Auteur(s): Lonneke van den Berg (NIDI), Ruben van Gaalen en Kirsten van Houdt

Steeds minder dertigjarigen ‘gesetteld’

Analyse van de arbeids-, woon- en gezinssituatie van dertigjarigen in 2011 en 2021

Over deze publicatie

In dit artikel wordt onderzocht in hoeverre dertigjarigen in 2021 zijn ‘gesetteld’ en in hoeverre dit is veranderd sinds 2011. Onder ‘gesetteld’ wordt verstaan: uitwonend, in het bezit van vast werk, het hebben van een samenwoonrelatie, een kind en/of een eigen huis. Drie vragen staan centraal: In hoeverre ziet de woon- en gezinssituatie van dertigjarigen er anders uit als ze een flexibele dan wel vaste arbeidsrelatie hebben? In hoeverre is dit verschil toe- of afgenomen in de periode 2011-2021? En in hoeverre is dit verschil kleiner onder dertigjarigen met een hbo of wo-diploma?

Belangrijkste bevindingen

  • In vergelijking met 2011 waren er in 2021 minder dertigjarigen die los van de ouders woonden, minder met een vaste baan, minder die samenwoonden, minder met een kind en minder met een eigen woning.
  • Het gesetteld zijn liep het meest terug onder dertigjarigen zonder arbeidsrelatie respectievelijk die met een flexibele arbeidsrelatie.
  • Het meest achteruit liep het eigenwoningbezit, met name onder alleenwonenden, en binnen deze groep het sterkst onder diegenen met een hbo/wo-diploma.
  • Het eigenwoningbezit als samenwoner zonder kind is het sterkst gedaald onder niet-werkenden zonder hbo/wo-diploma en flexwerkers met hbo/wo-diploma.

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De economische positie van jongvolwassenen (15- tot 35-jarigen) staat onder druk. Twintigers hebben vaker een flexibele arbeidsrelatie en (vooral sinds de invoering van het leenstelsel in 2015) vaker een studieschuld. Daarnaast wonen zij vaker dan eerst in een (dure) huurwoning vanwege de toenemende krapte op de woningmarkt (Van Wijk en Rouvroye, 2024). Jongvolwassenen zitten in een levensfase waarin meerdere levensloopstappen tegelijkertijd of kort na elkaar worden gezet, zoals samenwonen, kinderen krijgen en een huis kopen. Voor jongvolwassenen in een slechte of onzekere economische positie zijn uit huis gaan, het kopen van een woning en het vormen van een gezin lastig of zelfs onhaalbaar.

Eerder onderzoek toont aan dat jongvolwassenen met flexibele arbeidscontracten minder snel samenwonen, kinderen krijgen (Chkalova & van Gaalen, 2017a; Chkalova & van Gaalen, 2017b; Van Wijk & Chkalova, 2020) en een woning kopen (Lersch & Dewilde, 2015). In deze onderzoeken wordt doorgaans naar één aspect van de woon- of gezinssituatie van jongvolwassenen gekeken, terwijl levensloopstappen vaak tegelijkertijd of kort na elkaar worden genomen (Buchmann & Kriesi, 2011). Het kopen van een huis is bijvoorbeeld makkelijker met een vast arbeidscontract en een partner (Claij-Swart, Mattijssen & Van Gaalen, 2024). Om een volledig beeld van de jongvolwassen levensloop te krijgen is het daarom belangrijk om gelijktijdig naar de arbeids-, woon-, en gezinssituatie te kijken.

In dit artikel wordt dat gedaan en wordt in het bijzonder gekeken naar de rol van flexibele arbeidsrelaties voor de woon- en gezinssituatie van dertigjarigen in 2011 en 2021. Dit is een interessante periode om te bestuderen, omdat zich in dit tijdsbestek een flinke verschuiving heeft voorgedaan in de leeftijd waarop jongvolwassenen levensloopstappen zetten (Bokern, & Menger, 2024; CBS, 2019; Van den Berg, van Houdt & van Gaalen, 2023). Jongvolwassenen bleven de afgelopen 10-15 jaar langer thuis wonen, hadden steeds minder vaak een koopwoning, en kregen steeds later kinderen. Deze trends worden onder andere toegeschreven aan veranderingen in regelgeving, zoals de invoering van het leenstelsel in 2015 (Van den Berg & Van Gaalen, 2018), en de toenemende moeite om een woning te vinden (Gielen, 2022). Ook de flexibilisering van de arbeidsmarkt zou een rol kunnen spelen, omdat huur- en koopwoningen minder bereikbaar zijn geworden zonder een vast arbeidscontract (Claij-Swart, Mattijssen & Van Gaalen, 2024).

1.2 Onderzoeksvraag en verwachtingen

Hoe gesetteld zijn dertigjarigen in 2021? In hoeverre is dit veranderd sinds 2011? Wonen ze buiten het ouderlijk huis, hebben ze vast werk, wonen ze samen, hebben ze een kind (of kinderen) en/of wonen ze in een eigen woning? Voor het antwoord op deze vragen zijn drie deelvragen opgesteld: (1) in hoeverre verschilt de woon- en gezinssituatie tussen dertigjarigen met een flexibele arbeidsrelatie en die met een vaste arbeidsrelatie? (2) In hoeverre is dit verschil toe- of afgenomen in de periode 2011-2021? (3) Is dit verschil kleiner onder de groep met een hbo- of wo-diploma?

Bij de eerste deelvraag ligt de nadruk op de samenhang tussen de arbeidsrelatie en de woon- en gezinssituatie. Met die invalshoek wordt meer inzicht verkregen in de mate waarin dertigjarigen met een tijdelijk contract verschillen van hun leeftijdsgenoten met een vaste arbeidsrelatie. In navolging van veel onderzoeken wordt in dit onderzoek uitgegaan van de zekerheidsthese: doordat dertigjarigen met een vast contract meer zekerheid hebben over hun toekomstige situatie, is de verwachting dat zij eerder levensloopstappen hebben gezet wat betreft wonen en gezin (Chkalova en Van Gaalen, 2017a; Chkalova en Van Gaalen, 2017b; Mills & Blossfeld, 2003; Oppenheimer, 1988).

Bij de tweede deelvraag staat verandering door de tijd centraal. In de periode 2011-2021 zijn er grote veranderingen geweest zoals de stijging van huizenprijzen (Langenberg & Jonkers, 2022), toenemende krapte op de woningmarkt, de COVID-19-pandemie, en de invoering van het leenstelsel. In eerder onderzoek (Chkalova en Van Gaalen, 2017b) werd geen verandering gevonden in de samenhang tussen arbeidsonzekerheid (tijdelijk werk) en de kans op het krijgen van een eerste kind in de periode 2003-2015. Gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt is het aannemelijk dat tussen 2011 en 2021 het belang van een vaste arbeidsrelatie voor de aanschaf van een woning en gezinsformatie wel is toegenomen. Oftewel, het valt te verwachten dat dertigjarigen zonder vaste arbeidsrelatie steeds vaker (nog) geen koopwoning hebben.

2. Data en methode

2.1 Data

Dit onderzoek maakt gebruik van CBS-gegevens uit het Stelsel van Sociaal statistische Bestanden (SSB, Bakker et al., 2014). Deze gegevens bevatten informatie over de demografische kenmerken (geslacht), opleidingsniveau, woonsituatie (thuiswonend, koopwoning), werksituatie (werkstatus, contractsoort) en gezinssituatie (samenwonend, ouderschap).

De onderzoekspopulatie bestaat uit dertigjarigen die in Nederland geboren zijn en in Nederland woonden op 31 januari 2011 (geboortejaar 1980/1981) of 31 januari 2021 (geboortejaar 1990/1991). In totaal gaat het hier om 170.500 dertigjarigen in 2011 en 186.885 dertigjarigen in 2021.

2.2 Variabelen

Een belangrijke variabele in dit onderzoek is de arbeidsrelatie. Deze is opgedeeld in drie categorieën: werkzaam met vast contract, werkzaam met flexibel contract, in onderwijs/niet werkzaam.

  1. Werkzame dertigjarigen met een vast contract zijn alle dertigjarigen met een vast contract in loondienst, zelfstandigen met personeel en meewerkende gezinsleden. Deze groep werkenden heeft relatief veel werk- en inkomenszekerheid. 
  2. Werkzame dertigjarigen met een flexibel contract zijn zelfstandigen zonder personeel en alle personen in loondienst met een flexibel contract (ongeacht uitzicht op vast), uitzendkrachten, oproepkrachten en van wie het flexcontracttype onbekend is. Deze groepen werkenden hebben minder werk- en inkomenszekerheid dan werkenden met een vast contract. 
  3. Binnen de groep ‘in onderwijs/niet-werkzaam’ vallen alle dertigjarigen die nog voltijd in onderwijs staan ingeschreven (ongeacht of ze werken) en personen zonder arbeidsrelatie. Deze groepen hebben de minste (individuele) zekerheden.

Ten tweede wordt gekeken naar combinaties van de gezins- en woonsituatie. Er worden vier verschillende gezinssituaties onderscheiden: 

  1. alleenwonend (zonder partner) zonder kind(eren), 
  2. alleenwonend (zonder partner) met kind(eren), 
  3. samenwonend zonder kind(eren), en 
  4. samenwonend met kind(eren). 

Iedereen die een (juridisch) kind heeft volgens de geboortegegevens bij de gemeente wordt gecodeerd als met kind(eren), ongeacht de geregistreerde woonlocatie van het kind. 
De woonsituatie bestaat uit drie categorieën:

  1. thuiswonend, 
  2. uitwonend in een huurwoning, 
  3. uitwonend in een koopwoning. 

Deze categorieën worden eerst apart bestudeerd naar jaar en naar arbeidspositie. Vervolgens worden ze met elkaar gekruist. Dit betekent bijvoorbeeld dat een mogelijke categorie is: alleenwonend zonder kind(eren) in een koopwoning. Sommige combinaties komen erg weinig voor. Voor de grafieken is daarom gekozen om thuiswonenden met en zonder partner samen te coderen als thuiswonend: bijna alle thuiswonenden (90 procent) zijn namelijk thuiswonend zonder partner. Daarnaast worden alleenwonenden met kind(eren) samengevoegd ongeacht de woonsituatie (thuiswonend, huur, koop): de meeste alleenwonenden met kind(eren) wonen in een huurwoning (65 procent), een kleinere groep woont in een koopwoning (20 procent) of is thuiswonend (15 procent). In de tabel in de bijlage worden alle mogelijke combinaties voor 2011 en 2021 wel getoond. Ten slotte wordt gekeken naar het effect van het al of niet hebben van een hbo/wo-diploma. 

De substantiële en hieronder gebruikte categorieën zijn dus:

  1. Thuiswonend
  2. Alleenwonend zonder kinderen in een huurwoning
  3. Alleenwonend zonder kinderen in een koopwoning
  4. Alleenwonend met kinderen
  5. Samenwonen zonder kinderen in een huurwoning
  6. Samenwonen zonder kinderen in een koopwoning
  7. Samenwonen met kinderen in een huurwoning
  8. Samenwonen met kinderen in een koopwoning

3. Resultaten

3.1 Vaste arbeidsrelaties afgenomen tot 2019 

In de periode 2011-2018 nam het percentage dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie af van 59 naar 50 procent. Dit past binnen de algemene trend richting meer flexwerk in de afgelopen twee decennia (CBS, 2018). Sindsdien is het percentage dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie gestegen, waarschijnlijk als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt. In 2021 kwam het percentage dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie uit op 56 procent. Alhoewel het percentage dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie in 2021 bijna vergelijkbaar is met dat in 2011, hebben dertigjarigen in 2021 wel te maken gehad met meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt in de jaren ervoor. Ook dit kan effect hebben op het succes op de woningmarkt. Overigens kenden dertigjarigen in 2011 ook al enkele jaren van relatief hoge arbeidsonzekerheid, door de kredietcrisis die zich sinds 2008 ontvouwde.

3.1.1 Arbeidsrelaties dertigjarigen
 Vast (%)Flexibel (%)Onderwijs/geen (%)
201158,728,413,0
201257,429,313,3
201355,130,214,7
201453,331,015,7
201551,233,015,8
201650,234,415,4
201750,634,914,6
201850,235,814,1
201950,435,813,9
202055,430,913,7
202156,329,514,2

3.2 Vaste arbeidsrelatie bepalender geworden voor woon- en gezinssituatie 

Figuur 3.2.1 toont de verandering in het percentage dertigjarigen dat uitwonend is, vast werk heeft, samenwoont, een kind heeft en een eigen huis heeft. Het eigenwoningbezit liep verreweg het sterkst terug. Had in 2011 nog 62 procent van de dertigjaren een eigen woning, in 2021 was dat nog maar 51 procent. Iets minder en in ongeveer gelijke mate liepen samenwonen en het hebben van een kind terug.

3.2.1 Mate waarin dertigjarigen gesetteld zijn
 2011 (%)2021 (%)
Uitwonend91,488,8
Vaste baan58,756,3
Samenwonend66,462,1
Kind39,134,8
Eigen woning6251,1

Figuur 3.2.2 maakt duidelijk dat of deze stappen gemaakt zijn verschilt naar arbeidspositie. Dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie zijn het minst vaak thuiswonend, hebben het vaakst een samenwoonpartner en wonen het vaakst in een koopwoning. De verschillen zijn het grootst vergeleken met dertigjarigen zonder werk, maar ook vergeleken met dertigjarigen met een flexibele arbeidsrelatie zijn de verschillen aanzienlijk. Een uitzondering is de kans om een kind te hebben, dit komt juist vaak voor bij mensen zonder werk/in onderwijs; dit zijn overwegend niet-werkende moeders met kleine kinderen.

De verandering in vastigheid is te zien bij alle groepen, maar is het grootst geweest onder mensen zonder werk/in onderwijs, gevolgd door mensen met een flexibele arbeidsrelatie. Samenwonen en het hebben van een kind daalde verreweg het sterkst bij de groep zonder werk. Zo daalde het percentage samenwoners zonder werk van 46 naar 37 procent. Dichter bij elkaar ligt de afname in eigenwoningbezit: het percentage dertigjarigen met een koopwoning daalde van 31 naar 20 procent bij degenen zonder werk, van 56 naar 43 procent bij degenen met een flexibele arbeidsrelatie en van 72 naar 63 procent bij degenen met een vast contract. Op veel onderdelen van vastigheid zijn de verschillen tussen de drie groepen verder toegenomen.

3.2.2 Woon- en gezinssituatie dertigjarigen, naar arbeidspositie
   2011 (%)2021 (%)
VastUitwonend93,692
VastSamen-wonend72,169,5
VastHeeft een kind40,736,4
VastEigen woning72,163
FlexibelUitwonend90,887,1
FlexibelSamen-wonend64,260,4
FlexibelHeeft een kind35,131,9
FlexibelEigen woning55,743,4
Onderwijs/geen werkUitwonend83,380,1
Onderwijs/geen werkSamen-wonend46,137
Onderwijs/geen werkHeeft een kind42,935,1
Onderwijs/geen werkEigen woning30,519,9

Figuur 3.2.3 toont de gecombineerde woon- en gezinssituatie van dertigjarigen op de twee peilmomenten (2011 en 2021) naar arbeidsrelatie. Er blijkt een groot verschil te zijn in de categorie alleenwonend zonder kinderen in een huurwoning. Dit komt het minst vaak voor bij dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie: in 2021 viel 12 procent van hen in deze categorie, tegenover 19 procent van degenen met een flexibele arbeidsrelatie en 29 procent van degenen zonder werk. Dertigjarigen met een vast arbeidscontract zijn juist wel vaker samenwonend én in het bezit van een koopwoning: dit is in 2021 het geval voor 53 procent van degenen met een vast contract, 37 procent van degenen met een flexibele arbeidsrelatie en 16 procent van degenen zonder werk. Overigens vallen onder die laatste veel mensen die een (vaak mannelijke) partner hebben met werk.

Figuur 3.2.3 zoomt ook dieper in op de veranderingen die besproken zijn aan de hand van Figuur 3.2.2. Zo blijkt gemiddeld genomen er vooral een grote stijging te zijn in samenwonen zonder kind in een huurwoning. Bij degenen met een vast contract ging het van 6,9 procent in 2011 naar 11 procent in 2021. Bij degenen met een flexibel contract ging het van 11,2 naar 15,6 procent. Het percentage alleenstaanden zonder kinderen in een koopwoning is bij degenen met een flexibele arbeidsrelatie het meest gedaald, van 9,0 naar 5,5 procent. Bij dertigjarigen zonder werk is het percentage samenwonenden met kind in een koopwoning het meest gedaald, van 17,8 naar 10,4 procent. Ook bij mensen met een vaste en een flexibele arbeidsrelatie waren hier forse dalingen te zien. De minst grote verschuivingen tussen 2011 en 2021 is in het percentage samenwonenden met een kind in een huurwoning. Onder mensen met een vast of een flexibel contract is dit ongeveer gelijk gebleven. De groep die “geheel gesetteld” is – uitwonend, samenwonend met kind in een koopwoning – is bij alle groepen gedaald: Bij degenen met een vaste arbeidsrelatie van 33,6 naar 28,4 procent, bij degenen met een flexibele arbeidsrelatie van 24,1 naar 19,6 procent, en bij degenen zonder werk van 17,8 naar 10,4 procent.

3.2.3 Woon- en gezinssituatie dertigjarigen, naar arbeidsrelatie
   Thuiswonend (%)Alleenstaand, geen kind, huur (%)Alleenstaand, geen kind, koop (%)Alleenstaand, met kind (%)Samenwonend, geen kind, huur (%)Samenwonend, geen kind, koop (%)Samenwonend, met kind, huur (%)Samenwonend, met kind, koop (%)
2011Vast5,89,510,82,46,926,94,733,6
2011Flexibel8,115,49,03,911,221,87,124,1
2011Onderwijs/geen14,323,64,711,78,06,913,417,8
2021Vast7,412,08,92,911,025,05,128,4
2021Flexibel11,318,55,54,815,617,77,519,6
2021Onderwijs/geen17,929,13,413,29,85,311,510,4

3.3 Hbo/wo-opgeleide dertigjarigen vaker ‘gesetteld’ zonder kind

Ook tussen mensen met en zonder hbo/wo-diploma zijn er verschillen in woon- en gezinssituatie (Figuur 3.3.1). Op de meeste onderdelen zijn dertigjarige mensen met hoger onderwijs vaker gesetteld dan mensen zonder hoger onderwijs. Een uitzondering is het hebben van een kind. Dit heeft 26 procent van de mensen met hoger onderwijs en 42 procent van de mensen zonder hoger onderwijs. Dit is tevens het grootste verschil. Qua gesetteldheid lopen hbo-plussers het meest voorop in het hebben van vast werk (63 versus 52 procent), het hebben van een eigen huis (57 versus 47 procent) en samenwonen (68 tegen 58 procent). Daarna volgt het niet meer thuiswonen (93 versus 86 procent).

3.3.1 Mate waarin dertigjarigen gesetteld zijn, naar onderwijsniveau, 2021
 Zonder hbo/wo-diploma (%)Met hbo/wo-diploma (%)
Uitwonend86,292,5
Vast werk51,863,3
Samenwonend58,368,1
Heeft een kind41,625,7
Eigen woning47,157

Ook bij een aantal combinaties van woon- en gezinssituatie (Figuur 3.3.2) zijn er aanmerkelijke verschillen. Zo zijn mensen zonder hbo/wo-diploma veel vaker alleenwonend met een kind (8 procent) dan hbo/wo-gediplomeerden (1 procent). De eerste groep maakt ook eerder en vaker een relatiebreuk mee dan de tweede groep (Van Gaalen & Kooiman, 2021). Samenwonen zonder kind in een koopwoning komt juist veel vaker voor bij hbo/wo-opgeleiden (27 procent) dan mensen zonder een hbo/wo-diploma (15 procent). Samenwonen met een kind in een koopwoning is daarentegen juist gebruikelijker onder mensen zonder hbo/wo-diploma (25 tegenover 21 procent).

3.3.2 Woon- en gezinssituatie dertigjarigen, naar onderwijsniveau, 2021
 Thuiswonend (%)Alleenstaand, geen kind, huur (%)Alleenstaand, geen kind, koop (%)Alleenstaand, met kind (%)Samenwonend, geen kind, huur (%)Samenwonend, geen kind, koop (%)Samenwonend, met kind, huur (%)Samenwonend, met kind, koop (%)
Geen hbo/wo diploma12,116,56,27,58,715,09,125,0
Hbo/wo diploma7,015,88,31,315,927,33,521,0

Uit Figuur 3.3.3 blijkt dat het percentage thuiswonenden tussen 2011 en 2021 is gestegen onder mensen met en zonder een hbo/wo-diploma ongeacht hun arbeidsrelatie. Deze toename is het minst groot onder dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie. Bij flexwerkers zonder een hbo- of wo-diploma is het percentage thuiswonenden gestegen van 9,8 procent naar 13,2 procent. Bij flexwerkers met een hbo- of wo- diploma is dit gestegen van 5,8 naar 8,7 procent. Het sterkst was de toename bij de groep zonder werk, zowel met als zonder hbo/wo-diploma.

3.3.3 Dertigjarigen die thuiswonen, naar onderwijsniveau en arbeidsrelatie
   2011 (%)2021 (%)
Geen hbo/wo- diplomaVast7,49,7
Geen hbo/wo- diplomaFlexibel9,813,2
Geen hbo/wo- diplomaOnderwijs/geen13,316,8
Hbo/wo-diplomaVast3,44,8
Hbo/wo-diplomaFlexibel5,88,7
Hbo/wo-diplomaOnderwijs/geen15,819,7

In het algemeen is het eigenwoningbezit relatief het meest gedaald onder alleenwonenden. In deze groep is er vooral onder degenen met een hbo- of wo-opleiding een grote verschuiving te zien (Figuur 3.3.4). Bij alleenwonenden met een hbo- of wo-diploma is het percentage met een koopwoning gedaald van 56,8 procent naar 43,6 procent bij degenen met een vaste arbeidsrelatie en van 36,1 naar 22,7 procent bij degenen met een flexibele arbeidsrelatie. Het hebben van een koopwoning komt in de regel minder vaak voor bij alleenwonenden zonder hbo- of wo-diploma en/of zonder werk. Ook bij deze groepen is er een daling in het percentage met een koopwoning.

Bij samenwonenden zonder kind is er ook een daling in het percentage met een koopwoning, maar de daling is relatief minder groot dan bij alleenwonenden. Bij degenen zonder hbo- of wo-diploma (Figuur 3.3.5) is deze daling het grootst onder degenen zonder werk: namelijk van 46,6 naar 33,9 procent. Bij degenen met een hbo- of wo-diploma is de grootste daling te zien onder degenen met een flexibele arbeidsrelatie. Daar daalde het percentage met een koopwoning van 65,5 naar 52,2 procent.

Bij samenwonenden met een kind (Figuur 3.3.6) is er minder veranderd in het percentage met een koopwoning. Bij deze groep is verreweg de grootste daling in het percentage met een koopwoning onder de  hbo/wo-gediplomeerden zonder werk. Het percentage met een koopwoning is bij hen gedaald van 75,2 naar 61,2 procent. Dit kan erop duiden dat het steeds vaker nodig is dat beide partners in een koppel werk (en samen voldoende inkomen).

3.3.4 Alleenwonende dertigjarigen die een koopwoning hebben, naar onderwijsniveau en arbeidsrelatie
   2011 (%)2021 (%)
Geen hbo/wo- diplomaVast47,641,8
Geen hbo/wo- diplomaFlexibel33,322,6
Geen hbo/wo- diplomaOnderwijs/geen15,88,5
Hbo/wo-diplomaVast56,843,6
Hbo/wo-diplomaFlexibel36,122,7
Hbo/wo-diplomaIn onderwijs/geen22,517,0

3.3.5 Samenwonende dertigjarigen zonder kind die een koopwoning hebben, naar onderwijsniveau en arbeidsrelatie
   2011 (%)2021 (%)
Geen hbo/wo- diplomaVast77,971,0
Geen hbo/wo- diplomaFlexibel65,656,3
Geen hbo/wo- diplomaOnderwijs/geen46,633,9
Hbo/wo-diplomaVast80,669,7
Hbo/wo-diplomaFlexibel65,152,2
Hbo/wo-diplomaOnderwijs/geen51,140,9

3.3.6 Samenwonende dertigjarigen met kind die een koopwoning hebben, naar onderwijsniveau en arbeidsrelatie
   2011 (%)2021 (%)
Geen hbo/wo- diplomaVast83,681,9
Geen hbo/wo- diplomaFlexibel71,068,7
Geen hbo/wo- diplomaOnderwijs/geen50,244,7
Hbo/wo-diplomaVast92,889,5
Hbo/wo-diplomaFlexibel85,780,7
Hbo/wo-diplomaOnderwijs/geen75,261,2

3.4 Aanvullende analyses

Er zijn enkele aanvullende analyses gedaan die nog specifiekere groepsverschillen duidelijk maken. Ten eerste de zelfstandigen. Deze zijn vaker thuiswonend dan werknemers met een vaste arbeidsrelatie en lijken in dat opzicht dus weer op degenen met een flexcontract. Wel hebben ze vaker al (een) kind(eren) en een koopwoning dan degenen met een flexibele arbeidsrelatie. De trend tussen 2011 en 2021 lijkt op de trend voor werknemers met een flexibele arbeidsrelatie: het percentage thuiswonenden nam sterker toe en het percentage in een koophuis sterker af dan bij degenen met een vaste arbeidsrelatie. Dit is in lijn met onze verwachting dat het hebben van een vaste arbeidsrelatie steeds belangrijker is geworden.

Ten tweede is apart gekeken naar de groep zonder startkwalificatie. Onder dertigjarigen is deze groep wat afgenomen in grootte, van 12 procent in 2011 naar 11 procent in 2021. De woon- en gezinssituatie van degenen zonder startkwalificatie verschilt sterk van degenen met startkwalificatie. Ze zijn in 2021 een stuk vaker nog thuiswonend (19 procent) of alleenstaand met kind(eren) (13 procent), en een stuk minder vaak wonend in een koopwoning (28 procent). Bij dertigjarigen zonder hbo/wo-diploma die wel een startkwalificatie hebben is 13 procent thuiswonend, 6 procent alleenstaand met kind(eren), en 52 procent wonend in een koopwoning.

Ten derde is gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen. Vrouwen maken gemiddeld op jongere leeftijd levensloopstappen. Inderdaad blijkt ook uit dit onderzoek dat dertigjarige vrouwen vaker samenwonen, een kind hebben en een koopwoning hebben. De rol van arbeidspositie voor de woon- en gezinssituatie en de verandering in deze rol tussen 2011 en 2021 is vergelijkbaar voor mannen en vrouwen.

4. Conclusie

Dertigjarigen zijn steeds minder vaak ‘gesetteld’: ze hadden in 2021 ten opzichte van 2011 minder vaak een samenwoonrelatie, een kind en/of een eigen huis. Met name voor dertigjarigen met een flexibele of geen arbeidsrelatie is de woon- en gezinssituatie veranderd. Vergeleken met dertigjarigen met een vaste arbeidsrelatie waren zij in 2011 al minder vaak uit huis en hadden ze minder vaak een koopwoning en/of kinderen. Dit verschil is nog verder toegenomen, wat duidt op een toenemend belang van het hebben van een vaste arbeidsrelatie. Deze bevindingen zijn in lijn met de zekerheidsthese: veel jongeren stellen levensloopstappen uit of zelfs af tot zij over meer economische zekerheid beschikken. Eerdere onderzoeken hebben al aangetoond dat de gezinssituatie samenhangt met de arbeidsrelatie (Chkalova & van Gaalen, 2017a). Door ook naar de woonsituatie te kijken wordt in dit artikel een totaalbeeld geschetst hoe de woon- en gezinssituatie verschil naar arbeidsrelatie.
 
Vooraf werd verwacht dat met name bij dertigjarigen zonder een hbo/wo-opleiding de rol van een vaste arbeidsrelatie groot is. Uit dit onderzoek blijkt echter dat het hebben van een vaste arbeidsrelatie ook bij degenen met een hbo/wo-opleiding belangrijk is. Ook kent deze groep de grootste verschuivingen. Opvallend is dat met name bij dertigjarigen met een hbo/wo-opleiding het percentage alleenstaanden in een koopwoning is gedaald. Waar voorheen dit nog redelijk vaak voor kwam, is dat nu steeds minder gebruikelijk geworden. Ook bij samenwonenden met een hbo/wo-opleiding komt het bezit van een koopwoning steeds minder vaak bij mensen zonder werk. Deze verschuivingen maken duidelijk dat het zijn van een tweeverdieners koppel met een vaste arbeidsrelatie een steeds belangrijkere voorwaarde lijkt te worden voor het hebben van een koopwoning. De krappe woningmarkt en, daarmee samenhangend, de gestegen huren en huizenprijzen hebben het voor alleenwonenden en degenen zonder vaste arbeidsrelatie nog lastiger gemaakt uit huis te gaan en een woning te kopen. Dat de situatie onder hbo/wo-opgeleiden zo sterk is veranderd kan komen doordat zij ook vaak een koopwoning hadden zonder te behoren tot de tweeverdieners met een vaste arbeidsrelatie. Bij degenen zonder vaste arbeidsrelatie en zonder hbo/wo-opleiding was het al lastiger om te voorzien in op zichzelf wonen en het hebben van een koopwoning.

Tot slot moet worden opgemerkt dat de causaliteit van de relatie tussen de verschillende levenstransities niet is onderzocht. Zo hoeft het minder vaak hebben van een kind bij een flexibele arbeidsrelatie niet per se het gevolg van een gebrek aan zekerheid te zijn, maar kan het ook een keuze zijn om (nog) niet gebonden te zijn. Ander onderzoek gericht op specifieke levensloopstappen hebben dit onderzocht met een meer causaal design (Van Wijk et al., 2021). Ook is in dit onderzoek lastig vast te stellen hoe de trend verklaard kan worden, zoals de krapte op de woningmarkt en de invoering van het leenstelsel. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op de rol van specifieke contextuele eigenschappen.

Referenties

Berg, L. van den. & Gaalen, R. van (2018). Studeren en uit huis gaan nog haalbaar? | CBS. Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Berg, L. van den, Houdt, K. van & Gaalen, R. van (2023). De groeiende groep jongvolwassen thuiswonenden | CBS. Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Bokern, P. & Menger, J. (2024). Twintigers: tegenwoordig en toen | CBS. Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Buchmann, M. C., & Kriesi, I. (2011). Transition to Adulthood in Europe. Annual Review of Sociology, 37 (Volume 37, 2011), 481–503.

CBS (2018): Weer meer vast werk maar flexwerk groeit harder | CBS

CBS (2019): Mijlpalen twintigers schuiven op | CBS

Chkalova, K., & Gaalen, R. van. (2017a). Staat een flexibele arbeidsrelatie een vaste partnerrelatie in de weg? Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 33(3).

Chkalova, K., & van Gaalen, R. (2017b). Flexibele arbeid en relatie- en gezinsvorming | CBS: Rapport in opdracht van het Ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. CBS.

Claij-Swart, J., Mattijssen, L. & Van Gaalen, R. (2024). Woningbezit en arbeidsmarktpositie | CBS. Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

van Gaalen, R., & Kooiman, N. (2021). Hoge scheidingskans onder lager opgeleiden met een laag inkomen. Demos, 37(2), 5-7.

Gielen, W. 2022: Woonsituatie en woonbeleving van jongeren, 2012-2021 | CBS, Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Langenberg, H. & Jonkers, W. (2022). Achtergrond bij de huizenprijsstijgingen vanaf 2013 | CBS. Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Lersch, P. M., & Dewilde, C. (2015). Employment Insecurity and First-Time Homeownership: Evidence from Twenty-Two European Countries. Environment and Planning A: Economy and Space, 47(3), 607–624.

Mattijssen, L., van Gaalen, R. & Büyükkececi, Z. (2022). Vroege loopbaan van jongeren op een nieuwe manier in kaart gebracht. Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Mills, M., & Blossfeld, H.-P. (2003). Globalization, uncertainty and changes in early life courses. Zeitschrift für Erziehungswissenschaft, 6(2), 188–218.

Oppenheimer, V. K. (1988). A theory of marriage timing. American Journal of Sociology, 94(3), 563–591.

Van Wijk, D. C., de Valk, H. A. G., & Liefbroer, A. C. (2021). Temporary Employment and Family Formation: An Income or Insecurity Effect? European Sociological Review, 37(4), 641–658.

Van Wijk, D. C., en Rouvroye, L. (2024). Economische positie jongvolwassenen afgelopen twintig jaar verslechterd, DEMOS, 40(2)

Van Wijk, D. C., en Chkalova, K. (2020). Minder geboorten door studie en flexwerk? | CBS? Statistische Trends, CBS Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Vignoli, D., Tocchioni, V., & Mattei, A. (2020). The impact of job uncertainty on first-birth postponement. Advances in Life Course Research, 45, 100308.

Tabellenbijlage

B.1 Gezins- en woonsituatie naar arbeidsmarktpositie van dertigjarige mannen en vrouwen
Gezins- en woonsituatieVaste arbeidsrelatie (2011)Flexibele arbeidsrelatie (2011)Onderwijs/geen werk (2011)Vaste arbeidsrelatie (2021)Flexibele arbeidsrelatie (2021)Onderwijs/geen werk (2021)
Thuiswonend, alleenstaand5,47,713,87,010,817,4
Thuiswonend, alleenstaand met kind(eren)0,40,71,60,51,11,6
Thuiswonend, samenwonend zonder kind(eren)0,40,40,50,40,50,5
Thuiswonend, samenwonend met kind(eren)0,40,60,70,40,50,5
Alleenstaand zonder kind(eren), huurwoning9,515,423,612,018,529,1
Alleenstaand zonder kind(eren), koopwoning10,89,04,78,95,53,4
Alleenstaand met kind(eren), huurwoning1,22,49,01,73,110,8
Alleenstaand met kind(eren), koopwoning0,80,81,10,70,60,8
Samenwonend zonder kind(eren), huurwoning6,510,87,510,615,19,3
Samenwonend zonder kind(eren), koopwoning26,921,86,925,017,75,3
Samenwonend met kind(eren), huurwoning4,36,512,74,77,011,0
Samenwonend met kind(eren), koopwoning33,624,117,828,419,610,4

B.2 Gezins- en woonsituatie naar arbeidsmarktpositie van dertigjarige mannen
Gezins- en woonsituatieVaste arbeidsrelatie (2011)Flexibele arbeidsrelatie (2011)Onderwijs/geen werk (2011)Vaste arbeidsrelatie (2021)Flexibele arbeidsrelatie (2021)Onderwijs/geen werk (2021)
Thuiswonend, alleenstaand7,910,422,19,414,325,0
Thuiswonend, alleenstaand met kind(eren)0,40,81,70,51,31,9
Thuiswonend, samenwonend zonder kind(eren)0,50,50,60,50,60,5
Thuiswonend, samenwonend met kind(eren)0,40,60,70,30,50,3
Alleenstaand zonder kind(eren), huurwoning10,016,234,412,419,738,5
Alleenstaand zonder kind(eren), koopwoning13,110,47,311,16,74,9
Alleenstaand met kind(eren), huurwoning0,51,23,70,71,74,6
Alleenstaand met kind(eren), koopwoning0,70,80,90,60,60,8
Samenwonend zonder kind(eren), huurwoning7,412,09,611,816,110,6
Samenwonend zonder kind(eren), koopwoning29,321,76,626,916,94,2
Samenwonend met kind(eren), huurwoning3,96,17,54,06,96,0
Samenwonend met kind(eren), koopwoning26,019,74,821,714,82,8

B.3 Gezins- en woonsituatie naar arbeidsmarktpositie van dertigjarige vrouwen
Gezins- en woonsituatieVaste arbeidsrelatie (2011)Flexibele arbeidsrelatie (2011)Onderwijs/geen werk (2011)Vaste arbeidsrelatie (2021)Flexibele arbeidsrelatie (2021)Onderwijs/geen werk (2021)
Thuiswonend, alleenstaand3,04,47,24,47,110,6
Thuiswonend, alleenstaand met kind(eren)0,30,51,50,40,81,4
Thuiswonend, samenwonend zonder kind(eren)0,30,40,40,30,40,4
Thuiswonend, samenwonend met kind(eren)0,30,50,70,40,50,6
Alleenstaand zonder kind(eren), huurwoning8,914,414,911,517,320,6
Alleenstaand zonder kind(eren), koopwoning8,57,22,66,54,12,1
Alleenstaand met kind(eren), huurwoning1,93,913,32,64,616,3
Alleenstaand met kind(eren), koopwoning0,80,71,30,80,70,9
Samenwonend zonder kind(eren), huurwoning5,69,65,89,314,08,1
Samenwonend zonder kind(eren), koopwoning24,521,87,223,018,66,3
Samenwonend met kind(eren), huurwoning4,67,016,95,47,215,6
Samenwonend met kind(eren), koopwoning41,329,528,335,524,817,2

B.4 Gezins- en woonsituatie van dertigjarigen naar onderwijsniveau (tweedeling), 2021 (%)
Gezins- en woonsituatieGeen hbo/wo diplomaHbo/wo diploma
Thuiswonend, alleenstaand11,66,6
Thuiswonend, alleenstaand met kind(eren)1,30,2
Thuiswonend, samenwonend zonder kind(eren)0,50,4
Thuiswonend, samenwonend met kind(eren)0,50,3
Alleenstaand zonder kind(eren), huurwoning16,515,8
Alleenstaand zonder kind(eren), koopwoning6,28,3
Alleenstaand met kind(eren), huurwoning5,30,7
Alleenstaand met kind(eren), koopwoning0,90,4
Samenwonend zonder kind(eren), huurwoning8,715,9
Samenwonend zonder kind(eren), koopwoning15,027,3
Samenwonend met kind(eren), huurwoning8,63,2
Samenwonend met kind(eren), koopwoning25,021,0

B.5 Gezins- en woonsituatie van dertigjarigen naar onderwijsniveau (driedeling), 2021 (%)
Gezins- en woonsituatieGeen startkwalificatieMbo-diploma of havo/vwoHbo/Wo-diploma
Thuiswonend, alleenstaand15,110,66,6
Thuiswonend, alleenstaand met kind(eren)2,31,00,2
Thuiswonend, samenwonend zonder kind(eren)0,50,50,4
Thuiswonend, samenwonend met kind(eren)0,70,50,3
Alleenstaand zonder kind(eren), huurwoning23,414,615,8
Alleenstaand zonder kind(eren), koopwoning3,46,98,3
Alleenstaand met kind(eren), huurwoning9,74,20,7
Alleenstaand met kind(eren), koopwoning1,00,90,4
Samenwonend zonder kind(eren), huurwoning8,18,915,9
Samenwonend zonder kind(eren), koopwoning7,516,927,3
Samenwonend met kind(eren), huurwoning12,47,63,2
Samenwonend met kind(eren), koopwoning16,027,421,0