Auteur: Hans Schmeets, Jeanet Exel, Anton ten Westenend, Dennis Martens
De Heitjes en het onderlinge wantrouwen in Heerlen

6. Aanvullende factoren

Dat in Heerlen het onderlinge vertrouwen zo laag is, is alleen deels terug te voeren op sociaaleconomische achterstand en vergrijzing in Heerlen. Welke andere factoren spelen een rol? Een eerste conclusie is dat Heerlen in dit opzicht niet alleen staat: ook andere gemeenten in Limburg, waaronder Venlo en Sittard-Geleen, worden gekenmerkt door veel onderling wantrouwen. Het is dus niet iets dat typisch aan Heerlen kleeft. De tweede conclusie is dat oorzaken mogelijk  gezocht moeten worden in het verleden, aangezien er duidelijke indicaties zijn dat het sociaal vertrouwen vooral gevormd en bepaald wordt in de formatieve jaren en dat gebeurtenissen in de samenleving daar weinig vat op hebben. In lijn met dit perspectief dat het vertrouwen dat een persoon heeft in anderen nauwelijks zal veranderen, valt niet te verwachten dat het Heerlens-Heitje, zeker op de korte termijn, zal zorgen voor een substantiële verschuiving in de richting van een grotere vertrouwensbasis. 
De zoektocht naar oorzaken die meer in het verleden liggen, is geen makkelijke opgave. Aanvullende, vooral historisch, onderzoek zal nodig zijn om hier meer grip op te krijgen. Een voor de hand liggende factor is de armoede na de oorlog, gevolgd door de sluiting van de mijnen, die mogelijk het wantrouwen hebben gevoed. Later weer kwam de migratiegolf op gang, en dat kan niet alleen het gemiddelde onderlinge vertrouwen dempen, maar kan ook conform Putnam’s constrict-theorie (Putnam, 2007) een wissel trekken op het vertrouwen van de oorspronkelijke bewoners. 

Het onderlinge vertrouwen is een kant van de medaille, het vertrouwen in instituties is de andere. Bekend is dat de Heerlenaar weinig fiducie heeft in publieke en politieke instituties. Al meer vertrouwen hebben de Heerlenaren in private instituties, zoals banken en grote bedrijven. In het derde  essay wordt het vertrouwen in politieke instituties besproken. Daarmee wordt wederom een puzzelstukje van de sociale cohesie gelegd. Maar de sociale cohesie bestaat niet louter uit de mate waarin er een vertrouwensfundament is: ook de daadwerkelijke deelname aan de samenleving is van belang. In het eerste essay is ingegaan op het vrijwilligerswerk. In een volgend essay geven we een inkijk in de sociale contacten: met familie, vrienden en bekenden, en met buren. Vertrouwen in de samenleving en diverse participatievormen, waaronder de sociale contacten, zijn aan elkaar gerelateerd. De vraag is hoe de causale mechanismen werken, waarbij Putnam spreekt van een ‘well-tossed spaghetti’ (Putnam, 2000). De resultaten van het Heerlens Heitje bieden wellicht mooie aanknopingspunten voor antwoorden op deze vraag.