Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen

  • Meeste kans op armoede bij eenoudergezinnen en niet-westerse allochtonen
  • Lage inkomens hebben relatief hogere vaste lasten en moeten vaker schulden maken
  • Relatief veel minderjarige kinderen met kans op armoede

Dit zijn enkele belangrijke conclusies uit  de nieuwe publicatie  Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deze publicatie beschrijft de recente ontwikkelingen op het gebied van armoede en beperkingen op het sociale en financiële vlak.

Van de 6,9 miljoen huishoudens in 2008 leefden er 545 duizend (8,0 procent) onder de lage-inkomengrens. Dat is meer dan in 2007 toen 7,6 procent van een laag inkomen moest rondkomen. Ook het aantal huishoudens met een inkomen onder de beleidsmatige inkomensgrens is gestegen, en wel van 447 duizend (6,6 procent) in 2007 naar 460 duizend (6,7 procent) in 2008.

Over de langere termijn is het risico op armoede evenwel afgenomen. Ten opzichte van het midden van de jaren negentig is het aandeel huishoudens met een laag inkomen bijna gehalveerd.

Het aandeel van de huishoudens dat ten minste vier jaar achtereen kans op armoede liep, is in 2008 gelijk gebleven, namelijk 2,8 procent volgens de lage-inkomensgrens.

Eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen liepen in 2008 de meeste kans op armoede. Van hen hadden bijna 70 duizend (29 procent) een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Ook waren ze het meest langdurig afhankelijk van een laag inkomen (19 duizend; 10 procent). Ook niet-westerse huishoudens en alleenstaanden tot 65 jaar hadden een sterk verhoogde kans. Bij de niet-westerse huishoudens kwam het aantal met een laag inkomen uit op 142 duizend (25 procent) en bij de alleenstaanden tot 65 jaar waren dat er 257 duizend (18 procent).

Vaste lasten – uitgaven voor huur, water, energie, verzekeringen en consumptieve belastingen – drukten bij huishoudens met kans op armoede zwaarder op het huishoudbudget dan bij de hogere inkomens. Ook gaven huishoudens in de laagste inkomensklasse vaker aan schulden te moeten maken dan de hogere inkomensklassen. Met op 1 januari 2009 een vermogen van in doorsnee zo’n duizend euro verschilde de waargenomen vermogenspositie van huishoudens met kans op armoede bovendien fors van de 53 duizend euro voor alle huishoudens.

Personen van 18 jaar en ouder die deel uitmaken van een huishouden met  een laag inkomen, namen in 2008 in mindere mate deel aan het maatschappelijke leven dan personen met een hoger inkomen. Ze hadden een beperkter sociaal netwerk, waren minder actief in verenigingen, verrichtten minder vaak vrijwilligerswerk en sportten ook minder. Daarnaast kampten ze vaker met betalingsachterstanden en ontbeerden ze veelvuldiger middelen voor eerste levensbehoeften zoals het goed verwarmen van het huis, het om de dag nuttigen van een warme maaltijd met vlees of vis, jaarlijks een week op vakantie gaan en het doen van onverwachte noodzakelijke uitgaven.

Ondanks een duidelijke daling ten opzichte van de eeuwwisseling groeiden in 2008 nog steeds relatief veel kinderen op in een huishouden met kans op armoede. Zo behoorden ruim 330 duizend minderjarige kinderen (één op de tien) tot een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens.

Volgens cijfers uit 2007 hebben mensen met een inkomen onder de lage-inkomensgrens naar verwachting gemiddeld 5 jaar korter te leven dan mensen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens. Het verschil in aantal levensjaren waarin de mensen de gezondheid als goed ervaren, bedraagt zelfs 14 jaar.

De PDF bevat het volledige persbericht inclusief tabellen en grafieken.