Auteur(s): Peteke Feijten en Daniël van Wijk (NIDI)
Stijgende woningprijzen, minder geboorten

4. Conclusie

In dit artikel is uitgezocht hoe het verband tussen woningprijsontwikkelingen en vruchtbaarheid er precies uitziet aan de hand van vier hypothesen:

  1. In regio’s met hoge/stijgende woningprijzen is de kans op geboorte van een kind kleiner dan in regio’s met lage/minder hard stijgende woningprijzen.
  2. In regio’s met hoge/stijgende woningprijzen is de kans op geboorte van een kind kleiner, omdat mensen daar minder vaak in een koopwoning wonen.
  3. In regio’s met hoge/stijgende woningprijzen is de kans op geboorte van een kind groter bij huiseigenaren en kleiner bij huurders.
  4. Het positieve verband tussen hoge/stijgende woningprijzen en de kans om een kind te krijgen bij huiseigenaren is sterker voor langdurige huiseigenaren dan voor recente huiseigenaren.

Uit het eerste deelonderzoek blijkt dat hoe hoger de woningprijzen in een regio zijn, en hoe harder deze zijn gestegen, hoe kleiner de kans is dat vrouwen een kind krijgen. Uit het tweede deelonderzoek blijkt dat de kans dat vrouwen in de vruchtbare leeftijd huiseigenaar zijn, kleiner is in dure woningmarktregio’s, en in regio’s waar de woningprijzen sneller gestegen zijn. Dit is één van de redenen dat vrouwen in dure regio’s en regio’s waar de prijzen snel zijn gestegen, minder vaak een kind krijgen dan vrouwen in betaalbaardere regio’s. Uit het derde deelonderzoek blijkt dat de vruchtbaarheid van huurders lager ligt in regio’s waar de woningprijzen hoog zijn en in de periode 2012-2022 sneller zijn gestegen. Onder huiseigenaren ligt de vruchtbaarheid juist hoger in regio’s waar de woningprijzen hoog zijn of sinds 2012 sterker zijn gestegen. Uit het vierde deelonderzoek blijkt dat dit met name het geval is voor huiseigenaren die langer geleden hun (eerste) woning kochten, toen de prijzen nog relatief laag waren. 

Over het algemeen zijn deze verbanden sterker voor de kans op een eerste kind dan voor de kans op een tweede of volgend kind, wat erop duidt dat vooral de beslissing om een eerste kind te krijgen afhangt van de woningmarktsituatie. Deze bevindingen zijn een waardevolle aanvulling op de inzichten rondom de daling van het vruchtbaarheidscijfer in Nederland sinds 2010. De uitkomsten van dit onderzoek duiden erop dat de gestegen woningprijzen een belangrijke bijdrage leveren aan de verklaring van het dalende geboortecijfer in Nederland sinds 2012. De blootgelegde verbanden laten zien dat er een groeiende kloof in gezinsvorming is ontstaan tussen mensen met minder en meer bestaanszekerheid. Ontwikkelingen op de woningmarkt lijken te leiden tot een steeds grotere ongelijkheid in wie zich het krijgen van kinderen kan veroorloven. Mensen met een goede woningmarktpositie, bijvoorbeeld personen uit oudere geboortecohorten of met hogere inkomens, die vóór of rond de prijsstijgingen van 2014 een huis kochten, profiteren nu van de prijsstijgingen. Dat vertaalt zich ook in een hogere vruchtbaarheid. Maar mensen met een slechtere positie zien hun kansen op een koopwoning snel kleiner worden en betalen hoge woonlasten aan een (private) huurwoning, en deze factoren vormen een belemmering bij het vervullen van een kinderwens. Aangezien de koopsector voor jonge mensen in de komende jaren waarschijnlijk niet toegankelijker zal worden, is het aannemelijk dat vanuit woningmarktperspectief voorlopig geen positieve impuls aan het geboortecijfer verwacht hoeft te worden.

Kanttekeningen en aanbevelingen

Een belangrijke kanttekening bij dit onderzoek is dat het verbanden blootlegt, maar niet kan aantonen dat de verbanden causaal zijn. Het kan zijn dat het betrekken van een gezinsvriendelijke woning het krijgen van een kind faciliteert of versnelt. Daarnaast is het mogelijk dat de mensen voor wie een gezinsleven heel belangrijk is, meer over hebben voor een koophuis, of bijvoorbeeld verhuizen naar een goedkopere regio. In meer technische termen: er kan sprake zijn van zelfselectie van gezinsgeoriënteerde mensen in de koopsector, en in regio’s waar de woningprijzen lager liggen/minder hard stijgen. Al lijkt dit laatste geen wijdverbreid verschijnsel te zijn. De ruimtelijke eenheid in dit onderzoek, de COROP-regio, is een goede benadering van woningmarktgebieden. Zoals bekend uit de literatuur vindt drie kwart van de verhuizingen plaats binnen de COROP-regio; men verhuist dus niet massaal naar gebieden met lagere woningprijzen (om daar een huis te kopen en een kind te krijgen). Dat de resultaten consistent zijn met theoretische verwachtingen en bevindingen uit aanverwante studies (zie hoofdstuk 1) maakt het al met al aannemelijk dat de woonsituatie een van de factoren is waar (de timing van) een geboorte vanaf hangt.

Het is interessant om dit onderzoek over een aantal jaren te herhalen. Dan is van deze groep bekend in hoeverre ze alsnog een kind hebben gekregen of dat hun kindertal definitief lager is dan dat van eerdere generaties. En ook of deze ontwikkeling nog steeds samenhangt met ontwikkelingen op de woningmarkt.  Ook internationaal vergelijkend onderzoek met enkele buurlanden waar de woningmarkt onder druk staat, kan meer inzicht verschaffen in de relatie tussen woningmarkt en geboortecijfer.