1981

De volkstelling van 28 februari 1971 was, onverwacht, de laatste. De volkstelling was weliswaar geslaagd – er lagen 4 500 pagina’s aan tabellen, toelichtingen en analyses, bijeengebracht in 38 delen, waaronder 18 censusmonografieën, en 87 duizend lichtdrukken. Maar het CBS bleef gedesillusioneerd achter in het besef dat ‘de zelfstandigheid van het CBS buiten alle overige overheidsregistraties en -administraties niet werd onderkend’. Geraakt was het door ‘een extremistisch anti-establishment mentaliteit’ bij de actiegroepen, een houding die nog versterkt werd door het ongemakkelijke gevoel dat mensen hadden dat er geen wettelijke garanties waren tegen aantasting van de privacy door misbruik van gegevens uit overheidsregistraties. Een nieuwe volkstelling, in 1981, lukte al niet meer. Bij proeftellingen was de non-respons 26 procent. Die hoge non-respons was het CBS overigens niet onwelkom. Na alle tumult in de jaren zeventig had het niet veel zin om zich aan een nieuwe telling te wagen.

Een ramp voor de wetenschap

Wetenschappers hebben het CBS de snelle capitulatie voor de kritiek kwalijk genomen. Zij noemden het een ramp voor de wetenschappelijke discussie. De socioloog Herman Vuijsje meende dat ‘achteloos een voor wetenschappelijke analyse kostbare reeks gegevens werd afgebroken.’ De auteur plaatste die reactie in de oud-Hollandse traditie van ‘retireren voor het opstandig gepeupel nog voordat er een schot gelost is.’ Anderen meenden dat de centrale gegevensregistratie in de taboesfeer was gebracht. Zonder integrale tellingen zou het nooit meer mogelijk zijn om doelgroepen van het minderhedenbeleid in beeld te krijgen. Capituleren was ook niet echt nodig geweest. Naderhand werd bekend dat van de weigeraars van de proeftelling van 1981 niet meer dan 7 procent dat had gedaan vanwege de privacy en de angst voor misbruik van gegevens. ‘Geen belangstelling voor enquêtes’ was verreweg de grootste antwoordcategorie.

Relevante links