Auteur(s): Han Nicolaas en Christian Fang
Immigratie vanuit een huishoudensperspectief

2. Methode

Voor dit artikel is gebruikgemaakt van microdata uit de BRP voor inschrijfdatum en nationaliteit. Vanaf het moment van inschrijving in de BRP telt iemand mee als immigrant, en in het inwonertal van de gemeente waar diegene zich heeft ingeschreven. De analyse is uitgevoerd voor immigranten met een niet-Nederlandse nationaliteit die zich tussen 2011 en 2023 in Nederland hebben gevestigd. Deze selectie is gemaakt omdat voor immigranten met de Nederlandse nationaliteit geen migratiemotief afgeleid wordt.

Voor een deel van de analyses wordt onderscheid gemaakt tussen immigranten met een nationaliteit van een land uit de Europese Unie (EU) of de European Free Trade Association (EFTA) en immigranten met een niet-EU-/EFTA-nationaliteit. De EFTA is een samenwerkingsverband van IJsland, Zwitserland, Noorwegen en Liechtenstein. Burgers uit deze landen hebben, net als EU-burgers, geen verblijfsvergunning van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nodig om zich in Nederland te vestigen. Omwille van de leesbaarheid wordt in het vervolg alleen van EU- en niet-EU-nationaliteiten gesproken.

De immigratiegegevens uit de BRP zijn gecombineerd met aanvullende registerinformatie: de huishoudensstatistiek van het CBS en gegevens over migratiemotieven van de IND (voor niet-EU-immigranten) of door het CBS afgeleide migratiedoelen (voor EU-immigranten).

Huishoudenspositie

De huishoudensstatistiek geeft inzicht in de positie die inwoners binnen het huishouden innemen. Voor elke immigrant wordt bepaald welke huishoudenspositie hij of zij op het moment van immigratie (inschrijving in de BRP) innam, evenals in de jaren daarna (paragraaf 3.3). Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen de volgende huishoudensposities:

  • Alleenstaand: persoon die alleen in een woonruimte woont. Tot alleenstaanden worden ook personen gerekend die met anderen op eenzelfde adres wonen maar een eigen huishouding voeren. Alleenstaanden worden in alle burgerlijke staten aangetroffen; zo kunnen gehuwden na het verbreken van hun relatie (in afwachting van een scheiding) alleen wonen.
  • Partner in paar zonder kinderen: persoon die een paar vormt met een andere persoon in een particulier huishouden, zonder kinderen van (een van de) partners.
  • Partner in paar met kinderen: persoon die een paar vormt met een andere persoon in een particulier huishouden, met minimaal één kind van minimaal één van de twee partners.
  • Thuiswonend kind: persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouderrelatie heeft met een of twee tot het huishouden behorende ouder(s). Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen, maar geen pleegkinderen.
  • Ouder in eenoudergezin: persoon die ouder is in een eenouderhuishouden (particulier huishouden bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen).
  • Institutioneel: persoon die deel uitmaakt van een institutioneel huishouden. Dat is een huishouden bestaande uit één of meer personen, die bedrijfsmatig worden voorzien van huisvesting en dagelijkse levensbehoeften. Het gaat om instellingen zoals verpleeg-, verzorgings- en kindertehuizen, gezinsvervangende tehuizen, revalidatiecentra en penitentiaire inrichtingen, waarin de personen in principe voor langere tijd zullen verblijven. Ook opvangcentra voor asielzoekers (azc’s) vallen onder institutionele huishoudens.
  • Overig: persoon die anders dan als partner, ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een kostganger die bij een gezin inwoont, twee broers die samen één huishouding vormen, of een pleegkind.

Om antwoord te geven op de vraag hoe de plaats in het huishouden van immigranten zich ontwikkelt in de vier jaar na immigratie, is gebruikgemaakt van de longitudinale huishoudensstatistiek. Voor elke persoon die tussen 1 januari 2011 en 31 december 2020 immigreerde, is vastgesteld of deze één tot en met vier jaar later nog tot de bevolking behoorde, en zo ja, wat de huishoudenspositie op dat moment was.

Immigranten die tussen 2021 en 2025 zijn ingeschreven, zijn in deze berekening niet meegenomen, omdat voor hen nog niet voor alle vier opvolgende jaren huishoudensinformatie beschikbaar is.

Om dubbeltellingen te voorkomen, is bij personen die herhaaldelijk zijn geïmmigreerd en vervolgens weer geëmigreerd, de reeks afgekapt bij emigratie. Een eventuele latere herimmigratie is als een nieuwe casus beschouwd. Op die manier wordt voorkomen dat dezelfde persoon meerdere keren binnen één immigratie-episode wordt meegeteld.

Migratiemotieven

Om meer inzicht te krijgen in de achtergrond van immigranten wordt gebruikgemaakt van gegevens over migratiemotieven. Is een immigrant naar Nederland gekomen voor arbeid, studie, gezinshereniging, gezinsvorming of als asielzoeker? 

Voor immigranten uit niet-EU-landen is deze informatie gebaseerd op de door de IND verleende verblijfsvergunningen, die altijd voor een specifiek doel worden afgegeven. Immigranten uit EU -landen hebben echter geen verblijfsvergunning nodig. Voor deze groep wordt door het CBS een zogenaamd afgeleid migratiedoel vastgesteld op basis van de activiteiten die de immigrant na vestiging in Nederland is gaan ondernemen, zoals werken of studeren. Vanwege deze conceptuele verschillen in de bepaling van de migratiemotieven, worden EU- en niet-EU-immigranten apart geanalyseerd.

Nareizigers van asielmigranten krijgen een asielvergunning en vallen daarmee niet onder de gezinsmigranten, maar worden als asielmigrant geteld. Reguliere gezinsmigranten van asielmigranten –mensen die geen gebruik (kunnen) maken van de nareisregeling– kunnen in eerste instantie ook in een opvanglocatie gehuisvest worden zodat zij bij inschrijving als lid van een institutioneel huishouden worden getypeerd.

De vaststelling van het afgeleid migratiedoel voor immigranten uit EU-landen kan resulteren in meerdere afgeleide doelen: immigranten kunnen om meerdere redenen naar Nederland komen, bijvoorbeeld om te werken en om samen te gaan wonen. Hierdoor kan het voorkomen dat gezinsmigranten (personen met een afgeleid migratiedoel gezin) aanvankelijk als alleenstaand worden getypeerd en later als partner in een paar of thuiswonend kind.