Auteur(s): Lonneke van den Berg (NIDI), Ruben van Gaalen en Kirsten van Houdt
Steeds minder dertigjarigen ‘gesetteld’

2. Data en methode

2.1 Data

Dit onderzoek maakt gebruik van CBS-gegevens uit het Stelsel van Sociaal statistische Bestanden (SSB, Bakker et al., 2014). Deze gegevens bevatten informatie over de demografische kenmerken (geslacht), opleidingsniveau, woonsituatie (thuiswonend, koopwoning), werksituatie (werkstatus, contractsoort) en gezinssituatie (samenwonend, ouderschap).

De onderzoekspopulatie bestaat uit dertigjarigen die in Nederland geboren zijn en in Nederland woonden op 31 januari 2011 (geboortejaar 1980/1981) of 31 januari 2021 (geboortejaar 1990/1991). In totaal gaat het hier om 170.500 dertigjarigen in 2011 en 186.885 dertigjarigen in 2021.

2.2 Variabelen

Een belangrijke variabele in dit onderzoek is de arbeidsrelatie. Deze is opgedeeld in drie categorieën: werkzaam met vast contract, werkzaam met flexibel contract, in onderwijs/niet werkzaam.

  1. Werkzame dertigjarigen met een vast contract zijn alle dertigjarigen met een vast contract in loondienst, zelfstandigen met personeel en meewerkende gezinsleden. Deze groep werkenden heeft relatief veel werk- en inkomenszekerheid. 
  2. Werkzame dertigjarigen met een flexibel contract zijn zelfstandigen zonder personeel en alle personen in loondienst met een flexibel contract (ongeacht uitzicht op vast), uitzendkrachten, oproepkrachten en van wie het flexcontracttype onbekend is. Deze groepen werkenden hebben minder werk- en inkomenszekerheid dan werkenden met een vast contract. 
  3. Binnen de groep ‘in onderwijs/niet-werkzaam’ vallen alle dertigjarigen die nog voltijd in onderwijs staan ingeschreven (ongeacht of ze werken) en personen zonder arbeidsrelatie. Deze groepen hebben de minste (individuele) zekerheden.

Ten tweede wordt gekeken naar combinaties van de gezins- en woonsituatie. Er worden vier verschillende gezinssituaties onderscheiden: 

  1. alleenwonend (zonder partner) zonder kind(eren), 
  2. alleenwonend (zonder partner) met kind(eren), 
  3. samenwonend zonder kind(eren), en 
  4. samenwonend met kind(eren). 

Iedereen die een (juridisch) kind heeft volgens de geboortegegevens bij de gemeente wordt gecodeerd als met kind(eren), ongeacht de geregistreerde woonlocatie van het kind. 
De woonsituatie bestaat uit drie categorieën:

  1. thuiswonend, 
  2. uitwonend in een huurwoning, 
  3. uitwonend in een koopwoning. 

Deze categorieën worden eerst apart bestudeerd naar jaar en naar arbeidspositie. Vervolgens worden ze met elkaar gekruist. Dit betekent bijvoorbeeld dat een mogelijke categorie is: alleenwonend zonder kind(eren) in een koopwoning. Sommige combinaties komen erg weinig voor. Voor de grafieken is daarom gekozen om thuiswonenden met en zonder partner samen te coderen als thuiswonend: bijna alle thuiswonenden (90 procent) zijn namelijk thuiswonend zonder partner. Daarnaast worden alleenwonenden met kind(eren) samengevoegd ongeacht de woonsituatie (thuiswonend, huur, koop): de meeste alleenwonenden met kind(eren) wonen in een huurwoning (65 procent), een kleinere groep woont in een koopwoning (20 procent) of is thuiswonend (15 procent). In de tabel in de bijlage worden alle mogelijke combinaties voor 2011 en 2021 wel getoond. Ten slotte wordt gekeken naar het effect van het al of niet hebben van een hbo/wo-diploma. 

De substantiële en hieronder gebruikte categorieën zijn dus:

  1. Thuiswonend
  2. Alleenwonend zonder kinderen in een huurwoning
  3. Alleenwonend zonder kinderen in een koopwoning
  4. Alleenwonend met kinderen
  5. Samenwonen zonder kinderen in een huurwoning
  6. Samenwonen zonder kinderen in een koopwoning
  7. Samenwonen met kinderen in een huurwoning
  8. Samenwonen met kinderen in een koopwoning