeft met inkomenscode 17 (BM1, BM2, BM3). Dan zijn er drie relaties tussen bestuurders (BM1, BM2), (BM1, BM3) en (BM2, BM3). Om als familiebedrijf te kwalificeren, moeten minstens twee van de drie relaties familierelaties zijn. Eenzelfde gaat op bij vennoten of maten.
Met gebruik van het kind-ouderbestand en het verbintenissenbestand
De belangrijkste bronnen die gebruikt zijn om familierelaties tussen bestuurders, vennoten en maten af te leiden zijn het kind-ouderbestand en het verbintenissenbestand. Het kind-ouderbestand van het CBS bevat bijna alle (juridische) kind-ouder relaties sinds 1945. Data van kinderen die sinds 1966 zijn geboren, zijn hierin het meest betrouwbaar. Het register is gebaseerd op het BRP.
Het verbintenissenbestand is ook gebaseerd op het BRP. Het bevat huwelijken en geregistreerd partnerschappen sinds 1 januari 1995 van personen die geregistreerd zijn in het BRP en die via huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn of waren verbonden.
Populatiekader
De methode gaat uit van een volumekader. In een volumekader zijn alle bedrijven die in een jaar hebben bestaan terug te vinden. Dit verbetert bijvoorbeeld het koppelresultaat wanneer de populatie bedrijven wordt gekoppeld aan andere statistieken. Zo ontstaat er een completer beeld.
Beschouwing
Zoals aangegeven is de methode om familiebedrijven te identificeren verder verfijnd ten opzichte van de methode uit 2020 (CBS, 2020). Met ingang van verslagjaar 2019 is het UBO-register als nieuwe bron aan de methode toegevoegd (CBS, 2021). In dit onderzoek is de doorkoppeling naar de eigenaren van de bedrijven verder verbeterd. Ook is met een lopend-basisjaar-met-revisie aanpak een voorlopige populatie naar typering afgebakend voor het jaar 2021. Bedrijven waar voor 2021 al informatie beschikbaar is voor de identificatie, zijn geclassificeerd volgens die informatie. Bedrijven waarvoor nog geen informatie beschikbaar was, zijn geclassificeerd volgens de categorie van 2020. De cijfers over 2021 zijn zodoende met een grotere onzekerheidsmarge omgeven.
Het is niet uitgesloten dat onderzoeks- of rekenmethodes nog verder worden verfijnd of verbeterd. Bijvoorbeeld op basis van nieuwe inzichten, nader onderzoek, nieuw beschikbare registers en informatie met aanknopingspunten voor het identificeren van familiebedrijven. Daardoor kunnen de cijfers in de toekomst worden gereviseerd.
5) De resultaten in deze publicatie op landelijk niveau worden, zoals voor veel bedrijfsstatistieken van het CBS, gerapporteerd op het niveau van de bedrijfseenheid (BE). Waar de OG als de feitelijke actor in financiële processen wordt beschouwd, is de BE de feitelijke actor in het productieproces. Voor de beschrijving van een regionale economie wordt bij het CBS gebruik gemaakt van de lokale bedrijfseenheid (LBE). In veel gevallen omvat een OG één BE, en één LBE. Bij grotere bedrijven komt het vaker voor dat aan een OG meerdere BE en en LBE-en zijn gekoppeld.
Bijlage 2 Databronnen en methoden
Deze bijlage geeft een korte omschrijving van de databronnen en methoden die in deze publicatie zijn gebruikt om de kenmerken en het economisch belang van bedrijven te duiden.
Bedrijfsdemografisch kader
Het Bedrijfsdemografisch kader (BDK) is een bewerkte versie van het Algemeen Bedrijven Register (ABR). Naast dat in het BDK is gecorrigeerd voor methodebreuken en alle bedrijven die in een jaar hebben bestaan erin zijn terug te vinden, bevat het BDK enkele aanvullende kenmerken over bedrijven zoals de oprichtingsdatum en of zij een snelle groeier zijn.
Productiestatistiek
Het CBS verzamelt gegevens over bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten van Nederlandse bedrijven voor de Europese structurele bedrijfsstatistieken. Deze productiestatistieken beschrijven het niet-financiële bedrijfsleven. Daarom heeft het CBS gegevens over: delfstoffenwinning, industrie, energievoorziening, waterbedrijven en afvalbeheer, bouwnijverheid, handel, vervoer en opslag, horeca, zakelijke dienstverlening en reparatie van consumentenartikelen. Van bedrijven met minder dan 10 werkzame personen wordt de informatie verkregen uit registraties van de Belastingdienst of via enquêtering op steekproefbasis. Dit is afhankelijk van de bruikbaarheid van de fiscale informatie voor statistische doeleinden en varieert per bedrijfstak. Bedrijven met 10 tot 50 werkzame personen worden steekproefsgewijs benaderd met een vragenlijst. Bedrijven met 50 of meer werkzame personen ontvangen allemaal een enquêteformulier. Zo beschikt het CBS over gegevens van ongeveer 80 000 bedrijven waarbij bedrijven met 50 of meer werkzame personen grotendeels integraal zijn waargenomen. De op basis van een steekproef ontvangen enquêtegegevens zijn opgehoogd naar het totale aantal bedrijven in een bedrijfstak.
Met de gegevens over bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten is de toegevoegde waarde berekend.
Om de omzet en toegevoegde waarde te regionaliseren zijn voor bedrijven met meerdere vestigingen de landelijke cijfers over de vestigingen verdeeld naar rato van het aantal werkzame personen per vestiging.
Doordat steekproefgegevens zijn gebruikt, hebben de uitkomsten een bepaalde onzekerheidsmarge. Hoe groot de marge is van de gepubliceerde uitkomsten verschilt per cijfer. Hoe kleiner de (sub)populatie is en hoe groter de spreiding van de betreffende variabele, hoe groter de marge zal zijn. Een deel van de onzekerheid is mede ondervangen doordat is afgerond op 5 miljoen euro. Uitkomsten met een te grote marge zijn niet gepubliceerd en vervangen door een punt. Om onthulling van informatie over bedrijven te voorkomen, zijn cijfers ook vervangen door een punt.
Banen en werknemers
De gegevens over werknemers en hun banen komen uit de polisadministratie, de basisregistratie personen (BRP) en een bestand van het CBS met gegevens van personen die een relatie met Nederland hebben, maar die niet zijn ingeschreven in de BRP.
De polisadministratie is gebaseerd op de loonaangiften bij de Belastingdienst. Het omvat alle banen van werknemers bij bedrijven en instellingen in Nederland. Banen van Nederlanders die in het buitenland werken vallen hier niet onder. Daarentegen tellen banen van personen die niet in Nederland wonen en hier wel werken, wél mee. Verder geldt dat alle banen van werknemers meetellen, ongeacht de arbeidsduur van de baan of de leeftijd van de werknemer.
De BRP is een elektronisch bevolkingsregister gebruikt door de gemeenten. Het bevat achtergrondgegevens van alle personen die in de gemeentelijke bevolkingsregisters voorkomen.
Een persoon kan op hetzelfde moment meerdere banen hebben. Elke werknemersbaan telt één keer mee voor de duur dat deze in een maand bestaat. Bij de persoonskenmerken telt elke persoon één keer mee. De banen zijn geregionaliseerd naar de standplaats van de baan in december. Om onthulling van informatie over personen te voorkomen, zijn cijfers afgerond op duizendtallen.
Begrippen
Arbeidsduur
De tussen werkgever en werknemer overeengekomen afspraak over de prestatie en beloning uitgedrukt in uren per periode.
Baan
Een expliciete of impliciete arbeidsovereenkomst tussen een persoon en een economische eenheid waarin is vastgelegd dat arbeid zal worden verricht waartegen een (financiële) beloning staat.
Banen van werknemers in december
Het gemiddeld aantal banen van werknemers in dienst van bedrijven en instellingen in december van het genoemde jaar.
Bedrijfseenheid
De feitelijke transactor in het productieproces gekenmerkt door zelfstandigheid ten aanzien van de beslissingen over dat proces en door het aanbieden van zijn producten aan derden.
Bedrijven in familie-eigendom
Familiebedrijven en bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon.
Bedrijven niet in familie-eigendom
Niet-familiebedrijven en instellingen die geen bedrijf zijn.
Business economy
Zie niet-financiële bedrijfsleven.
Contractsoort: bepaalde tijd
Een arbeidsovereenkomst waarvan de duur door overeenkomst tussen werkgever en werknemer, door de wet of door het gebruik is aangegeven. Na het verstrijken van de overeengekomen periode eindigt de overeenkomst van rechtswege, dat wil zeggen zonder opzegging of andere handeling.
Contractsoort: onbepaalde tijd
Een arbeidsovereenkomst waarvan de einddatum niet is vastgelegd, tenzij door de pensioendatum. Voor beëindiging daarvan moet men een ontslagvergunning aanvragen via het UWV, tenzij de overeenkomst wordt beëindigd op grond van:
- overlijden werknemer;
- gewichtige reden (ontbinding door kantonrechter);
- dringende reden (op staande voet);
- met wederzijds goedvinden.
Contractsoort: Niet van toepassing
Bij een directeur-grootaandeelhouder (DGA) geldt dat het contractsoort niet van toepassing is.
Dienstverband: deeltijd
Baan van een werknemer waarbij op een bepaald peilmoment/-periode het aantal overeengekomen uren lager ligt dan het aantal dat behoort bij een volledige dag- en weektaak.
Dienstverband: voltijd
Baan van een werknemer waarbij het aantal overeengekomen uren per betaalperiode ten minste gelijk is aan het aantal dat behoort bij de gebruikelijke volledige aanstelling binnen het bedrijf of de bedrijfstak.
Enig eigenaar
Bedrijf waarbij één eigenaar de volledige zeggenschap heeft.
Familiebedrijf
Een bedrijf waarbij één familie, direct of indirect, een meerderheid van zeggenschap heeft (bij beursgenoteerde bedrijven 25 procent). Minimaal één familielid moet formeel betrokken zijn bij het bestuur en het bedrijf moet ook juridisch overdraagbaar zijn.
In deze publicatie zijn het bedrijven die aan deze omschrijving voldoen én waar de ondernemingengroep meer dan 1 werkzaam persoon heeft.
Familiegeleide onderneming
Familiebedrijf met meerdere eigenaren, waar de familie 100 procent van de zeggenschap heeft.
Familiegecontroleerde onderneming
Familiebedrijf met meerdere eigenaren, waarbij de familie een meerderheid maar minder dan 100 procent van de zeggenschap heeft (bij beursgenoteerde bedrijven 25 procent).
Geen bedrijf
Instellingen die niet voor de markt produceren en/of de individuele belangen van leden of een kleine doelgroep behartigen. Zoals: sociale werkplaatsen; openbaar bestuur en overheidsdiensten; basis-, voortgezet- en hoger onderwijs; sportkoepels en -adviesorganen; supportersverenigingen; ideële, belangen-, hobbyverenigingen; instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens, kerkgenootschappen, vereniging van eigenaars.
Geregistreerd partnerschap
Een op het huwelijk lijkende relatie tussen twee personen, vastgelegd in een akte van de Burgerlijke Stand. Per 1 januari 1998 is in Nederland het geregistreerd partnerschap ingevoerd.
Grootbedrijf
Bedrijven met 250 en meer werkzame personen.
Herkomstland
Kenmerk dat weergeeft dat weergeeft in welk land iemand geboren is of waar diens ouders geboren zijn. De volgende categorieën worden onderscheiden:
- Nederland;
- Europa (exclusief Nederland);
- Buiten-Europa.
Kleinbedrijf
Bedrijven met 10 tot 50 werkzame personen.
Lokale bedrijfseenheid
Zie vestiging.
Microbedrijf
Bedrijven met 2 tot 10 werkzame personen.
Middenbedrijf
Bedrijven met 50 tot 250 werkzame personen.
MKB
Midden- en kleinbedrijf, bedrijven met minder dan 250 werkzame personen.
Niet-financiële bedrijfsleven
Het niet-financiële bedrijfsleven, een samenstelling van de volgende bedrijfstakken:
- B Delfstoffenwinning
- C Industrie
- D Productie en distributie van en handel in elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht
- E Winning en distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering,
- F Bouwnijverheid
- G Groot- en detailhandel; reparatie van auto’s
- H Vervoer en opslag
- I Logies-, maaltijd- en drankverstrekking
- J Informatie en communicatie
- L Verhuur van en handel in onroerend goed
- M Advisering, onderzoek en overige specialistische zakelijke dienstverlening
- N Verhuur van roerende goederen en overige zakelijke dienstverlening
- 95 Reparatie van consumentenartikelen
Omzet
De omzet is de opbrengst uit verkoop van goederen en diensten aan derden. De omzet omvat zowel de opbrengst uit hoofdactiviteit als uit nevenactiviteiten. Derden zijn consumenten en bedrijven buiten het (Nederlandse deel van het) eigen concernverband. De omzet is exclusief btw en toeristenbelasting (voor zover van toepassing).
Ondernemingengroep
De meest omvattende verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover zeggenschap kan worden uitgeoefend en die homogeen is naar institutionele sector; de eenheid die feitelijk optreedt als financiële transactor.
Snelle groeier
Een bedrijf met een gemiddelde jaarlijkse groei van 10% per jaar of meer, over een periode van 3 achtereenvolgende jaren, gemeten in het aantal werknemers. Dit betekent dat er over een periode van 3 jaar een totale groei van tenminste 33,1% moet worden behaald. Daarnaast moeten de bedrijven aan het begin van de groeiperiode minimaal 10 werknemers hebben en worden bedrijven die zijn opgericht in het startjaar van de groeiperiode niet meegeteld. Een snelgroeiend bedrijf in referentiejaar t heeft dus in de periode t-3 tot t een groei van tenminste 33,1% behaald, heeft in het jaar t-3 minimaal 10 werknemers en is opgericht vóór het jaar t-3.
Standaard bedrijfsindeling (2008)
Nederlandse hiërarchische indeling van economische activiteiten die vanaf 2008 door het CBS wordt gebruikt om bedrijfseenheden in te delen naar hun hoofdactiviteit. De economische activiteit is de verzameling van werkzaamheden, gericht op de productie van goederen en diensten. Het gaat hierbij niet alleen om activiteiten van het bedrijfsleven, maar ook om activiteiten van niet op winst gerichte instellingen en de overheid.
Toegevoegde waarde
Het bruto-inkomen uit bedrijfsactiviteiten na correctie voor exploitatiesubsidies en indirecte belastingen.
Vestiging
Elke afzonderlijk gelegen ruimte, terrein of complex van ruimten of terreinen, benut door een onderneming voor de uitoefening van de activiteiten. Iedere onderneming bestaat uit tenminste één vestiging.
Wekelijkse arbeidsduur
Het aantal uren dat een persoon in een normale of gemiddelde werkweek werkt.
Werknemer
Een persoon die in een arbeidsovereenkomst afspraken met een economische eenheid maakt om arbeid te verrichten waartegenover een financiële beloning staat.
Werknemersbaan
Een overeenkomst waarbij een persoon tegen een financiële vergoeding arbeid verricht voor een bedrijf of instelling als werknemer.
Werkzame personen
Alle in het bedrijf werkzame personen (werknemers en de ondernemer zelf bijvoorbeeld).
Afkortingen
ABR
Algemeen bedrijvenregister
BDK
Bedrijfsdemografisch Kader
BE
Bedrijfseenheid
BRP
Basisregistratie Personen
BV
Besloten vennootschap
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CV
Commanditaire vennootschap
DGA
Directeur-grootaandeelhouder
EC
Europese Commissie
EU
Europese Unie
EZK
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
KVK
Kamer van Koophandel
LBE
Lokale bedrijfseenheid
MKB
Midden- en kleinbedrijf
NHR
Nieuw Handelsregister
NV
Naamloze vennootschap
OG
Ondernemingengroep
RvC
Raad van Commissarissen
SBI
Standaard bedrijfsindeling
SZO
Satelliet Zelfstandige Ondernemers
UBO
Ultimate Beneficial Owner (uiteindelijke belanghebbende)
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VOF
Vennootschap onder firma