Economisch beeld Nederland

De Nederlandse economie blijft zich goed ontwikkelen. De economische groei  komt in de eerste helft van dit jaar uit op 3,1%. Dit is slechts 0,2 procentpunt lager dan de ontwikkeling van de economie in de tweede helft van 1998.

De commerciële dienstverlening leverde de belangrijkste bijdrage aan de groei. Deze bedrijfstak heeft het grootste aandeel in het bruto binnenlands product en het volume van de toegevoegde waarde van deze categorie nam in de eerste helft van dit jaar met 4,0% toe. Vooral de productie van de post- en telecommunicatiebedrijven steeg fors.

In de niet-commerciële dienstverlening en de goederenproductie blijft de procentuele productietoename meer dan de helft achter bij die van de commerciële dienstverlening. Het groeitempo bij de goederenproducenten is behoorlijk gedaald sinds het midden van vorig jaar, vooral door het achterblijven van de industriële productie.

Bruto binnenlands product (volume)

% mutaties t.o.v. dezelfde periode jaar eerder

Bruto binnenlands product (volume)

Consumptie gezinnen blijft hoog

De gezinsconsumptie is in het eerste halfjaar opnieuw de motor van de economische groei. De consumptieve uitgaven van gezinnen   zijn in de eerste helft van dit jaar met 4,0% toegenomen ten opzichte van de eerste helft van 1998. De groei blijft op een relatief hoog peil, hoewel zij iets lager ligt dan in de tweede helft van vorig jaar. Duurzame consumptiegoederen zijn nog steeds in trek, terwijl de bestedingen aan de categorie diensten en overige goederen een stabiele groei vertonen.

Hierbij blijven de uitgaven aan voedings- en genotmiddelen duidelijk achter. Vanaf midden 1996 zijn de groeicijfers van de categorie voedings- en genotmiddelen lager dan die van de overige twee categorieën. Op de lange termijn loopt het aandeel van de voedings- en genotmiddelen in het totaal van de gezinsuitgaven terug. In 1960 was het nog 37%, terwijl het in 1998 was gedaald tot minder dan 14%. Ook het aandeel van duurzame goederen is gedaald, namelijk van 28% naar minder dan 19%. Een belangrijk deel van dit veranderde consumptiepatroon komt door de inkomensstijging van de afgelopen decennia. Het hogere inkomen is door de gezinnen dus vooral besteed aan de categorie diensten en overige goederen..

Binnenlandse consumptie gezinnen (volume)

% mutaties t.o.v. dezelfde periode jaar eerder

Binnenlandse consumptie gezinnen (volume)

Inflatie hoger

Volgens het consumentenprijsindexcijfer komt de inflatie in de eerste helft van 1999 uit op 2,2%. Dit is 0,4 %-punt hoger dan de inflatie in tweede helft van 1998. De ontwikkeling van het totale prijsindexcijfer verhult de verschillen in prijsstijging tussen de artikelgroepen. In de categorieën voeding en recreatie en cultuur is de prijsontwikkeling vrij gelijkmatig, terwijl deze in andere groepen behoorlijk schommelt. De kosten van huisvesting, water, elektriciteit en gas zijn in de eerste helft van 1999 het meest in prijs gestegen. Ook in 1998 nam het prijsniveau in deze groep flink toe.

Stoffering en huishoudelijke apparaten werden in de eerste helft van dit jaar 2,6% duurder. Deze stijging is meer dan twee keer zo groot als in de eerste helft van 1998. Kleding en schoeisel stegen daarentegen in de eerste helft van 1999 veel minder dan in 1998. Het gebruik van vervoermiddelen is in 1999 duurder geworden nadat de kosten hiervan in de laatste helft van vorig jaar waren gedaald. Hierbij hebben accijnsveranderingen en hogere olieprijzen een rol gespeeld.

Prijsontwikkeling per artikelgroep

% mutaties t.o.v. dezelfde periode jaar eerder

Prijsontwikkeling per artikelgroep

Werkloosheid nadert 200 000

De geregistreerde werkloosheid is in het eerste halfjaar van 1999 verder gedaald. In het tweede kwartaal komt hij gemiddeld uit op 216 000. Dit is het laagste niveau sinds medio 1980. Sinds 1995 is de werkloosheid aan het afnemen, waarbij de daling in 1997 en de eerste helft van 1998 het grootst was. Hiermee vergeleken is de afname dit jaar minder fors.

Gemiddeld daalt de werkloosheid nu met ongeveer vijfduizend per maand. Ongeveer evenveel mannen als vrouwen zijn werkloos. Dit betekent dat 2,7% van de mannelijke en 3,8% van de vrouwelijke beroepsbevolking tot de geregistreerde werklozen behoort. Dit verschil lag in de jaren negentig tussen de één en twee procentpunt.

Geregistreerde werkloosheid

Geregistreerde werkloosheid
Martin Mellens

Bron: Conjunctuurbericht augustus 1999